Naar inhoud springen

De Katholieke Illustratie/Jaargang 1/Nummer 3/Kardinaal Wiseman

Uit Wikisource
De wereldtentoonstelling van Parijs Kardinaal Wiseman (1867) door een onbekende auteur

De Katholieke Illustratie, jrg. 1, nr. 3 (1867), p. 18-19.

Maximiliaan, keizer van Mexiko
Uitgegeven in 's-Hertogenbosch door Administratie van de Katholieke Illustratie (uitg. door Henri Bogaerts).
[ 18 ]

KARDINAAL WISEMAN.



Deze beroemde en geleerde kerkvoogd werd geboren op den 2 Augustus 1802 te Sevilla in Spanje, waar zijn vader een aanzienlijk koopman was. Deze dreef niet alleen een uitgebreiden handel in Spanje maar had ook een kantoor te Waterford in Ierland, van waar zijn geslacht afkomstig was. Hij heette James Wiseman; zijne echtgenoot was gesproten uit de oud-adellijke familie Strange, wier bezittingen grootendeels door Cromwell werden verbeurd verklaard. Hun zoon Nicolaas ontving zijne eerste opvoeding in Spanje; reeds in 1809 vetrok hij met zijne moeder naar Ierland en werd geplaatst, in het opvoedingsgesticht van een geestelijke te Waterford, Dr. Creijton geheeten, doch ook dit verliet hij spoedig, om zijne verdere opleiding te ontvangen op het Sanct-Cuthberts collegie te Ushaw bij Durham, waar hij tot 1818 bleef en de schitterendste vorderingen maakte; zijne leermeesters, vooral de beroemde geschiedkenner Lingard, hadden spoedig ontdekt welke groote talenten in den jongen Wiseman sluimerden en stelden alles in het werk die op te wekken en te ontwikkelen; van af zijne teedere jeugd legde hij groote neiging aan den dag voor den geestelijken stand en stichtte een ieder door zijne teedere godsvrucht, zijn vromen levenswandel.

Vroegtijdig verloor Nicolaas Wiseman zijn vader, en zijne moeder, alleen met zijne verzorging belast, zond hem naar Rome, om er zijne theologische studiën voort te zetten. In Julij 1824 verkreeg hij de waardigheid van doctor in de godgeleerdheid en in het volgende jaar de heilige wijdingen; waarna hij in de heilige stad een reeks van jaren zich met den vurigsten ijver op de vervulling zijner geestelijke bediening en de beoefening van verschillende wetenschappen toelegde.

Nergens meer dan te Rome wordt het talent, wanneer het op deugd gegrond is, aangemoedigd. Al spoedig sprak men in de geleerde kringen der eeuwige stad over de verwachtingen, die de jonge geleerde voor de Kerk opleverde, en de schitterende toekomst, die hij te gemoet ging. Reeds in 1827 werd hij hoogleeraar in de Oostersche talen aan de universiteit te Rome en vice-rector van het Engelsch collegie, waarvan hij een der eerste leerlingen was geweest. Als hij in de collegiezalen door zijn welsprekendheid de studenten geboeid en geleerden in verrukking had gebragt, zocht hij, wars van alle ijdele eer, zijn stil studeervertrek op en doorzocht de oudste bronnen van gewijde en ongewijde geschiedenis, ontcijferde de naauw leesbare of half vergane manuscripten uit de bibliotheek des Vaticaans en verzamelde de [ 19 ]resultaten zijner nasporingen in werken, die de wereld verbaasden; het eerst verscheen van hem Horae Syriacae waarin hij bewees, dat de protestansche opvatting van de woorden: dit is mijn ligchaam, valsch is, en verder bijdragen leverde voor de geschiedenis der oude grieksche vertalingen van het Oude Testament.

Paus Pius VII gaf den geleerde zijn oordeel over het werk in de volgende karakteristieke woorden: „gij hebt Egypte zijne ruïnen ontroofd en bewezen, dat zij het volk Gods toebehoorden.”

