De Nieuwe Koerier/Jaargang 49/Nummer 75/Midden-Limburg in woord en beeld

Uit Wikisource
Midden-Limburg in woord en beeld
Auteur(s) Speurder
Datum Zaterdag 28 maart 1936
Titel Midden-Limburg in woord en beeld. Historische schetsen. Herten, Merum en Ool
Krant De Nieuwe Koerier
Jg, nr 49, 75
Editie, pg [Dag], tweede blad, [1]
Brontaal Nederlands
Bron roermond.x-cago.com
Auteursrecht Publiek domein

MIDDEN-LIMBURG IN WOORD EN BEELD.

HISTORISCHE SCHETSEN

Herten, Merum en Ool.

      Na in een vorig artikel een uitstapje te hebben gemaakt naar Beegden, willen we thans in het heerlijke lenteweer even de Maas oversteken en ons heden een oogenblik bezig houden met Herten, Merum en Ool, „drie durpe en eine pastoor”; zooals het algemeen bekende gezegde luidt. Zeker „eine pastoor” maar ook „eine burgemeister.”
      Voordat we in Herten komen blijven we nog even stilstaan bij de vroegere bruischende, snelvlietende, thans rustig voortstroomende Hambeek, die vroeger zoo bekend was om den rijkdom aan zalm, die er gevangen werd.
      De zalm is reeds lang uit de Hambeek verdwenen. In de 80 jaren van de vorige eeuw kwam hij nog voor.
      Over den oorsprong van Herten loopen de meeningen uiteen, maar het meest waarschijnlijk is nog, dat Herten van Germaanschen oorsprong is.
      Hiervoor pleit in de eerste plaats de naam. Herten zou n.l. het oude Hertena zijn. Derhalve werd daar deze godin ook vereerd. De naam Herten komt reeds in stukken dateerend van de 12 eeuw voor.

De parochiekerk.

      Het „Wahrzeichen” van Herten is ongetwijfeld de op een verhooging gelegen kerk. De tegenwoordige slanke toren is in de plaats gekomen van den oudere, die zeer merkwaardig was. De leeftijd van den ouden toren is onbekend gebleven daar geen enkel teeken den ouderdom van de vierkante steenmassa aangaf. Het bovenste gedeelte van den ouden toren was Romaansch en vermoedelijk in de 12de eeuw klaar gekomen. Nog ouder was het onderste gedeelte.
      Dit was naar wij in een beschrijving uit de vorige eeuw lezen, opgetrokken uit het ruwe inlandsche materiaal, nabij of in de Maas gevonden. Groote veldkeien, ruwe brokken steen, alles wat slechts hecht en sterk was, had men met kalk „aaneen gegoten” en door den tijd was dit een ijzerharde massa geworden. Hier en daar waren in het dikke muurwerk eenige schietgaten of lichtvensters te zien. Het benedenstuk was een eerbiedwaardig overblijfsel van de bouwkunst in haar beginstadium.
      Men zal zich kunnen voorstellen dat het sloopen van dit bouwwerk heel wat moeite gekost heeft. Zoo hecht was het muurwerk, dat toen men den ouden toren in een bepaalde richting wilde laten vallen, ter voorkoming van beschadiging van nabij gelegen huizen, de toren tot op een hoeksteen na moest uitgekapt worden en toen viel de kolos onder zijn eigen gewicht te pletter.

Dai is nog neet in Ool euver.

