De Nieuwe Amsterdammer/Nummer 130/De revolutie in de schilderkunst

Uit Wikisource
De revolutie in de schilderkunst [5]
Auteur(s) Theo van Doesburg
Datum 23 juni 1917
Titel De revolutie in de schilderkunst. V
Tijdschrift De Nieuwe Amsterdammer
Jg, nr, pg [3], 130, ?

Brontaal Nederlands
Auteursrecht Publiek domein

DE REVOLUTIE IN DE SCHILDERKUNST

V

      Der Wert einer Linie, einer Form besteht für uns in dem Werte des Lebens, dass sie für uns enthalt.
W. Worringer

      Verschillende uitingsvormen der schilderkunst zijn in dezen tijd nog voorhanden. Zoowel klassicisme, Romantiek, Realisme, Impressionisme, Luminisme als Symbolisme worden in onzen tijd nagevolgd. De academie met haar doodend systeem bewaart de klassieke overblijfselen, zij heeft haar uiterste grens in het impressionisme, schommelt tusschen atelier-kunst en natuur-kunst.
      Het verschil echter tusschen deze oude uitingswijzen en de nieuwere ,bestaat hierin, dat de oude uitingswijzen passief zijn geworden, terwijl de nieuwe daarentegen actief zijn. Deze passiviteit en activiteit worden bepaald door den Tijdgeest. Tijdgeest beteekent hier de verhouding waarin de individueele geest staat tot het universum.
      Deze verhouding nu is een nieuwe. Daarom is de kunst ,die zich met deze verhouding bezig houdt en er de uitdrukking van is, nieuw.
      De eerste die deze nieuwe verhouding actief uitdrukten waren de kubisten en futuristen. De belangrijkheid der eersten is grooter dan die der tweeden en wel hierom: de kubisten drukten de nieuwe geesteshouding uit in een nieuwen vorm; de futuristen drukten een nieuwe levensverhouding uit in een ouden vorm. Omdat de kubisten hunne nieuwe aesthetische idealen in een nieuwen vorm uitdrukten was de verhouding tusschen Idee en middel eene volstrekte. Het ging noch gaat in de kunst om iets anders.
      De vorm waarin de futuristen hunne nieuwe verhouding tot het universum uitdrukten was noch nieuw, noch zuiver. Het was een vorm waarin alle oude uitingswijzen zich concentreerden. De waarde van het futurisme is van tweerlei beteekenis. Het heeft een beteekenis naar buiten en een beteekenis naar binnen. De beteekenis naar buiten is de sterke reactie op de geestmoordende academische, materialistische kunstopvatting en dogma’s. De beteekenis naar binnen is de nieuwe aanvoeling van den modernen mensch van het universum. Voor deze nieuwe aanvoeling vonden zij een nieuwe gestalte. Het algemeene leven dat zij tot onderwerp kozen belichaamden zij niet in de voorstelling van een „Heilige Familie”, zooals een primitief dat deed, noch in die van zekere objecten, maar in de voorstelling van de een of andere functie, in dit geval voornamelijk: de snelheid. De naturalisten, realisten enz., stonden in een andere verhouding tot de ruimte dan de futuristen, kubisten en expressionisten. Daar het begrip van de ruimte de fundamenteele voorwaarde der Beeldende kunst in volstrekten zin is, is het voor het begrijpen der moderne beeldende kunst van belang na te gaan waarin die nieuwe verhouding bestaat:
      De oude schilders, allen, specialiseerden de Ruimte door perspectief; hun landschap, b.v., ligt in de perspectief.
      De nieuwe schilders, allen, leggen het accent op universeele ruimte-verhoudingen; hun landschap ligt in de Ruimte.
      Perspectief was de poging de ruimte te individualiseeren. De onderdrukking van deze wijze om schijnbare ruimte voor te stellen, kwam voort uit de zucht naar abstractie. In verband met de schilderkunst beteekende dat de eerste schrede van aesthetisch objectivisme naar aesthetisch subjectivisme. De nabootsingsdrift was passief geworden en het was met het kubisme (Picasso – Derain) dat het bewustzijn ontwaakte van een methodische schilderkunst of stijl. Het kunstwerk begint zich los te maken van de uiterlijke realiteit; het kunstwerk wordt een organisme op zich zelf. De oude waarde der vrije schilderkunst (die nóg geldend zijn bij de ordelooze, intuitieve kubisten en expressionisten) worden waardeloos; er ontstaan nieuwe waarden als: orde; verhouding, rhythme enz. Het middel (kleur – lijn – vlak) krijgt zijn volle beteekenis. Het schilderen volgens impuls was ten einde. Het schilderen wordt een kwestie van geweten en bewustzijn. Niet meer de dingen volgens vorm- en kleurenindruk te geven en de opeenvolgende indrukken, tot een geheel te verbinden is het doel, maar de individueel-organische waarden der dingen in algemeen-aesthetische omzetten.
