De Nieuwe Courant/Jaargang 7/Nummer 86/Ochtendblad/De verborgen zijde der dingen

Uit Wikisource
‘De verborgen zijde der dingen’ door V.
Afkomstig uit het De Nieuwe Courant, woensdag 27 maart 1907, Ochtendblad, [p. 3]. Publiek domein.
[ 3 ]

De verborgen zijde der dingen.

De Gangliën-Psyche. Inleiding tot de studie der occulte wetenschappen door F. Bezemer. — P. M. Wink, Amersfoort 1906.

 Een oorspronkelijk Nederlandsch boek over occultisme is zeker een bijzonderheid, zoo niet een unicum. Wil men zulk een boek bespreken, dan moet men zich wel min of meer op het standpunt van den schrijver stellen, of anders zwijgen. Gaat men toch van het gronddenkbeeld uit, dat er niets occults is, het negatiestandpunt, of dat er zoo iets wel bestaat, maar we er niets van weten noch zullen weten, of misschien niet mogen weten, het standpunt van ignoramus en ignorabimus, dan is een boek over occultisme, een inleiding tot de occulte wetenschappen nog wel, een waardeloos en onzinnig iets, dat het bespreken niet waard is.
 We stellen ons dus tegenover dit werk op een gnostiek standpunt en gaan uit van het principe der gnostieken van ouden en nieuwen tijd, dat er hoogere, minder-materieele werelden en wezens zijn en dat wij, dat althans de verst-ontwikkelden onzer daarvan iets kunnen weten en dat daarover van oudsher zeer belangrijke tradities bestaan.
 Wat is nu in dat verband occultisme? Volgens schrijver (pag. 133) „een zuiver esoterische wetenschap, voor welke de kennis van de verschijnselen in de zichtbare, stoffelijke wereld alleen waarde heeft ter ontdekking van de niet stoffelijke oorzaken, van wier werking de verschijnselen, de feiten slechts gevolg zijn. De schrijver, die veel ontleent aan Plantenga’s Rozenkruisjaargangen en aan de werken van den Franschen schrijver over dergelijke onderwerpen, G. Encausse, meer bekend onder zijn pseudoniem „Papus” (niet de hongerzwendelaar, natuurlijk) heeft zijn stof in drie hoofddeelen verdeeld. In de eerste afdeeling tracht hij uit de gegevens der tegenwoordige wetenschap aan te toonen, dat er hoogere en diepere kennis is en dat veel van de nieuwe ontdekkingen die hier en daar de occulte wereld beginnen te raken, reeds in overouden tijd bekend was; in zijn tweede afdeeling schetst hij het uiterlijk geraamte der verschillende „occulte” leerstelsels (Kabala, alchemisten-, rozenkruiserstradities enz.) voornamelijk in het voetspoor van wat men zou kunnen noemen de Fransche school; de derde afdeeling behandelt de verschillende magische verschijnselen, magnetisme, hypnotisme, spiritisme en ten slotte de rol, die de psyche, welke dan volgens den schrijver door de gangliën-cellen het stoffelijk lichaam kan leiden en beheerschen bij die verschijnselen speelt (vandaar de vreemdsoortige naam van het boek).