Wij gaan zijne verschillende werkzaamheden te Rome stilzwijgend voorbij en vermelden slechts, dat hij in 1831 een italiaansch werk over de onvruchtbaarheid der protestantsche zendingen en in 1832 en 1833 voor het te Londen verschijnend tijdschrift: the Catholic Magazine verschillende critische verhandelingen schreef over sommige bijbelplaatsen. In 1835 reisde hij naar Engeland en hield te Londen in de Sardinische kapel eene reeks van conferentiën over de voornaamste leeringen en gebruiken der katholieke Kerk, welke conferentiën hij in het volgende jaar op verlangen van den pauselijken prefect voortzette. Om den schitterenden uitslag van Wisemans pogingen aan te toonen, laten wij een oogenblik den geleerden Dr. Döllinger spreken: „destijds,” zegt hij, „ging er eene buitengewone, godsdienstige beweging door geheel Engeland; de talrijke overgangen tot de katholieke Kerk, het klimmend belang der Iersche aangelegenheden, het politiek gewigt, dat de vertegenwoordigers der Iersche katholieken in het parlement in de schaal der strijdende partijen wierpen, — dat alles had de algemeene aandacht weder op de geschilpunten tusschen het Protestantisme en de katholieke Kerk doen vestigen. In dagbladen, vlugschriften en uitvoerige werken werden de leeringen en godsdienstige handelingen der Kerk aangevallen en naar gewoonte verminkt voorgesteld. Het scheen derhalve geheel in overeenstemming met de behoefte des tijds zoowel als met het Engelsch gebruik, naar hetwelk ook godsdienstige aangelegenheden meermalen tot het onderwerp van openlijke conferentiën worden gemaakt, dat een katholiek godgeleerde in de hoofdstad des lands in vrije voordragten de leerstukken en gebruiken zijner Kerk uiteenzette, in het behoorlijk licht plaatste en tegen de gewone verminkingen en opwerpingen verdedigde. Wiseman deed dit voor eene ongemeen talrijke vergadering met den schitterendsten uitslag; zijne waardige, even kalme en van alle bitterheid verwijderde als welsprekende wijze van behandeling, zijn grondig en opregt ingaan in alle moeijelijkheden, welke hem in den loop zijner conferentiën werden voorgehouden; het vormde alles een scherp kontrast met het gedrag der rondtrekkende predikanten Mac Ghee en O'Sullivan, welke omstreeks denzelfden tijd in Exeter-Hall de Katholieken en hunne godsdienst, met de wapenen van plompe smaadtaal en openlijke lasteringen bestreden. Ik kwam onmiddelijk na het sluiten der conferentiën te Londen en was getuige van den indruk, dien zij er voortgebragt hadden.”

Toen deze redevoeringen in het licht verschenen en bijna gelijktijdig verhandelingen over de tegenwoordigheid van Christus in het H. Sacrament, welke weder gevolgd werden door: „het Pausdom in verbond met het Heidendom” begrepen de Protestanten, dat er een geducht kampvechter was opgetreden om de katholieke Kerk tegen hunne aanvallen te verdedigen; leeken en Anglicaansche geestelijken, zelfs bisschoppen schreven verschillende geschriften tegen hem, die zijne geleerdheid slechts te duidelijker deden uitkomen; de dankbaarheid der Katholieken openbaarde zich in een gouden gedenkpenning, dien zij Dr. Wiseman aanboden.

In 1836 keerde Wiseman weder naar Rome terug, na alvorens met twee geleerden het bekende tijdschrift: „The Dublin Review” opgerigt te hebben, waarvoor hij tot aan het laatst zijns levens bijdragen heeft geleverd. In de Vasten van 1839 hield hij in de eeuwige stad conferentiën over „de betrekking tusschen de wetenschap en de geopenbaarde godsdienst” om te bewijzen, dat, ofschoon het Christendom voor den eenvoudige een bloot aan te nemen waarheid is, wijl hij steunen kan op de onfeilbaarheid van den goddelijken Stichter en diens Plaatsvervanger, de geleerde nogtans verpligt is door de wetenschap de verhevenheid en waarheid der godsdienst aan te toonen.

Paus Gregorius XVI droeg den wijd beroemden Dr. Wiseman eene groote achting toe, en wijl hij wist, hoe de ijverige man gloeide voor de herleving der katholieke godsdienst in Engeland, benoemde hij hem in 1840 tot bisschop van Melipotamos i.p.i. waarop hij door kardinaal Fransoni gewijd werd en vervolgens aangesteld tot directeur van het Maria-collegie te Oscott, nabij Birmingham. An hetzelfde jaar reisde Wiseman naar Engeland.

