Naar inhoud springen

De Maasgouw/Jaargang 3/Nummer 132/Geschiedkundige Aanteekeningen over het dorp Roosteren

Uit Wikisource
Geschiedkundige Aanteekeningen over het dorp Roosteren
Auteur(s) Anoniem
Datum 7 juli 1882
Titel Geschiedkundige Aanteekeningen over het dorp Roosteren
Tijdschrift De Maasgouw
Jg, nr, pg 3, 132, 517-519
Brontaal Nederlands
Bron tijdschriften.delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

[517]


[...]


Geschiedkundige Aanteekeningen

over

het dorp ROOSTEREN.

      Op den rechter Maasoever, nabij de plaats waar de Roode- en Geleenbeken in elkander loopen, om zich een eind verder nabij Echt in de Maas te ontlasten, en ongeveer tegen de stad Maeseyck ligt het dorp Roosteren, verdeeld in de buurtschappen Oude Kerk, Overeind, Pas, Maasheuvel, Schettereind, Kokkeleert, Illekoven en Visscherweert, en heeft met vijf andere plaatsen in Limburg (1) de omstandigheid gemeen, dat geen der onderdeden meer wordt aangeduid met den naam der gemeente. Het geheele neemt eene oppervlakte van 728 hectaren 89 centiaren in, waarvan 454 hectaren bouwland, 217 h. grasgewas en tuinen, en 5.95 h. bebouwden grond, met eene bevolking volgens de laatste volkstelling van 957 zielen.
      Bij de nederzetting onzer voorouders aan de vruchtbare oevers der Maas maakte het oord, thans door de gemeente Roosteren ingenomen, deel van het uitgestrekte woud, dat Limburg’s bodem ten tijde van Cesar nog grootendeels bedekte. Dit blijkt uit den naam der plaats, die in de oudste oorkonden heet Rodesustren, afgeleid van rode uitrotting, uitgerot bosch en Suestra, oude naam der Roode beek, die ook de petetante is van Susterseel (Suesterlo) en Susteren (Suestra). Deze plaatsnaam heeft aldus de beteekenis van uitgerot bosch aan de beek Suestra.
      De grenzen der tegenwoordige gemeente en parochie komen vrijwel overeen met die van het oude kerspel, met uitzondering echter van die langs de Zuid-Westzijde, welke eene aanmerkelijke wijziging hebben ondergaan door de in 1839 plaats gehad hebbende afscheiding van het gehucht Visscherweert van de Belgische gemeente Ehlen, welk gehucht als op den rechter Maasoever gelegen bij Roosteren werd gevoegd en thans ruim 80 inwoners telt.
      Tot aan de Fransche overheersching behoorde Roosteren tot het Overkwartier van Gelder en het ambt Montfort en deelde in de lotgevallen van deze landstreek. Het werd beheerd door een burgemeester en schepenen, doch moest recht zoeken bij de schepenbank van Echt (2), stond onder geestelijk opzicht onder het gezag van den prins-bisschop van Luik, en ressorteerde onder het dekenaat Susteren, totdat het bij de oprichting van het Bisdom Roermond


      (1). Nederweert, Oud-Vroenhoven, Schaesberg, Stramproy en Ubach-over-Worms.
      (2). Ik verbeter hier eene misstelling, die in mijn boekje »Het kanton Sittard in zijne ontwikkeling geschetst bl. 7 voorkomt. Daar vindt men dat Roosteren behoorde tol de schepenbank van Montfort, hetgeen wezen moet Echt in het ambt Montfort.

