De Noordbrabanter/1839/Nummer 95/Oudheden

Uit Wikisource
‘Oudheden’ door een anonieme schrijver
Afkomstig uit de Noord-Brabander, donderdag 8 augustus 1839, [p. 1]. Publiek domein.
[ 1 ]

OUDHEDEN.

 De heer J. C. Teding van Berkhout heeft eenige berigten medegedeeld nopens twee koperen munten, gevonden bij het droogmaken van den Zuidpias, in April jl.; zij waren beide opgegraven op de diepte van 12 voeten oude Rijnl. maat.
 De eene, waarvan reeds meer dan 200 gevonden waren, erkende de heer T. v. B. voor eene oort, of een vierde stuivers stuk, waarvan er te voren velen gemunt en in omloop waren; maar die sedert den jare 1694, toen er een geheel nieuwe stempel voor den gulden kwam en de zesthalven ook (als zoodanig) voor het eerst in zwang [ 2 ]kwamen, niet meer gemunt werden. Aan de eene zijde ziet men nog sporen van de Hollandsche maagd, zittende in eene omheining of tuin, welk zinnebeeld reeds Graaf Willem VI van Holland, uit het huis van Beijeren, vader van de zoo bekende Jacoba van Beijeren, in zijne vaandelen gevoerd had, en op zijne munten deed slaan, in den oorlog van Jan van Arkel, begonnen in den jare 1406. Men leest er het randschrift op: auxilium nostrum in nomine dei (onze hulp is in den naam van God), Philippus Comes Hollandiæ (Philips graaf van Holland), het jaartal 1570 en het Hollandsch wapen.
 De andere munt is van onzeker jaartal en oorsprong: de stempelsnijding is geheel vergaan; naar het den Heer F. v. B. voorkomt, is daarop echter nog flaauwelijk zigtbaar een boek met zeven zegelen, en dit bevesligt het randschrift sermo Dei bonis fons inextinguibilis (het woord Gods is voor de vromen eene onuitputbare bron). Aan de andere zijde staat hoc Dominus fecit (dit heeft de Heer gedaan), de overige letters zijn niet meer leesbaar. Hieruit zou zijn op te maken, dat deze eene soort van eer- of gedenkpenning is geweest, ter herinnering aan de kerkhervorming; een gaatje in dezelve zich bevindende geeft eenige aanleiding tot dit vermoeden. Welligt was deze penning bestemd, om aan een bandje of lint om den hals gedragen te worden. In vroegere tijden werden merkwaardige gebeurtenissen in gedachtenis bewaard, niet alleen door gouden en zilveren penningen te stempelen, maar ook door koperen, opdat ieder gelegenheid zoude hebben, om zich die aan te schaffen; men vindt er nog vele voorbeelden van bij van Loon, Oude Penningkunde, nu, met zoo veel beleid, vervolgd door de Heeren van Orden en de Vries. De lust tot het verzamelen van penningen en medailles bij de goud- en zilversmeden was voorheen meer algemeen, ja tot in de eerste helft der vorige eeuw stonden er zilveren medailles bij de goud- en zilversmeden, ook wel kasthouders genaamd, openlijk in hunne kasten te koop. Zoo hadden zelfs bijzondere personen wel eens de gewoonte, om bij huwelijks-verbindtenissen, zilveren of gouden bruiloften, penningen te doen munten, en te bevelen, dat dezelve na hunnen dood als eene gedachtenis werden uitgereikt.

Overige vindplaatsen[bewerken]

  • Anoniem (11 augustus 1839) ‘Nederlanden’, Bredasche Courant, [p. 4].