 De indruk, dien dit boek bij ernstig lezer maakt, is zeer gemengd; ontegenzeggelijk staan er zeer opmerkelijke zaken in; voor iemand die eenigszins in die richting zijn studies heef uitgestrekt, echter allerminst nieuwe feiten of psychische verschijnselen, (in dien zin is het woord oorspronkelijk aan den aanhef dezer bespreking dan ook niet bedoeld) maar het uitzoeken van passende en treffende voorbeelden de toevoeging van eenige zelf-opgedane ondervindingen en het zedelijk verband daartusschen in eigen woorden gelegd, geven blijk van ernstige en moeitevolle studie op het gebied der verborgen wetenschap, der scientia arcana. Een ernstig gebrek is, dat, al wordt terloop eenige malen op de noodzakelijkheid gewezen, dat niemand ongestraft een enkelen practischen stap kan doen op het gebied van het occulte zonder volstrekte reinheid van karakter en gedachtenleven, ja zonder volstrekte beheersching der lagere persoonlijkheid door de hooger aan de gewone menschen geheel verborgen innerlijke, geestelijke individualiteit; een ernstig gebrek is — zeiden wij — dat naast de scientis arcana ook niet meer werk is gemaakt van de disciplina arcani, van de ethische leerschool, die de noviet door moet maken, vóór hij (Goethe’s „Zauberlehrling”) zonder schade voor zichzelf en zijn omgeving de hand kan uitsteken naar de uiterst gevaarlijke practijk dezer studie.
 Het tweede, meest hinderlijke gebrek in dit boek is wel de schettertoon, waarin de schrijver telkens en telkens vervalt.
 Daargelaten het hinderlijke telkens herhaalde „wij, occultisten” (d. w. z. „ik, schrijver, en andere occultisten”) is het „air”, dat de schrijver tegen de besten zijner tijdgenooten aanneemt, de grondige verachting voor wat zoo rondom hem leeft en werkt en streeft, verachting, die zich in onsmakelijk gescheld en geschetter en pedante quasi-grapjes uit, buitengewoon hinderlijk en — ongelukkigerwijze — tegelijk het afdoende bewijs, dat de schrijver allerminst een occultist is, daar een waar occultist de menschheid te innig liefheeft, zich te veel één met haar voelt om op haar, de „Weduwe” en de „Weeze”, te smalen, daar — in het kort — een waar occultist te veel weet om, naar mevr. De Staëls woord, niet alles te kunnen vergeven.
 Het lijvige boek (416 pag.) is bij uitstek netjes uitgegeven en gedrukt; het titelblad-vignet, een kaballistisch amulet voorstellende, verhoogt het aangename van het welverzorgde uiterlijk.

Het onderzoek van spiritualistische verschijnselen en vreemde feiten door A. J. Riko. Met 9 afbeeldingen en een inleiding van Marcellus Emants. — Boekhandel v/h. Gebr. Belinfante ’s-Gravenhage. z. j.

 De heer Riko is een oud-strijder in de rangen van het spiritisme, een oud-bestrijder op experimenteele gronden van het materialisme en van de negatie van de verborgen zijden der dingen. Reeds in 1872 en ’73 gaf hij een boek uit, Positief Spiritualisme getiteld, en zijn welbekend „Handboek ter beoefening van het Magnetisme” heeft reeds drie drukken beleefd.
 Ook dit boek is weder levendig en toch degelijk geschreven; het bevat de beschrijving van zeer vele proeven, grootendeels zelf gedaan door den schrijver, die alle sommiteiten op spiritistisch gebied van nabij kent en een lang leven van serieus onderzoek achter zich heeft. Overal wordt „man en paard” genoemd, boek en getuigen aangehaald en op gezonde en tevens vermakelijke wijze critiek geoefend op goedgelovigheid, gebrek aan critiek en op den magnetischen, pseudo-spiritischen zwendel, die met die goedgeloovigen gedreven wordt.
 Dit is het derde, degelijke, zich stipt aan feiten houdende boek, dat in betrekkelijk korten tijd over spiritisme en spiritualisme in ons land uitkomt (de beide andere van de heeren De Fremery en Ortt) en ieder ernstig lezer zal getroffen worden door de opeenstapeling van krachtige bewijsgronden en overtuigend materiaal. Gelukkig ontbreken ook in dit boek niet geheel de waarschuwingen tegen het gevaarlijke voor zenuwen en voor gezondheid om zoo maar klakkeloos spiritische séances te houden. Een negental afbeeldingen verluchten den tekst en dragen tot de belangwekkendheid van dit boek zeer bij.

V.