De Maasgouw/Jaargang 31/Nummer 11/Eene familie De Virmont te Well?

Uit Wikisource
Eene familie De Virmont te Well?
Auteur(s) Th. D.
Datum November 1919
Titel Eene familie De Virmont te Well?
Tijdschrift De Maasgouw
Jg, nr, pg 31, 11, 86-87
Brontaal Nederlands
Bron delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

[86]


– 86 –


[...]


Eene familie DE VIRMONT te Well?

      Is in de geschiedenis van het huis of dorp Well in de 16de eeuw eene familie van Virmont bekend? Die naam vind ik in een boek van den Bonnschen professor Karei Binz aan onzen landgenoot Dokter Johannes Weyer gewijd. Weyer werd in 1515 als zoon van Theodoor Weyer en Agnes Rhordam geboren te Grave, waar zijne ouders een handel in kolen, leien en hop dreven. Hij kwam, nadat hij van 1545 tot 1550 op een jaargehalt van honderd Carolusgulden (1) als stadsdokter in dienst van Arnhem had gestaan, in 1551 als lijfarts in betrekking bij hertog Willem IV van Gulick-Kleef-Berg. Wanneer het hertogelijke hof niet te Hambach bij Gulich, te Niedeggen of te Dusseldorp vertoefde, had hij zijn woonplaats te Kleef, waar ook zijn familie woonde. In het groote door hem uitgegeven werk, getiteld „De praestigis daemonum, et incantationibus, ac veneficiis, Libri V. Authore Joanne Wiero medico” noemt hij op twee plaatsen eene Anna van Virmont als vrouwe van Well ten jare 1554. Daar Well, althans een gedeelte, Kleefsch was, is het best mogelijk dat de hertogelijke [l]ijfarts ook eene hooge dame als de dorpsvrouw van Well behandelde; mij komt slechts de naam dier persoon vreemd voor. In de 16de eeuw waren eerst de Bylandt’s en vervolgens de Flodrop’s aldaar dorpsheeren; hoe nu


      (1) In deze bezoldiging droeg Karel V bij voor een bedrag van 18 rijdergulden, uit oorzaak dat de stad Arnhem te arm was, om de geheele som voor hare rekening te nemen. Een rijdergulden is eene kleine goudmunt in waarde ongeveer gelijk staande met den zilveren rijder of dukaton, die in hedendaagsche munt fl. 3.15 vertegenwoordigt.


[87]


– 87 –

die Anna van Virmont daar tusschen geraakt zag ik graag uitgemaakt door iemand meer op de hoogte der plaatselijke geschiedenis. Moet hier aan eene vergissing ten opzichte van het dorp of ten opzichte der genoemde vrouw gedacht worden?
      Johannes Weijer of Wier, (1) zooals hij in de encyclopaedie van Winkler-Prins geheeten wordt, was leerling en volgeling van Agrippina van Nettesheim; even als deze ijverde hij tegen de gerechtelijke folteringen en heksenprocessen. Hem kunnen we den lof niet onthouden van te zijn geweest een man met den moed zijner overtuiging, hetgeen hij bewees door zijn tegen den gruwel dier dagen gericht werk onder zijn vollen naam uit te geven. Ongeveer zeventig jaren nà hem traden eerst de Jesuïtenpater Tanner en vervolgens Friedrich von Spee als bestrijders van den heksenwaan op, de laatste met zijn „Cautio criminalis, etc”, veiligheidshalve toen nog anoniem uitgegeven.
      Een van Weyers stellingen was, dat een beduidend deel der den heksen ten laste gelegde kwalen van mensch en vee, moesten toegeschreven worden aan opzettelijke giftmengers. Zoo had hij in 1554 Vrouwe Anna van Virmont in Well, die door haar 15-jarig kamermeisje met arsenik vergiftigd was, behandeld. Het gelukte hem zijne patiente te genezen. Het meisje bekende de misdaad, werd ter dood veroordeeld, welk vonnis ze echter in levenslange kerkerstraf veranderd zag, doch waaruit ze nà eenige maanden door landsknechten werd bevrijd. Eene andere door hem betreffende Well verhaalde geschiedenis is de volgende. Eene jeugdige persoon, Bartholomea genaamd, uit het dorp Well kreeg krampaanvallen zoo dikwijls zij in de kerk duitsch hoorde zingen. De dorpsgebiedster Anna van Virmont, eene vriendin van Weyers, liet het meisje bij zich komen, legde haar uit, dat de duitsche tekst betzelfde uitdrukt als de latijnsche, ging woord voor woord met haar na en zong haar dan den duitschen tekst voor. Vooraf had ze Bartholomea verwittigd, dat, wanneer ze weer demonische krampen kreeg tijdens bet gezang, ze een voortreffelijk middel er tegen zou aanwenden. Nauwelijks had mevrouw van Virmont het gezang aangeheven of de lijderes lag in stuipen ter aarde. „Jene aber, eine kluge und beherzte Dame – luidt het in de duitsche vertaling – entblözte sie und bearbeitete sie, unter Hilfe ihrer Tochter mittels einer scharfen Rute ganz gehörig; denn nach Hippokrates sind in schweren Krankheiten die schweren Heilmittel am zuverlässigsten.”
      Daarna werd de patiente verteld, dat dit op haar toegepaste middel, naar ervaring van geleerde mannen, steeds uitstekend had gewerkt; zij moest nu maar vertrouwen dat de macht van den booze gebroken en zij wel mee kon zingen zonder krampen te krijgen. Nu werd in zoete harmonie het gezang herhaald en zonder stoornis ten einde gebracht. Het dienst personeel had aan de deur de daarbinnen afgespeelde scène afgeluisterd; na afloop er van werd Bartholomea onder het aanheffen van het duitsche kerklied door hen in triomf meegevoerd. Hiermee was des duivels invloed gefnuikt en eene gelukkige genezing verkregen. Wie echter zulk „Theriac” aanwendt moet de juiste keuze treffen, want hetzelfde oogwater heelt niet elke oogziekte. Het middel van mevrouw van Virmont zal slechts dan een prompt tegengift blijken waar de booze geest met den wil en de toestemming van den mensch zijne werking in hem uitoefent. Dat Bartholomea door hare gebiedster op het slot Well dusdanig is gekureerd geworden heeft ze in mijne tegenwoordigheid verhaald.”
      Tot zoover het relaas van onzen doktor Weyer. Uit die gezanggeschiedenis zou men mogen opmaken, dat er een wrijving bestond over het gebruik van de landstaal in de kerk, zoodat wij er een episode uit de Hervorming in zouden kunnen zien.
      Een ander dorp en slot Well mij in de staten van hertog Willem niet bekend zijnde, meen ik voorloopig ons Limburgsche dorp als plaats van handeling te moeten houden.
      Valkenburg.

Th. D.


[...]



      (1) Jos. Habets zegt van hem: „de geneesheer Wier wendde in Gelderland alle pogingen aan om de onheilvolle procedure der heksenprocessen tegen te gaan.” Zie Heksenprocessen in het land van Valkenburg. Publications V. p. 261.