onder den kerkvoogd aldaar gebracht en bij het dekenaat Montfort ingelijfd werd.
      Daar Roosteren nooit eene eigenlijk gezegde gemeente is geweest, en geen eigen gerecht had, heeft het uit den aard der zaak ook geene afzonderlijke geschiedenis, voor zoover die niet is samengeweven met de gebeurtenissen, die op kerkelijk gebied hebben plaats gehad, weshal[ve] ik die ook als uitgangspunt dezer losse aanteekeningen heb genomen. Om die chronologisch samen te stellen volg ik de lijst der opvolgende pastoors der parochie, voor zoover mij die uit historische bescheiden bekend zijn.
      Bij gemis van eenig belangrijk gemeentearchief, moet ik het betreuren dat mijne nasporingen naar omstandigheden, die op de burgelijke gemeente van Roosteren betrekking hebben, grootendeels vruchteloos zijn gebleven.
      Tot na de afscheiding van België had Roosteren zijne oude kerk, een hoewel door den tijd veel geleden, maar daarom niet minder merkwaardig gebouw, met twee beuken. Evenals de oude kerken van Thorn, Aldeneyck, Susteren, enz. was ze in Romaanschen stijl opgetrokken; de daarvan nog aanwezige kapiteelen der kolommen, die de beide kerkbeuken scheidden, en eene oude doopvont wijzen naar de tiende of elfde eeuw, in welken tijd de oude kerk van Roosteren schijnt gebouwd te zijn; hetgeen zeer waarschijnlijk wordt, wanneer men overweegt, dat Roosteren slechts op een half uur afstand van Susteren is gelegen, waar ten tijde van Willebrordus reeds het Christendom welig tierde.
      De eerste pastoor van Roosteren, dien wij ontmoeten, is Ericus, landdeken van Susteren. Hij was tegenwoordig bij het op den 1 April 1201 te Susteren gehouden kapittel van den clerus van het dekenaat en wordt in deze bewoordingen vermeld: decanus predicti capituli et pastor in Rustern (1).
      Onder een zijner opvolgers, van wien de naam mij niet bekend is, vaardigde Hendrik van Montfort, gewezen bisschop van Luik, op den 12 December 1277 eene oorkonde uit, waarbij hij Reinald, graaf van Gelre, als waren erfgenaam erkende van zijnen burcht Montfort, van Nieuwstadt genaamd Elsene, van Linne en van de vilae Echt, Vlodrop, Roosteren, Posterholt en Odiliënberg, en verklaarde dat zijne burchtmannen en de schepenen der gezegde plaatsen den graaf hou en trouw gezworen hebben, alles onder voorbehoude van zijn levenslang vruchtgebruik (2).
      Bij de beslechting van een geschil, gerezen tusschen


      (1) Lacomblet, Uerkundenbuch für die Geschichte des Niederrheins II. 3.
      (2) Bondam, Charterboek van Gelderland, IV n° 18; en Sloet, Oorkondenboek der graafschappen Gelre en Zulphen, I. n. 992 bl. 961.


[518]


