Naar inhoud springen

De Nieuwe Courant/Jaargang 20/Nummer 35/Avondblad/La revue du feu

Uit Wikisource
La revue du feu
Auteur(s) F. L.
Datum Donderdag 5 februari 1920
Titel Kunst. La revue du feu.
Krant De Nieuwe Courant
Jg, nr 20, 35
Editie, pg Avondblad, 2
Brontaal Nederlands
Bron delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

KUNST.

La revue du feu.

      De eerste vier nommers zijn verschenen van dit „premier-grand organe-universaliste-international” met medewerking als René Arcos, Paul Colin, P. J. Jouve, Alfredo Casella, Concha Espina, Arthur Petronio, Piet van Wijngaerdt, dr. F. M. Huebner, Jan Wils, 7rich Wichman, J. K. Rensburg, Kasimir Edschmid, Gustav Landauer, Lionello Fiumi, Corrado Govoni, prof. Sokolof, Noto Soeroto en anderen.
      Het tijdschrift brengt zeer goed gereproduceerde kunstwerken door Le Fauconnier (buiten-tekst-illustraties in voortreffelijken kleurendruk), Valentijn Edgar van Uytvanck, Piet van Wijngaerdt, Erich Wichman (reproductie in kleuren van émaux en ongekleurd van ander werk), Gustave de Smet, reproducties naar werk door Kandinsky, Frans Huysmans, Jan Sluyters, Louis Saalborn e.a. benevens muziek van Daniel Ruyneman.
      Er staat, in dit nieuwe tijdschrift veel te lezen, waarvan ik niets begrijp, wat natuurlijk aan mij ligt, daar de jeugd het altijd beter weet dan de ouderdom. Zoo proclameert de redactie to beoogen, „une proversalisation, dans le sens abstrait d’inter conscience des intellectualités” wat zou moeten uitloopen op een „force mystique révolutionnaire”. De leiders en medewerkers van de Revue du feu zijn tot in hun merg révolutionnair; „sterk, moedig en gedisciplineerd.”
      De laatst aangehaalde woorden zijn met kapitale letters gedrukt.
      Men vindt in dit tijdschrift gedichten, die zeker een diepe beteekenis hebben. Ze zijn er lang genoeg voor. Maar men moet ze lezen in een bepaalden gemoedstoestand, waarin ik te vergeefs heb gepoogd me zelf te brengen. Vandaar dat voor mij acabadabra is een hymne aan de Vreugde door P. J. Jouve, waarin deze coupletten voorkomen:

      O Joie, j t’ai entourée
Dans l’êtendue de tes deux seins
Qui sont lourds de ma douleur,
      Et marient toutes vérités
Ou fait s’embrasser deux hommes!
      O Joie salée comme le sang,
O Joie rythmée comme est le corps,
Joie première comme l’idée
      Qui prend l’infini cous son rire,
Ou fait s’embrasser deux hommes!
Joie certaine comme la terre,
Joie furieuse comme le vent,
Joie humaine avec deux mains
      Et joie divine qui s’en va
Si haut qu’elle n’est pas!

      Een andere dichter, Arthur Petronio, bezingt een Course à la Lune. Even daagt in mij de hoop althans iets te begrijpen. Deze prettige gewaarwording krijg ik als Petronio zijn fiets toespreekt (vijfde couplet); maar het wordt mij zeer angstig te moede als de dichter vertelt dat zijn lichaam wordt lichter gemaakt door zijn „hersens, die zijn gesmolten, vervluchtigd, vervluchtigd...... terwijl zijn haren overeind staan en vonken schieten, zijn tanden knarsen en hij zoo de sterrenhemel doorpeddelt:

      Mes cheveux s’hérissent d’étincelles;
      et mes yeux résorbent
      l’espace
      vertigineusement
      frappant les nuages gris
      gros et lourds......
      Les dents me crissent.
      Tout le phosphore stellaire
      poudre mes lèvres bleuies par la violence
      de mes poumons dilatés.
      Derrière moi
      compacte et formidable
l’hecatombe dynamique
des étoiles herissées!
      Les strideurs ardentes des comètes
      asseulées!
      Le sifflement prolongé
      de la pointrine des hommes
      couchés sous la nuit
      la bouche dans le vide.

      L’espace m’attire,
      la lune se lève,
      et le coeur me crève
      dans un sublime élan d’espoir!

