De Hollandsche Revue/Jaargang 21/Nummer 7/De Beweging
‘De Beweging’ door een anonieme schrijver |
Afkomstig uit De Hollandsche Revue, jaargang 21, nummer 7 (23 juli 1916), p. 474-475. Publiek domein. |
DE BEWEGING.
Dr. H. P. Berlage heeft in den afgeloopen winter Denemarken bezocht en in de Juli-aflevering van „De Beweging” vinden we nu van zijn hand een artikel over „Een Reis naar Kopenhagen”. De architekturale verschijning van de hoofdstad van Denemarken is als van elke zich ontwikkelende stad, drieledig. De eerste periode gaat tot aan den barokstijl, de tweede van barokstijl tot den modernen tijd, en de derde bevat den modernen tijd, waarbij dan inbegregen is de korte periode van het neo-grec. Wat Kopenhagen zoo belangrijk maakt is z.i. juist het tijdvak van den baroktijd, waarvan het een stuk stadsaanleg bezit zooals slechts weinig steden buiten Frankrijk kunnen aanwijzen. Vandaar dan ook de groote veelzijdigheid van het Kopenhaagsche stadsgezicht, de interessante afwisseling van de arehitektuur, waaraan men terstond de stad met een groote geschiedenis herkent. Deze doorelkandergroei van de verschillende periodes heeft z.i. toch niet veel bedorven, al is menig monument natuurlijk geofferd; toch getuigt de wijze van invoeging van het Amaliaplein met zijn toegangsstraten in het oude stadsgedeelte van het groote meesterschap van de kunst van stedenbouw in de 18e eeuw.
Het nieuwe Raadhuis staat z.i. in de architekturale ontwikkeling van Denemarken, hoewel aan het begin van de moderne periode, toch eenigszins op de plaats van het Rijksmuseum bij ons, waarmede het ook in stijlopvatting, vooral wat de binnenarchitektuur betreft, veel overeenkomst heeft. Het is de schakel tusschen oud en nieuw, de reaktionaire daad tegen de smakelooze neo[ 475 ]renaissance, maar nog niet met het bevrijdende gebaar van den werkelijk modernen geest. Werd Cuyper’s museum beïnvloed door de middeleeuwsche kunst van het Noorden, de prikkel tot Nyrop’s raadhuis moet in het middeleeuwsch Italië worden gezocht. Daarom bij het eerste het bewegelijk getorende silhoeët met het sprekende venstermotief, dat immers aan het huis van Maarten van Rossum te Zaltbommel is ontleend, en bij het tweede het horizontaal massale met een gedeeltelijk gekantelde luchtlijn, waaraan het vensterdétail in zekeren zin ondergeschikt blijft.
Aart van der Leeuw heeft de mythe van „De drie Gratiën” verwerkt tot een verhaal; Dr. P. N. van Eyck geeft weder „Mijmeringen”; en de heer G. E. G. Meuleman vertaalt weder een hoofdstuk uit „Snorre’s Edda”, nml. dat van Skáldskaparmál, wat „Over de Dichtkunst” beteekent.
Poëzie is er van wijlen Maurits Uijldert, van Dr. H. van Loon en van den heer Karel Wasch, terwijl de heer Theo van Doesburg zijn beschouwingen over „De nieuwe Beweging in de Schilderkunst” voortzet.