– 518 –

abdis en convent der Cistercienser orde te Roermond ter eene en Johannes van Petersheim, heer te Stevensweert, en eenige andere parochianen aldaar ter andere zijde over zekere rechten op het smalle tiend te Stevensweert, komt onder anderen Martinus, pastoor te Roosteren, den 11 Juli 1300 als scheidsrechter voor (3).
      Den 10 Juni 1330 kwam eene overeenkomst tot stand, waarbij de abt Pistorius van het klooster Averbode in het bisdom Luik zich met Reinald, graaf van Gelre, aangaande het recht van begeving der pastorij te Rosusteren in zooverre verstaat, dat het in het vervolg tweemaal door den graaf en eenmaal door den abt zou uitgeoefend worden (4). Dat contract had tot grondslag de verdeeling van het groote tiend dier parochie, waarvan twee derden door den landheer en een derde door het klooster Averbode werden genoten (5). De kleine tienden werden door den pastoor getrokken, wiens inkomsten in de tweede helft der zestiende eeuw aangeslagen werden op 36 malder rogge en evenzooveel haver buiten de opbrengst van zes bunder land, het woonhuis en het vergevingsrecht van het O. L. V. altaar (6).
      Voor en in 1400 verschijnt Everardus de Monte (van den Berg), die de pastorij van Roosteren met zijn opvolger verruilt tegen het beneficie van een altaar in de kerk te Roermond (7); in hetzelfde jaar treedt Petrus van Elmpt, toen vicaris te Roermond, als pastoor op. Deze schijnt onmiddellijk opgevolgd te zijn door Goeswinus Teijstien, die in 1465 zal overleden zijn, wijl den 26 0ctober van dat jaar, toen Johannes Teystien, (wellicht een bloedverwant van Goswijn) de per obitum seu liberam resignationem vacante pastorij bediende, de aartsdiaken van Kempenland de benoeming bekrachtigde van Willem van den Grijnde, die als pastoor van Roosteren hem door hertog van Gelre was voorgedragen, en bij die gelegenheid tevens in twee van de drie voorgeschreven afkondigingen dispenseerde. Den 27 October deed Johannes Teystien de proclamatie en des Woensdags van het feest van SS. Simon en Judas de informatie, zoodat Van den Grijnde in November 1465 bezit van de pastorij zal genomen hebben (7). Hij bekleedde die waardigheid nog in 1485, toen hij echter niet meer te Roosteren woonde, maar de pastorij liet bedienen door Paulus van Daele. Toen ter tijd was rector van het beneficie van O. L. Vr. Henricus Vogelaar, die mede zijne residentie elders had (8)
      Even na de oprichting van het bisdom Roermond, (1559-1561), tengevolge waarvan de parochie Roosteren, zooals ik boven reeds opmerkte, van Susteren werd afgescheiden en onder het dekenaat Montfort gebracht, verschijnt, als pastoor dezer plaats, Berndt van Grevenbroeck, in hoedanigheid van getuige bij de akte van huwelijksvoorwaarden tusschen Jan van Savellant van


      (3) Sivré, Inventaris van Roermond, III bl. 224.
      (4) Wolters, Notice historique sur l’abbaye d'Averbode, bl. 117 en 247, en Nyhoff, Gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van Gelderland, I. bl. 250.
      (5) Een gedeelte van dit tiend is later verkregen door het kapittel van Susteren, (zie Maasgouw n, 2) en op het eind der vorige eeuw verkocht de abdij van Susteren verschillende landerijen onder Roosteren ter betaling van de oorlogsschatting. Die gronden heeten thans nog het vrouwenland.
      (6) Habets, Geschiedenis van het bisdom Roermond, I. bl. 605.
      (7) Habets. Ibid. bl. 586.
      (7) De akten van benoeming en van de machtiging tot installatie door den aartsdiaken zijn voorhanden in het rijksarchief te Roermond
      (8) Habets, t. a. p. I. bl. 386.

Kuckelweert en Maria Scheiffart te Limbricht, den 30 September 1560 (1). Hij was reeds overleden in 1587, toen de pastoor Gijsbert Reijsenbeck van Horst getuige was bij eene akte van geldopneming van ’t dorp Roosteren, verleden voor de schepenbank te Echt (2). Den 25 Juni 1590 was Reysenbeck niet meer in functie, want op dien dag maakte hij te Maeseyck zijn testament, waarin hij genoemd wordt quondam pastor in Roeseren. Uit dat testament blijkt, dat hij de kostbaarheden der kerk van Roosteren bij zich te Maeseyck in bewaring had (3), verwaarts zij, uit vrees voor de woeste troepen, die toen ter tijd in het Overkwartier huisden, in veiligheid waren gebracht. Door de krijgsknechten van Maarten Schenk van Nijdeggen werden trouwens onder het bestuur van dezen pastoor vele geweldenarijen gepleegd en oorlogsschattingen te Roosteren geheven; zelfs werd de pastoor in de uitoefening zijner kerkelijke bediening gehinderd, zooals blijkt uit een brief van vrijgeleide door dien veldoverste den 28 Februari 1587 aan de dorpen van het ambt Montfort verstrekt, waarbij o. a. het lezen der mis te Roosteren werd verboden (4).
      Bartholomeus Backhuijs van Susteren, die den 8 Juli 1594 tot de bediening der parochie Roosteren werd geroepen (1), schijnt niet de onmiddelijke opvolger van Reijsenbeck geweest te zijn. Den 19 Januari 1605 komt hij mede voor als kanunnik van het kapittel te Susteren (2). Na hem vinden wij Henricus Hesius, die in 1614 een register der pastoreele inkomsten van de kerk aanlegt en den 1 Juli 1528 als getuige verschijnt bij eene akte van geldopneming ten laste van het dorp Roosteren (3).
      Onder de beide laatste pastoors en tijdens den dertigjarigen oorlog had het dorp veel van de Geldersche troepen te lijden, die in het Overkwartier gelegerd waren. Niet alleen werd deze plaats afgeloopen en de bewoners uitgezogen, maar alles, wat slechts tilbaar was, werd ge-


