Naar inhoud springen

De Locomotief/Jaargang 31/Nummer 124/Het Japansch-Chineesche Go-spel

Uit Wikisource
‘Het Japansch-Chineesche Go-spel’ door een anonieme schrijver
Afkomstig uit De Locomotief, dinsdag 30 mei 1882, [p. 1]. Publiek domein.
[ 1 ]

Het Japansch-Chineesche Go-spel.


„Een te Tokio in Japan wonende Duitscher, O. Karschelt, heeft een geschrift uitgegeven, waarin hij een uitvoerige door tabellen verklaarde beschrijving geeft van een combinatiespel, dat wel is waar met het schaakspel geen overeenkomst heeft, maar van veel gewicht is voor de geschiedenis der beschaving. Een vergelijking dezer beide overoude geestesoefeningen kan daarom hoogst leerzaam wezen.
Het Go-spel wordt door 2 spelers op een bord gespeeld, dat door parallel getrokken lijnen in quadraten afgedeeld is, zoodat de steenen (niet figuren) op de snijpunten der lijnen geplaatst worden, evenals bij het molenspel. Het getal steenen is even groot als het getal snijpunten der lijnen, n. l. 19 × 19 = 361; er zijn 181 witte en 181 zwarte steenen.
De spelers zetten afwisselend een hunner steenen op een nog niet bezet punt. Het doel van ’t spel is, de in den aanvang op da verschillende deelen van ’t bord geplaatste alleen staande steenen allengs tot ketens te verbinden, die een zoo groot mogelijk vrij veld omsluiten. Is het spel ten einde, dan worden de binnen de ketens onbezet gebleven punten afgeteld. Hij, die de meeste vrije punten heeft, is de overwinnaar.
In Japan zijn van oudsher 2 bordspelen in gebruik geweest. Het een, sho-gi, is een soort van schaakspel, maar veel onvolmaakter dan het Europeesche; dit is door V. Holtz beschreven. In het sho-gi zijn, behalve de boden en den koning, nog 6 soorten van officieren, die echter in hun bewegingen zeer weinig vrijheid hebben. De kennis aan het sho-gi is in Japan zeer verbreid; door het volk wordt dit spel veel en met ijver gespeeld, waarschijnlijk omdat het kaartspel streng verboden is. Maar het sho-gi is nimmer systematisch behandeld geworden; sho-gi clubs zijn er nooit geweest, ook zijn er geen boeken over bekend geworden.
Gansch anders is het geval met het tweede Japansche bordspel, het Go. In de 11 eeuwen die verloopen zijn sedert dit spel uit China overgebracht werd, hebben de Japanneezen het steeds met ijver gespeeld. Reeds lang hebben zij de Chineezen in vaardigheid daarin de loef afgestoken en beschouwen het als hun nationaal spel. Zooveel belang stellen de Japannezen in, dat in de laatste 300 jaar de studie van het Go-spel een staatsaangelegenheid was. Er bestond een Go-academie en de beste spelers waren goed bezoldigde regeeringsbeambten, die de kunst van het spel hadden aan te leeren en te volmaken. Deze academie, die in ’t jaar 1868 met alle andere inrichtingen van Bakufie haar dood vond, heeft haar plicht goed vervuld. Zij heeft een rijke literatuur over het Go-spel geschapen en dit tot zulk een hoogt van volkomenheid opgevoerd, dat het een vergelijking met ons schaakspel niet behoeft te schuwen. Een systematische behandeling van dat spel, zooals wij die in onze boeken over het schaakspelen gewoonlijk vinden, wordt in de boeken over het Go spel niet gevonden. Deze zijn slechts verzamelingen van voorbeelden met weinige en zeer korte kantteekeningen, waarin verzekerd wordt, of deze of gene zet goed dan wel slecht is.