Omstreeks dien tijd ontstond in de universiteit van Oxford de puseïstische beweging, die haren naam ontleende aan Dr. Pusey, professor in de Hebreeuwsche taal. Deze, een Anglicaan en diepzinnig geleerde, had reeds sinds lang gezien tot welke onvermijdelijke uitkomsten het Protestantisme zich voortbewoog en met smart gelet op het zich steeds voortplantend rationalisme en scepticisme, waartoe de leerstellingen van Luther en Calvijn voerden, zooals reeds door Bossuet als met den vinger was aangetoond. Hij kende de godsdienst, die hij beleed, en de leer der katholieke Kerk was hem niet vreemd; geruimen tijd reeds had hij de oudvaders en de eerste schrijvers uit het Katholicisme bestudeerd en langzamerhand onze heilige godsdienst lief gekregen, zonder zich echter volkomen te kunnen overtuigen, dat zij de alleen zaligmakende is. Met jaloerschheid zag hij op het gezag, de hiërarchie, de eenheid, de schoonheid der liturgische taal, en hij meende dat alles zich te hooren bewegen onder de bouwvallen der katholieke kerken en kloosters waaronder zijne dweepende voorouders het begraven hadden.

Het resultaat zijner overwegingen was dat hij tot een onderzoek kwam over de mogelijkheid van eene vereeniging van Anglicanisme en Katholicisme. De orthodoxen werden ongerust; zij begonnen te beven bij het zien van de uitbreiding der school van Pusey, en een hunner bladen schreef weldra: „er is meer gevaar voor papisme te vreezen in de hoogeschool van Oxford dan in het Maria-Collegie of in the Dublin Review.

Wiseman zag de beweging met vreugde; hij begreep, dat zij heilzaam moest zijn voor de katholieke Kerk, en ondersteunde de pogingen der puseysten met het gevolg, dat er geen vereeniging tusschen hen en de orthodoxen tot stand kwam, maar een aantal personen, waaronder vele hooggeplaatsten, voor de katholieke Kerk gewonnen werden.

Middelerwijl hij aan deze beweging zijne aandacht wijdde, overwoog Wiseman eene zaak, die zeer belangrijk voor de Engelsche Kerk was; hij dachtaan de herstelling der hiërarchie. Reeds in 1842 verschenen van hem artikelen over dat onderwerp in „the Dublin Review” en knoopte hij onderhandelingen aan met den H. Stoel. Paus Gregorius, wien de zaak der Engelsche Kerk zeer ter harte ging, leende een gretig oor aan Wiseman’s voorstellen, doch de dood trof hem, alvorens ze ten uitvoer te kunnen brengen. Dat groote werk te volvoeren was onzen geliefden Pius voorbehouden. Deze nam de nalatenschap van zijn voorganger dankbaar aan en beijverde zich ten spoedigste de Engelsche Kerk in hare regten te herstellen. De regeling was in 1848 besloten, maar de revolutie verjoeg den Paus uit Rome; eerst in 1850 kon hij de plegtige herstelling van het Episcopaat in Engeland afkondigen. Engeland werd verdeeld in zes diocesen onder het aartsbisdom van Westminster; Wiseman zag de vurigste wensch zijns levens vervuld; het doel was bereikt, waarvoor hij gewerkt en gezwoegd had: Engeland was eene kerkelijke provincie geworden en vereenigd met den H. Stoel, waarvan het 300 jaren geleden was afgescheurd.

Ter belooning van zijne gewigtige diensten benoemde de Paus hem tot aarts-bisschop van Westminster en kardinaal. Zijne moeder leefde en mogt zich nog ruim een jaar verheugen in de eerbewijzingen, die haar zoon ten deel vielen als prins van de heilige roomsche Kerk en Metropolitaan van Engeland. In 1851 stierf zij.

Een geweldige storm brak los in het protestantsche Engeland. Weg met het Papisme! Weg met den Paus! waren de kreten, die men langs de straten voornamelijk in de groote steden hoorde, de uitdrukkingen der woede, die men in dagbladen en tijdschriften las. De kardinaal werd in beeldtenis verbrand, en allerlei bedreigingen deden zich hooren, die volvoerd zouden worden, zoodra Wiseman uit Rome zou terugkeeren. De regering en het parlement onderhielden het vuur door eene wet uit te vaardigen, die den bisschoppen verbood hunne van den Paus ontvangen titels te voeren. De Puseysten werden als met de haren in de beweging gesleept, en hunne school werd een broeinest van papisten genoemd.

En wat deed de kardinaal?

