De Nieuwe Amsterdammer/Nummer 261/De ontwikkeling van het "schilderachtige" en "monumentale" en hun verhouding in de nieuwe beeldende kunst

Uit Wikisource
‘De ontwikkeling van het „schilderachtige” en „monumentale” en hun verhouding in de nieuwe beeldende kunst’ door Theo van Doesburg
Afkomstig uit De Nieuwe Amsterdammer, [jrg. 6], nr. 261 (3 januari 1920), p. 4. Publiek domein.
[ 4 ]

Vincent van Gogh: Huizen in Auvers s/Oise


DE ONTWIKKELING VAN HET „SCHILDERACHTIGE” EN „MONUMENTALE” EN HUN VERHOUDING IN DE NIEUWE BEELDENDE KUNST

 Ofschoon de vele bewegingen in de schilderkunst, welke elkaar, sinds het impressionisme, in versneld tempo hebben opgevolgd, onmiskenbaar door verschillende intensies werden geleid, laten deze bewegingen zich in twee polaire hoofdrichtingen samenvatten: de uiterste verindividualiseering van het pittoresque en de primitief-monumentale. De eerste, geleid door een overprikkelde, dikwijls pathologische overweging, uit een vertroebelde intuïtie, spontaan een vorm te scheppen voor een even hevige als kortstondige emotie. De tweede, historisch ontstaan uit een onstuimig verlangen naar zekerheid betreffende het wezen van inhoud, vorm en techniek, tracht meer redelijk, bewust en mathematisch de aesthetische beleving strak en vast te beelden.
 Het spreekt wel vanzelf, dat in een tijd van zoo groote geestelijke expansie als de onze, waarin wij gewoon zijn geraakt de verschillende mogelijkheden. — maatschappelijke zoowel als aesthetische, — gelijktijdig te beleven, ja zelfs ineen-te-denken, de beide elkâar tegenstellende hoofdmomenten in de schilderkunst niet geheel op-zich-zelfstaand en zonder elkaâr te beïnvloeden gezien moeten worden. Immers, het uiterst opgevoerde individualisme bracht de noodzakelijkheid naar veralgemeening, de uiterste consequentie van veralgemeening de noodzakelijkheid van verindividualiseering mede. (Een parallel in de ontwikkeling der moderne samenleving is hiermede gemakkelijk te trekken.)
 Slechts een evenwichtig samengaan van beide kan ons een kunstconceptie geven die zuiver den tijdgeest bepaalt. Deze conceptie is in aanleg aanwezig.



