LETTEREN EN KUNST.
JAARBEURS VOOR KUNSTNIJVERHEID.
II.
Evenmin als volgens sommigen in de economische bedrijfsorganisatie, moet de prijzenpolitiek in de kunstcritiek betrokken worden. Maar nu we het in deze rubriek toch over een jaarbeurs moeten hebben, mag de opmerking wel worden gemaakt, dat die in het Stedelijk Museum een verkeerden indruk zou kunnen bevestigen, dezen n.l. dat voorwerpen van kunstnijverheid weelde-artikelen zijn, slechts te bereiken door de best en allerbest-gesitueerden. We willen geenszins beweren, dat hetgeen geboden wordt te hoog geprijsd staat, maar we hadden gaarne ook een plaats ingeruimd gezien aan goedkooper werk. Dit om duidelijk te maken, dat eenvoudige gebruiksvoorwerpen, voortbrengselen van massa-industrie, niet leelijk behoeven te zijn. Daarmede zou de smaak-veredelende werking van de tentoonstelling nog doeltreffender zijn geweest. De cultureele beteekénis van die hier geëxposeerde soms zeer, zeer kostbare nijverheidsproducten is in weerwil van hunne esthetische waarde in hooge mate problematiek.
Wanneer we nu verder de dameshandwerken laten rusten — eerlijk gezegd is onze vrees niet gering, dat we ons bij een voortgezette bespreking in al die verschillende technieken van naald- en weefwerk deerlijk zouden verwarren —, komen we als vanzelf voor de vitrine van Zwollo te staan. Wat ons het meest aantrekt in zijn pendule b.v., is de groote rust, die door de sobere ornamentatie zoo gelukkig wordt gesuggereerd. Een kleurig emaille medaillon doet het prachtig op het brons. Distinctie heeft alles wat Zwollo’s atelier verlaat.
Kwistiger met versieringen toonen Bresser en Voorganger zich in het groote paarse verlichtingsornament en in de staande lamp met oranje kap.
De groote staande lamp van Jan Eissenloeffel, voor een weelderig interieur, is zeer verfijnd van ciselure. In een andere zaal hangt de groote electrische kroon van Lantman, in opdracht gemaakt en uitgevoerd in gedreven en gehakt roodkoper, met geëmailleerde plaatjes versierd, grootsch van vorm en dichterlijk gedacht.
De meubelen van P. Kramer hebben veel aantrekkelijks, ze zijn verantwoord en geven blijk van fantasie, maar er is iets van een neiging naar het pompeuze in. Zijn buffet is wat plomp.
Mevrouw Kröller stond eenige kleine meubelen van Berlage af. Hierin juist alles eenvoud en gratie. De constructieve gedachte brengt Berlage tot uitdrukking in een aanwending van niet meer materiaal dan noodzakelijk is en met een groote spaarzaamheid in versieringstoevoegsels is zijn werk rijker dan b.v. het drukdoende van Jac. v. d. Bosch.
De studeerkamer van Bromberg is er een voor een philosoof, in ieder geval voor een zeer ernstig mensch. Indien daar het „Gaudeamus Igitur” nog eens uit schorre kelen zou opklinken gelooven we, dat de vier boekenkastjes in de hoeken zich mèt hun zwaarlijvigen inhoud puur uit ergernis op de bedrijvers van deze zouden neerstorten. Niettemin: dit interieur heeft prachtige details.
Waar Erich Wichmann het aan verdiend heeft, dat hem de beste plaats is gegeven in de vitrine van de Nederlandsche Edelmetaal Bedrijven is ons al een even groot raadsel als zijn werk zelf. Van zijn fruitschaal moet alles aftuimelen, zijn kandelaar is een vormloozeknoest, zijn broche is goed voor een blouse van bukskin, want iedere andere stof zal er dadelijk door worde opengehaald, zijn bronzen plaquette doet denken aan een maanlandschap, maar blijkt volgens een bijliggend kaartje iets met Multatuli te maken te hebben. We slagen er niet in in deze voorwerpen eenig vormenschoon te ontdekken, om van de uitdrukking eener gedachte nog maar te zwijgen.
In deze vitrine is verder werk te zien van de Haas, v. d. Eynde en een sierlijk servies van Hoogendijk.
Chris Lebeau verdient een pluim voor zijn tafeldamast. Als er nu maar geen diploma’s zoekraken!
De tegelcompositie en tuinplastiek van de kunstaardewerkfabriek „De Rijn” toonein slechts, dat de adviezen van den heer Theo van Doesburg, hoezeer ze ook met philosofische en kunsthistorische overwegingen doorwerkt zullen zijn geweest, de heeren Zaalberg en Nieuwenhuizen er niet van hebben kunnen weerhouden zeer onbeduidende dingen te maken.
Over de groote inzending van Lion Cachet en de afdeeling „Het schoone Boek” nog eenige opmerkingen in een slotstukje.
|