      Een andere merkwaardigheid is het welbekende „Oolder-huuske,” thans een boerderij.
      Vanzelfsprekend moeten we hier ook even stil blijven staan bij het welbekende veer van Ool en wie van onze lezeressen of lezers kent niet het gezegde: „dai is nog neet in Ool euver.” Men heeft twee verklaringen hiervoor, waarvan er een op historische basis berust.
      De eerste lezing, een minder bekende is, dat deze uitdrukking pas in gebruik gekomen zou zijn in den tijd, dat een tiental Oolder kaartliefhebbers samen het veer gepacht hadden. Deze heeren waren vaak zoo in het kaartspel verdiept en vooral ’s avonds, dat er van de bediening van het veer weinig of niets terecht kwam, de een vertikte het voor den ander om naar de Maas te gaan en zoo gebeurde het herhaaldelijk dat men „de Maas nog neet euver waas.”
      De tweede lezing is o.i. mooier, zij heeft een historischen grondslag. Volgens deze woonden vroeger op het kasteel Ghoor bij Neer, een drietal ridders, echte woestelingen. Zij gingen allesbehalve zacht om met hunne dienstbaren. Zoo erg zelfs, dat zij de knechten achter de ploeg, de leiendekkers op het dak, bij hun schietoefeningen als doelwit hunner pijlen en kogels gebruikten.
      Ook de bewoners der omliggende dorpen hadden veel van deze heeren te lijden. Het werd ten slotte zoo erg, dat de omliggende landsheeren besloten om den oudsten ridder, den meest gevaarlijke der drie, gevangen te nemen op een feest, dat op het kasteel te Horn gegeven werd.
      Terwijl men zich aan tafel te goed deed, had de knecht van den ridder van Ghoor den aanslag bemerkt en wilde zijn heer ten koste van alles redden. Hij stapte de zaal binnen, en meldde zijn heer, dat zijn paard plotseling ziek was geworden. Onmiddellijk vloog de ridder op en haastte zich tegen den raad van zijn tafelgenooten in, naar den stal, waar de knecht zijn heer in enkele woorden waarschuwde voor het dreigende gevaar en hem den raad gaf naar Ool te vluchten. De ridder had hier direct oor voor, sprong op het paard en nam de vlucht. De andere heeren, ziende dat hun prooi hun nog op het laatste moment zou ontsnappen, riepen hem door het openstaande venster na dat hij zijn hoed vergat. Hij riep terug: „beter zonder hoed dan zonder kop.”
      Direct werd een achtervolging ingezet tot bij het veer te Ool. Maar te laat. De ridder was met de pont overgezet door de bewoners van Ool. Aan den overkant ontmoette hij den beul die zich naar Horn spoedde. Hij vroeg hem wat hij daar ging doen, waarop hij als antwoord kreeg dat hij een vetten os ging slachten, doelende op de onthoofding van den edelman.
      Al lachende antwoordde de edelman even spottend: „dan ben ik bang, dat ge uw zwaard tevergeefs geslepen hebt.” Aan de bewoners van Ool schonk de heer van Ghoor voor hunne behulpzaamheid den Oolder griend.
      Wanneer men over Ool spreekt moet men ook even releveeren de rol, welke een bewoner van Ool volgens de kroniek der stad Roermond in de 17e eeuw in de toenmalige heksenprocessen, waartegen de geestelijkheid toen met kracht opkwam, speelde.
      Op 24 September 1613 werd Trijntje van Sittard uit Roermond, moeder van een 12-jarig meisje op het zeggen van haar dochter van toovenarij beschuldigd en gevangen genomen.
      Zij noemde op de pijnbank een zekeren „meester Jan” uit Ool als aanvoerder van toovenaars en toovenaressen. Hij en een aantal andere personen werden daarop gevangen genomen.
      „Meester Jan” van Ool stelde op leugenachtige wijze nog 41 personen uit Roermond, Straelen, Wassenberg en Swalmen afkomstig in beschuldiging. Ze werden allen veroordeeld om „tot pulver” verbrand te worden. 40 Toovenaars werden op den brandstapel gelegd en gedurende 20 dagen lang zag men te Roermond dagelijks 2 onschuldigen gemarteld worden, door de leugens van „meester Jan” van Ool.

Merum.

      Ten slotte een enkel woordje over Merum. Merum is heel oud en komt reeds voor op de Roermondsche reiskaart als Mederiacum.
      De Romeinen hadden te Merum een vesting, hetgeen wel gebleken is uit den gesloopten en afgegraven „Drususberg.” Dit was een heuvel in het lage veld gelegen, bestaande uit verschillende aardlagen met sporen van een verbrandingsoven, waarschijnlijk van Romeinschen oorsprong.
      Gedeelten van dezen berg zijn nog aanwezig in den tuin van huize „Oudenborg.”
      Of men hier te doen heeft met een vluchtheuvel, offerplaats of grafheuvel staat niet vast, maar wel staat vast dat uit de klei van den Drususberg de steenen gebakken zijn voor de kerk van Herten.

SPEURDER.