      (1) Willem Scheiffart IV van Merode, heer van Limbricht en medeheer van Hemmersbach, kwam omtrent 1540, na den dood van zijn vader, in het bezit dier heerlijkheden en stierf reeds in 1545. Hij was tweemaal gehuwd: a. met Elisabeth Vos van Holtum bij Born, van welke hij eene dochter had, Maria; en nog in het leven van Elisabeth, dus waarschijnlijk na eene scheiding, b. met Agnes Walrave, genaamd van Hendenich, die hem een zoon, welke hem later opvolgde, Johan Scheirfart IX van Merode, en eene dochter Maria, naderhand gehuwd met Adolf van der Horst, heer van Heimersheim, schonk.
      Het voorkind Maria, van welke haar vader in 1545, voor algeheel fortuin, eene rente van 12 malder rogge op Limbricht gaf, werd opgevoed bij Jan van Savelland den oude, die eerst gehuwd met Elisabeth Rombouts van Maeseijck (van welke een zoon, Jan Savellant de jonge) hertrouwde met de verstootene Elisabeth Vos, hare moeder.
      Maria huwde den 30 September 1560 den zoon van haren stiefvader, Jan van Savellant den jonge; de huwelijksvoorwaarden, waarvan boven gesproken wordt, werden dien dag gesloten op den hof Kuckelweert, thans Koekelaarhof, te Roosteren. Maria kreeg vier kinderen: a. Jan van Savellant, gehuwd met Catharina Douven, b. Willem, gehuwd met Metgen van Gennabeth, c. Maria, gehuwd met Jan van den Bergh († te Maastricht 1675 en te Roosteren begraven), en d. Elisabeth gehuwd met Mathias van den Bergh. De afstammelingen van deze vier kinderen kwamen later op in het langdurig proces over het persoonlijke fortuin van bovengenoemde Maria van der Horst, na doode van Johannes vau Inden, licentiaat in de rechten, aan wien deze Maria haar fortuin als fidei-commis gelalen had (Zie von Vorst Gudenau, Die Familie von Merode).
      (2) Archief der kerk te Roosteren.
      (3) Archief der Kerk te Maeseijck.
      (4) Zie Maasgouw n. 25.
      (1) Admissus ad ecclesiam de Roosteren, zegt het Diurn. vac. eccl. Ruræm. sub Vic. Gen. Greg. Gherinx.
      (2) Publ., etc. du Limbourg, VI. bl. 487.
      (3) Archief der kerk te Roosteren.


[519]


– 519 –

plunderd en weggeroofd, zoodat de pastoor Leonardus Beckers, die in 1635 in functie trad, zich genoodzaakt zag te constateeren, dat zelfs het doopregister door de landsknechten was opgelicht (4).


      (4) De aanhef van het oudste doopregister van Roosteren, aangelegd door pastoor Beckers, luidt: «Liber baptismatis seu matricula Parochiæ Roesterensis anno Dni 1636. Acta vero præteriii temporis baptisatorum nomina annotavi sed ante me nullum librum inveni, audivi tamen quod Geldrienses milites librum baptismalem abstulissent ex ecclesia Roesterensi. Antea tamen tempore Retorsensium hereticorum pueri faciebant baptisari Mosacæ denique vero aliquos in Susteren baptisatos non notavimus.
      Wellicht kan de mededeeling dezer nota tot de opsporing van het weggeroofde register leiden, dat misschien hier of daar in eene verzameling onder ’t stof verscholen is.