De Java-post/Jaargang 14/Nummer 27/Een 89-jarige

Uit Wikisource
Een 89-jarige
Auteur(s) Anoniem
Datum Vrijdag 30 juni 1916
Titel Een 89-jarige
Tijdschrift De Java-post
Jg, nr, pg 14, 27, 419
Opmerkingen Pierre Cuypers vermeld als Dr. Cuypers
Brontaal Nederlands
Bron delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

      EEN 89-JARIGE. Een correspondent van „Het Centrum” interviewde dr. Cuypers over zijn vriend Victor de Stuers. O. a. lezen we dáár:
      De energie, waarmee dr. Cuypers sprak, overtuigde mij, dat de grootmeester onzer architecten er nog niet aan denkt te gaan rusten van zijn phenomenalen arbeid. Naarmate men hem langer spreekt, bevestigt zich ook steeds meer de indruk, dat de last der jaren hem nog maar weinig drukt. En als ware ’t de meest gewone zaak ter wereld, sprak hij mij van de velerlei functies, welke hij nog vervult, waaronder niet minder dan zes voorzitterschappen van verschillende Commissies o.a. die voor de Dam-Paleis-quaestië, voor de Veredeling der Ambachten enz. Op één dag van Roermond uit heen en weer naar Amsterdam te gaan, telt hij voor niets, en sinds den oorlog heeft hij ter wille van een bij Leuven wonende nicht driemaal de reis naar België gemaakt, het laatst in October j.l.
      „Op het kasteel de Haar heb ik nog altijd mijn kamers, en ga er nu en dan heen”, vervolgde Cuypers. „Sinds zeven en twintig jaar heb ik daar thans gewerkt en nu wordt er de kapel bekleed met mozaïeken ter herinnering aan den oudste zoon der familie, die, zooals u weet, bij een auto-ongeluk om het leven kwam. De mozaïken stellen de geschiedenis van zijn patroonheilige voor.“
      Ik sprak mijn verwondering, alleen overtroffen door mijn bewondering, er over uit, dat dr. Cuypers op zijn leeftijd nog zóó actief kon blijven.
      „Och“, luidde het antwoord, „de hoofdzaak is, dat men geregeld aan het werk blijft. Door regelmatig te werken houdt men de zenuwen er onder en wordt men niet overspannen, noch rust behoevend, zooals tegenwoordig met zoovelen het geval is. Ik sta elken morgen om 6 uur op.“
      „Winter en zomer?“
      „Winter en zomer. En met Mei wordt ik 89.“
      „Benijdenswaardig,“ zeide ik.
      „Ja, als ik maar goed aan ’t werk kan blijven, luidde het antwoord.
      Als ik maar goed aan ’t werk kan blijven... Dit oprechte, eenvoudige woord teekent den man, die straks zijn negentigste levensjaar ingaat en wiens genialiteit slechts geëvenaard wordt door zijn verbluffend-frissche levenskracht en arbeidslust.
      „Drieërlei voorrecht is Cuypers deel geweest,“ schreef anno 1900 jhr. mr. Victor de Stuers in zijn „Elzevier-artikel, „een buitengewone bekwaamheid en handigheid als teekenaar, een zeldzame werkkracht, een allesbeheerschend plichtsgevoel. Werken en nuttig zijn op het gebied, dat hij zoo meesterlijk beheerscht is een levensbehoefte, een tweede natuur geworden...
      De overtuiging, dat de onsterfelijke ziel voor het eeuwig leven hiernamaals bestemd is, doet hem het aardsch gewriemel als iets voorbijgaands en uiterst kleins betrachten: het is ’s menschen plicht gedurende zijn kort bestaan hier op aarde zich die eeuwigheid waardig te maken door te woekeren met de gaven, die hem gegeven zijn en den tijd, welke hem gegund is. Hen, die beide misbruiken, beklaagt hij, doch hij verbeuzelt zijn tijd zoomin mogelijk aan hun bestrijding.“