Hij keerde naar Engeland en kwam den 12 November te Londen aan, nam op den 6 December in tegenwoordigheid van meer dan twee honderd geestelijken bezit van zijn zetel en deed twee dagen later zijne eerste preek zonder door iemand gestoord te worden. Van af het eerste oogenblik vervulde hij zonder de minste vrees de verpligtingen, die zijne hooge bediening hem voorschreef; hij bekreunde zich niet om het geschreeuw, dat langen tijd bleef voortduren, of om de dagbladen, die de publieke opinie tegen hem bleven aanzetten; rustig ging hij zijn weg en trotseerde alle gevaren. Den laster liet hij onbeantwoord zoolang hij zijn persoon trof, doch gold hij de Kerk of hare regten, dan verpletterde hij dien onder de voortbrengselen van zijn verheven geest, van zijne grondige geleerdheid of deed hem verstommen voor zijne magtige welsprekendheid.

Toen de eerste storm voorbijgegaan was, schreef hij „een beroep op het gezond verstand van het Engelsche volk”; dit stuk maakte een diepen indruk en opende velen de oogen; langzamerhand begonnen sommigen fier te worden op het bezit van een wereldberoemd geleerde, die van Engelsche afkomst was, en de dagbladpers zweeg, toen „Gazette” en „Zeitung” van het vasteland om het zeerst den lof van den Westminsterschen kardinaal verkondigden. De bill tegen de bisschoppelijke titels geraakte in vergetelheid, toen men vernam dat de kardinaal, omdat hij den titel niet voeren mogt van aartsbisschop van Westminster, dien van aartsbisschop te Westminster aannam. Zijne standvastigheid, liefdevolle verdraagzaamheid, ijver om ieder te onderrigten deden eindelijk den kardinaal den storm overwinnen, en tegenwoordig schaamt ieder Engelschman zich, als men hem aan de eerste jaren van Wiseman’s Episcopaat herinnert.

Gedurende een tijdperk van ruim veertien jaren heeft kardinaal Wiseman de Kerk in Engeland bestuurd, en alleen de Hemel weet alles, wat hij voor haar gedaan heeft. Hij bezocht herhaalde malen zijn diocees, deed kerken als uit den grond oprijzen, stichtte semenariën ter opleiding van priesters, wees der liefdadigheid godshuizen aan, toonde zich een vriend niet alleen van rijken en aanzienlijken maar ook en voornamelijk van armen, weduwen en weezen. Met volharding werkte hij aan de verbetering van het volksonderwijs en drong voortdurend aan op eene echt godsdienstige opvoeding. En bij al dien arbeid, die vermoeijende reizen, bij zijne uitgebreide briefwisseling wist hij nog tijd te vinden, om de Kerk door zijne pen van dienst te zijn. Wij kunnen niet alles opnoemen, wat hij geschreven heeft, maar mogen toch niet nalaten te herinneren aan het schoone, dichterlijke werk Fabiola, dat een fabelachtigen opgang heeft gemaakt en in bijna alle Europesche talen, ook in de onze, vertolkt is, en aan de Geschiedenis der vier laatste Pausen, waardoor hij aan de geschiedenis van het Pontificaat gewigtige diensten bewezen heeft.

et is nu ruim twee jaren geleden, dat de Hemel aan de loopbaan van den beminden, thans diep betreurden kerkvoogd een einde maakte; hij overleed den 15 Februarij 1865 in den ouderdom van 62 jaren 6 maanden en 13 dagen, na tot in zijne laatste oogenblikken allen gesticht en getroffen te hebben. Had men hem tijdens zijn leven blijken van eerbied en hoogachting gegeven, nu bleek het dat de vereering en liefde algemeen was. Rijken en armen, vrienden en vijanden, Katholieken en andersdenkenden, allen treurden over het verlies van den edelen kerkvoogd of dachten met: stille bewondering aan zijne verhevene talenten. Zijne lijkstoet scheen die eens konings: alle bisschoppen uit Engeland snelden toe om hun beminden Metropolitaan de laatste eer te bewijzen; de katholieke aristocratie, het parlement, de balie, handel en nijverheid zonden vertegenwoordigers ter begeleiding van Wiseman’s stoffelijk overschot, dat door een stoet van drie honderd priesters met brandende kaarsen in de hand omringd was; de lijkwagen, door zes paarden getrokken, had een weg van zeven mijlen af te leggen; alle winkels, alle kantoren, ja alle huizen, die zij voorbij trok, waren gesloten, terwijl honderd duizend menschen, naar het zeggen van alle engelsche dagbladen, in eerbiedige ingetogenheid den lijkstoet volgend, den trein sloten.