Matisse: Reidans


Ik noem haar daarom primitief, tevens ter onderscheiding van de uiterste verindividualiseering, van de spontane en willekeurige kunstuitdrukking, die ik decadent noem.
 Hoe deze twee voornaamste grond-elementen, die ik uit de verschillende moderne kunstrichtingen afscheidde, zich ontwikkelden, zich tot elkaâr verhouden en op elkaar inwerken zal ik in beknopte studies — met behulp van eenige, helaas kleurlooze, reproducties, — in groote trekken trachten aan te duiden.
 Om het inzicht te vergemakkelijken, zal ik détailleeringen achterwege laten[1] en slechts de aandacht vestigen op de groote, algemeene lijnen. Reeds met de aanduiding: „pittoresque” en „monumentaal”, wordt aan het verwarrende gevaar der vele „ismen” ontkomen.
 De twee voornaamste uitingen van den beeldenden wil: de uiterste cultiveering van het schilderachtige of pittoresque en het monumentale in aanleg kunnen in oorzakelijk verband met de twee belangrijkste kunstuitingen van omstreeks het einde der 19e eeuw, de kunst van Paul Cézanne en de kunst van Vincent van Gogh gebracht worden.
 Het temperament van Cézanne, mathematisch en „klassiek”[2] in wezen, was gericht op regelmatigheid in de verhoudingen van vorm en kleur. Lijn werd (kleur)vlakbegrenzing. Kleur werd, in plaats van het reproductieve middel der natuurillusionisten, zuiver schilderkunstig uitdrukkingsmiddel van gevoel. Het gevoel werd kleur. Hierdoor werd gebroken met de traditie, de kleur, reproductief, als uitdrukkingsmiddel van het natuurlijke licht en dit laatste als vormend element der voorwerpen te bezigen (Masaccio-Corregio-Rembrandt-luministen).
 Terwille van deze zuiver schilderkunstige toepassing van de kleur, waaraan Cézanne dus een meer beeldende (in tegenstelling met afbeeldende) beteekenis gaf, werden de perspectievische verhoudingen omgezet in vlakverhoudingen, waardoor het schilderij won aan gesloten bouw van kleurige vlakken. Hierin orde en evenwicht te brengen was zijn toegewijde bezigheid.
 Anders van Gogh: Gejaagd, hartstochtelijk, ordeloos, spontaan en hevig, werd elk geval het equivalent van zijn tragisch gevoelsleven. Elk geval werd daarvan de zeer expressieve verschijning. Kleur en contour werden de zeer suggestieve uitdrukkingsmiddelen van dit conflict tusschen „natuur” en „geest”. De omzetting van het eerste door het laatste is in verhouding tot zijn van-huis-uit pathetische natuur, altijd rethorisch, zelfs het eenvoudigste object krijgt een symbolische, maar zelden een zuiver beeldende, beteekenis. Hierdoor doet deze kunst vooral sentimenteele naturen direct en hevig aan. Terecht getuigde Picasso van hem: „van Gogh est un voyou sentimental.” Van Gogh zocht wat Cézanne vond, het onveranderlijke in het veranderlijke van de verschijning.
 Legt Cézanne den grond voor een meer mathematisch-evenwichtige schilderkunst (in beginsel het kubisme), van Gogh veroorzaakt de zucht naar een ongebonden, sterk suggestieve en expressieve uitdrukkingsvorm, die dan ook in het expressionisme zijn hoogtepunt en einde vindt.
 In André Derain, werd het Cézanne-principe bewust. Hij past het toe. Zet de natuurlijke plastiek der objecten om in een meer schilderkunstige plastiek. Deze bewuste schilderkunstige reconstructie van de dingen, brengt vanzelf een andere terminologie voort. „Man sagte damals in diesem Kreise, ein Gemälde müsse dekorativ und synthetisch sein. In dieser Formel war wirklich das Streben der Gruppe, insbesondere Matisses, glücklich gefaszt. Dekorativ sollte das Bild sein, damit meinte man die harmonische Gliederung der


Paul Cézanne: Landschap


Fläche wie ihre angenehm abgestimmte Farbe” (Daniël Henry, Das Kunstblatt Okt. 1919. Cursiveeringen van mij, v. D.)
 Toch aanvaardt Derail de consequentie van het Cézanne-principe niet. Dit eischt een offer: de vernietiging van de uiterlijke verschijning.
 Doch Derain was niet van groote liefde, evenmin als Matisse.
 Hiervoor werd de persoonlijkheid van Picasso geëischt.
 Derain ging niet verder dan wat hij zelf noemde „cacher la construction” (construction in de beteekenis van organische gebondenheid der natuurlijke vormen).
 Derain zoowel als Matisse, in welken laatste het impressionisme culmineerde, zijn tusschenfiguren. Derain vormt de schakel tusschen Cézanne en Picasso, terwijl Matisse in zijn beste werken de expressionistische beteekenis van de kleur voorbereidt. Als zoodanig kan deze gezien worden als een overgang van Van Gogh naar het expressionisme.
 De beteekenis van de kunst van Henri Rousseau en Seurat, in hun verhouding tot het pittoresque en monumentale behaldel ik een volgend artikel.

Leiden, 31-12-’19. Theo van Doesburg


[Afbeelding: André Derain (1880-1954). Het geopende venster.]

André Derain: Het geopende venster.



  1. Voor meerdere bijzonderheden verwijs ik naar „De ontwikkeling der moderne Schilderkunst” in „Drie Voordrachten over de Nieuwe Beeldende Kunst” (uitgave Wereldbibliotheek).
  2. Hier in den zin van „beproefd” en „gericht op het universeele”.