      Dit kan slechts gebeuren door onderdrukking van het natuurlijk-organische: de abstractie. Vanaf de Aegyptische z.g.n. hofkunst tot aan het Fransche impressionisme hebben de grootste der beeldende kunstenaars bewust of onbewust er naar gestreefd het kunstwerk door onderdrukking van het organische een zuiver aesthetisch karakter te geven. Waar dit bereikt werd, werd stijl bereikt. Het aesthetisch moment is de Rust in den vloed der gebeurtenissen. Daarom – het dient op deze plaats nog eens met nadruk gezegd te worden – wordt, uit een volstrekt-aesthetischen eisch, het natuurlijk organische, als onrust, dus als stoornis ondervonden.
      Deze stelling, die op alle groote stijlperioden van toepassing is, werd de zekere basis van alle moderne kunst-richtingen; de kern van den nieuwen stijl. Het kunstwerk beoogt de verlossing van het individueele zijn. Daarom wordt de herkenning en inleving van het individueele zijn (de herkenning dus van menschen, dieren, planten, objecten) in het kunstwerk als stoornis ondervonden; de abstractie als rust.
      Hoewel de kubisten den drang naar abstractie – die na een periode van geestdoodende natuurnabootsing, aan stijl voorafgaat – demonstreerden, en den nadruk legden op orde, rhythme en verhouding, was hun streven naar positieve kunst toch nog in een beginstadium.
      De kubisten abstraheerden intuitief of intellectueel het algemeen-beeldende, van het individueel-organische, om zoodoende elke samenhang van het kunstwerk met de natuur te vernietigen en den indruk absoluut aesthetisch te maken.
Aan de oude kunst ging de bedoeling vooraf: zich het leven bewust te worden door de schoonheid van het natuurlijk organische ;hare harmonie en rhythmiek. Van af de Grieksche plastiek tot aan het Fransche naturalisme blijft deze bedoeling voorzitten; de Italiaansche Renaissance drukt haar het sterkst uit. Ten slotte ging de opgave der Beeldende kunst geheel verloren in een geestmoordende, academische nabootsingsdrift, totdat eindelijk in het begin der 20e eeuw de opstand uitbreekt: het futurisme met zijn gezonde, goed gemotiveerde, beschuldigingen.
      In het futurisme werd het natuurlijk-organische het uitgangspunt tot aesthetische algemeenheid.
      Het futuristische vormschema, dat zij aan het tijd + ruimteschema van de objecten in beweging ontleenen, drukt een rhythme uit, dat de verhouding realiseert tot het universum en niet tot het Individueele, het natuurlijk-organische.
      Al was de vorm, waarin de futuristen hun nieuw aesthetisch bewustzijn openbaarden niet rein-beeldend, doch min of meer af-beeldend, toen werd het materialistisch kunstbewustzijn van Europa door het actief worden van de wil tot kunst, halt geboden.
      Aan het nieuwe kunstbewustzijn, dat door het kubisme en futurisme ontwaakte, ligt de bedoeling ten grondslag: zich de schoonheid bewust te worden door de zuivere verhouding tusschen het vlak, de lijn en de kleur.
      Als tegenpool van het oude kunstbewustzijn is thans het geestelijk kunstbewustzijn ontwaakt. Dit geestelijk kunstbewustzijn brengt den eisch mede van volstrekte zuiverheid aangaande het beeldend middel. De moderne Hollandsche meesters B. v. d. Leck en Piet Mondriaan hebben de verhouding tusschen de volstrekt-aesthetische Idee en het volstrekt beeldende middel tot organische eenheid gebracht en daarmede de bedoeling van het kubisme en futurisme voltrokken.

Theo van Doesburg

      Toelichting. – Onder atelier- of binnenkunst diene men te verstaan, alle werken, welke uit kompositorisch overleg, door gedurig verwerken, in het atelier ontstaan, in tegenstelling met de natuur- of buitenkunst, dat zijn alle werken, die spontaan en plein air (of) tegelijk met de zinnelijke waarneming van de natuur ontstaan. Tot de eerste categorie behooren werken, ook decoratieve, waaraan een aesthetische gedachte ten grondslag ligt. Is deze gedachte nieuw (d.i. van den tijd) dan noem ik de wijze waarop zij zich uitdrukt actief. Is deze gedachte oud (d.i. uit den tijd), zooals die welke ten grondslag ligt aan alle academische producten en archaïstische werken, dan noem ik de wijze waarop de aesthetische gedachte zich uit, passief. Tot de tweede categorie behooren alle werken waarbij zinnelijke waarneming en invoeling van de natuur als het aesthetisch accent wordt beschouwd: de „pittoresque” school met hare voornaamste beweging, het Impressionisme. In de moderne kunst smelten de decoratieve en pittoresque tendenzen samen.

v. D.