      Dat s’hérissent is waarschijnlijk revolutionnairFransch en dat op couplet V dadelijk volgt couplet VII is natuurlijk, omdat de futuristische volgorde een andere is dan de gewone.
      De dichter is, in VII bij de maan terecht gekomen met zijn fiets. Ik raad onzen fabrikanten van rijwielen aan van dit vers gebruik te maken voor hun reclame tegen het aanstaande Zomerseizoen! Dat de fiets van Petronio er niet tegen kan uit de maan op aarde te vallen, bewijst niemendal tegen het merk dat hij berijdt; maar men zou toch kunnen adverteeren: „had hij òns fabrikaat gekend, hij zou zijn gedicht niet hebben besloten met déze regelen:

LE CHOC.
Mès pneus ont crevé désèspérés
d’une course vaine.
La lune s’est précipitée
dans la gueule d’un dragon noir, formidable apparition d’une humanité meilleure.
Les nuages m’engloutissent;
ma byciclette s’effondre;
ma tête me pèse;
les bras, les mains,
mon cerveau se gèle;
La terre s’approche.
Un Point de feu!
Des myriades d’étoiles.....
des millions d’étoiles.....
des centaines d’étoiles......
cinquante
quarante
trente
vingt
dix
neuf
quatre
trois
deux
une
*

      Akelige nuchterlingen doet zoo’n couplet denken aan gekkenhuis-poëzie of aan een onbeschaamde voor-den-gek-houderij van het publiek. Maar, sinds wanneer mogen nuchterlingen oordeelen over het werk van poëeten?
      De dichter Arthur Petronio is de stichter en uitgever van de Revue du feu, dus een man van beteekenis.
      Kasimir Edschmid, een Duitsch dichter, evenaart Petronio in zijn ode aan de danseres Angélique Holopainen. Ik citeer maar niet Kenners van ware poëzie zullen zich wel reeds op het tijdschrift hebben geabonneerd. Maar, behalve poëzie, vindt men in de Revue du feu ook artikelen over de allermodernste kunst. Ze zijn leerzaam. Soms wel wat verontrustend voor de lezers, die meenen zelf al voldoend ultra-modern te wezen.
      Daar hebt ge, bijvoorbeeld, de trouwe lezers van het tijdschrift De Stijl. Zij mogen toch veronderstellen zeer goed te zijn ingelicht!
      Neen! de heer Wichman vernietigt den hoofdredacteur, Th. van Doesburg en hij vernietigt hem nog wel in het Fransch. De heer v. D. vertegenwoordigt een groep „parfaitement sevré de développement” (zou dit beteekenen „zonder eenige ontwikkeling?”) en is een zeer laakbare tijdschrift-redacteur altijd volgens den heer Erich Wichman, die hem te lijf gaat.
      Men zij dus voorzichtig bij de keuze zijner voorlichters in de revolutionnaire kunst!

      Van revolutionnair gesproken, in de afl. 2—3 van onze revue vindt men een oproep, uitgaande van „travailleurs du cerveau”, die van oordeel zijn dat de tegenwoordige maatschappij „een vloek voor iedereen is geworden”. Ze hebben zich daarom vereenigd tot een Comité d’Intellectuels Socialistes Révolutionnaires en dit comité roept anti-kapitalistische intellectueelen op om zich aan te sluiten. „Hoe meer intellectueelen aan de zeer aanstaande revolutie deelnemen, hoe zachter de overgang zal zijn naar een nieuwe maatschappij”.
      De intellectueele anti-kapitalisten zullen door het comité worden voorbereid en opgeleid tot de plichten, die zij te vervullen krijgen, zoodra de staatsmacht zal zijn overgegaan in handen der georganiseerde communistische maatschappij.
      Gegadigden worden uitgenoodigd zich aan te melden.
      Deze oproep is geteekend o. a. door den vroegeren directeur der Tooneelschool van het Nederlandsch Tooneelverbond, den heer S. J. Bouberg-Wilson, door dr. Dan. de Lange, ir. J. B. van Loghem, P. Tideman, J. Valkhof, H. P. L. Wiessing en Augusta de Witt.

      Bewijzen van adhaesie zonden o. a. D. Coster, S. Moulijn en Henriette Roland Holst—Van der Schalk.
      Dit bolsjewistisch addertje ligt verborgen tusschen ’t hooge gras van allerlei futuristisch-communistisch proza en dito dito poëzie en gaat nog weer een anderen oproep vooraf. Men wil ook een internationaal congres houden, waarvan, merkwaardigerwijze! „de datum van te voren zal zijn vastgesteld door het Centraal Universalistisch Comité”. Den meesten kans op verwezenlijking lijkt mij te hebben het plan om tweemaal ’s jaars een groot universalistisch...... gecostumeerd bal te organiseeren. Bravo! dames en heeren!! Dan komen we meedansen, in een kostuum door een „universalistisch kunstenaar” ontworpen, dansen op een vulkaan!!

F. L.