Het Go is ’t oudste aller bekende spelen. In de oude Chinesche werken worden 3 personen als uitvinders van het Go genoemd, van wie aan den een in Japan algemeen de uitvinding toegeschreven wordt. Dat is de beroemde Chinesche keizer Shun, die van 2255 tot 2206 v. Chr. geregeerd heeft. Het zou dus reeds 41 eeuwen oud zijn. Hij vond het spel, zooals ’t heet, uit, om de zwakke geestvermogens van zijn zoon Sho-kin daardoor te sterken. Zooveel is zeker, dat het Go-spel reeds in de hooge oudheid in China bekend geweest moet zijn; want in een rij van oud-Chineesche werken, waarvan de oudste omstreeks 1000 jaar v. Chr. geschreven zijn, wordt het ter loops vermeld. Uit den oud-Chineeschen tijd zijn vele het Go betreffende anecdoten bewaard gebleven, waarvan hier een vermeld wordt, die aantoont, hoe hoog het spel geschat werd. Sho-on een man die tijdens de dynastie der Tsin, 265—419 v. Chr. leefde, voerde krijg tegen zijn neef Sho-gen. Het moorden moede, lieten zij de overwinning beslissen door een partij Go met elkander te spelen.” (Navolgenswaardig voorbeeld voor hedendaagsche heerschers, wanneer zij ter wille hunner persoonlijke belangen oorlog voeren en daarvoor duizenden hunner onderdanen met hun leven laten boeten!)
„De bekwaamste spelers eerde men door hun den titel Ki-sei of Ki-sen te schenken, van Ki = Go = spel en sei = heilige of Lea = een in de bergen wonend tooverachtig wezen. Omstreeks het jaar 1600 waren er onder de monniken, dichters, burgers en kooplieden velen, die wegens hun bedrevenheid in het Go-spelen beroemd waren. Zij werden aan de hoven der Japansche Doimio’s en bij de voorname personen ontboden òf om met hen te spelen òf dikwerf ook alleen, omdat deze van hun schoon spel toeschouwers wilden zijn. Nog heden bestaat deze gewoonte. Vrienden van ket Go vereenigen zich te samen en noodigen twee beroemde spelers uit om voor hen te spelen. De toeschouwers leggen in de vaak vreeselijk lange pauzen een oplettendheid en stilte, een bewondering van de geestvolle trekken der spelers aan den dag, toonen zulk een ernstige inspanning om in de diepte der problemen in te dringen, en zijn daardoor zoo geheel afgetrokken van al het andere, dat het iemand, die dit aanziet, telkenmale met verbazing vervult. Iets dergelijks ziet men bij ons alleen in kleine kringen van schaakspelers, terwijl hier veel uitgebreider kringen er belang in stellen en de kennis ervan eigenlijk mede tot een fijn beschaafde opvoeding behoort.
Na het jaar 1603 werd door den Taicon een Go-academie gesticht. Horimbo Sonsha werd, als de beste Go speler van het land, aan ’t hoofd der inrichting geplaatst. De andere sterkste meesters in het spel werden tot professoren aangesteld met een goed inkomen. De directeur Horimbo ontving jaarlijks 350 stube land en 200 koku rijst. De beste spelers der academie moesten eenmaal ’s jaars voor den Taicon verschijnen en voor hem spelen. Opdat de plechtigheid, die men Go-zen-go noemde, niet te lang zou duren, werden de partijen vooraf goed ingestudeerd. Deze gewoonte heeft zich tot aan de afschaffing van het Taiconaat (1868) staande gehouden, in welk jaar zij tegelijk met het Go-instituut een einde nam.
Horimbo Sonsha schiep bij de stichting der acadamie een instelling, die nog heden voortbestaat. Zij schonk den spelers graden. Wie tot zekere mate sterk geworden was is het spel, kreeg den titel van Tho-dan of van den eersten graad. De hoogste, de 9de graad, die ooit bereikt geworden is, is Kei-dan. Sedert de instelling der graden, in bijna 3 eeuwen alzoo, hebben slechts 9 lieden den hoogsten graad gewonnen. Terwijl er tegenwoordig maar één speler van den 7den rang leeft, moeten er ongeveer 200 van den eersten rang in Japan zijn. Sedert eenige jaren wordt het oud-nationale spel weêr even ijverig beoefend als ooit tevoren. De jeugd, die zich aan de studie der vreemde talen en wetenschappen wijdt, speelt bijkans in ’t geheel niet, doch des te ijveriger wordt er (helaas!) door de beambten gespeeld. Als den besten speler wordt de minister Zwakuro genoemd. Ook in ’t leger, maar vooral op de vloot, wordt veel aan het spel gedaan.”