De Opmerker/Jaargang 33/Nummer 10/De Amsterdamsche Beurs

Uit Wikisource
De Amsterdamsche Beurs
Auteur(s) Anoniem
Datum Zaterdag 5 maart 1898
Titel De Amsterdamsche Beurs
Tijdschrift De Opmerker
Jg, nr, pg 33, 10, 75-76
Opmerkingen Jacobus Roeland de Kruijff vermeld als J.R. de Kruyff, Hendrik Petrus Berlage als Berlage, Frederik Salomon van Nierop als Van Nierop
Brontaal Nederlands
Bron tresor.tudelft.nl
Auteursrecht Publiek domein

[75]


[...]


DE AMSTERDAMSCHE BEURS.

      Reeds voor een paar weken werd ons van eene zijde, die doorgaans welingelicht bleek, verzekerd, dat de aanbesteding van de nieuwe Amsterdamsche Beurs nu weldra zou volgen. Wij meenden echter dit nieuws voor ons te moeten houden totdat het nader bevestigd zou worden. Immers wij konden niet gelooven dat van een zoo belangrijk gedenkteeken eene aanbesteding zou plaats vinden zonder dat eerst het ontwerp, al was het dan niet aan het publiek, dan toch aan den den Gemeenteraad ter beoordeeling zou zijn voorgelegd.
      Maar nu schrijft de heer J. R. de Kruyff in het Handelsblad:

      Weldra zal een einde worden gemaakt aan de onzekerheid waarin de Burgerij verkeert ten aanzien van de plannen voor de nieuwe Beurs.
      Als de geruchten waarheid bevatten, dan is het Bestek voor de Aanbesteding ter perse.
      En als in dit opzicht van de usantie niet wordt afgeweken, mag verwacht worden dat gelijktijdig ook de gevel-teekeningen het licht zullen zien.

      Het zal echter, bij de geheimzinnigheid waarmede alles behandeld werd, den nieuwsgierigen zeker niet gemakkelijk gemaakt worden, als ze dat „licht” willen aanschouwen. Door een zéér hoogen prijs voor een stel teekeningen te vorderen zal men ongetwijfeld pogen, de aanschaffing te bemoeilijken. Bij de snelle en doeltreffende middelen van reproductie, die thans ten dienste staan, mag men veilig aannemen, dat de technische pers het ontwerp, eenmaal verschenen, spoedig in zeer wijden kring zal verspreiden.
      Dat er een kreet van verbazing en verontwaardiging zal opgaan is zeker. De schetsen van de gevels, die in bouwkundige kringen, dank zij de onbescheidenheid van enkelen die het ontwerp zagen, de ronde doen, en die toch heusch ernstig bedoeld zijn, gelijken zoo zeer op parodieën, dat men het ergste kan vreezen.
      Ook de heer De Kruyff heeft die schetsen gezien. Hij zegt:

      Tot dusverre moest men zich tevreden stellen niet de vage voorstellingen die door vertrouwelijke mededeelingen van enkele bevoorrechten waren opgewekt. Voorstellingen die evenwel een vasteren vorm kregen voor hen wien ze toevloeiden van verschillende zijden
      Al in Augustus van het vorige jaar schetste mij een jong architect uit zijn herinnering de gevels van het gebouw. Maar het plan was nog niet klaar, zoo heette het toen.
      En dus wachtte ik. Totdat in het najaar een andere bouwmeester (te dier zake steeds neutraal gebleven) mij eeu denkbeeld gaf van het project zooals hij het kort te voren gezien had, en dat merkwaardig overeenstemde met wat ik vroeger vernam. Maar het model werd nog gewijzigd, dus werd er bij gezegd.
      En dus wachtte ik weêr, om niet overhaast en dus onbillijk te oordeelen. Maar nu vóór een paar weken komt mijn derde man (een architect in-ruste en dus evenmin tuk op den vetten kluif van zijn ex-collega) ons precies hetzelfde vertellen van wat de beide anderen hadden gezegd.
      En nadat aldus drie deskundigen van geheel verschillende opvatting en kunstuiting éénstemmig van oordeel zijn dat de Beursgevels van Berlage – en zijn 140 meters lange Damrakgevel in het bijzonder – haast niemand zullen bevredigen, durf ik gelooven aan de juistheid van hetgeen mr. Van Nierop zeide in de Raadsvergadering van 7 October l896:
      „Wil men het plan-Berlage afbreken, men publiceere het.”
      Daarom dan ook — ’t is duidelijk — heeft men het juist niet openbaar gemaakt.

      Evenwel ten slotte komt het ontwerp aan het licht, doch vermoedelijk te kort, dan dat het af te breken zou zijn. Ook de heer De Kruyff ziet dit in, en uit zijn schrijven spreekt een toon van sombere berusting:

      Slechts enkelen hebben het gezien; maar de Kamer van Koophandel niet; zelfs aan Raadsleden werd er, officieel, geen inzage van gegeven.
      Gerustelijk mag gezegd worden dat het Gemeentebestuur met zijn geheimhouding de uiterste grens bereikt heeft van zijn afgepaalden wil, om zich in de voorbereiding van het plan door niets of niemand te laten storen.
      Dusdoende heeft het alle hoop om van het Damrak af te komen den bodem ingeslagen.
      De burgerij weet dat nu en geeft zich dienaangaande ook geen moeite meer.
      De architecten-wereld doet er het zwijgen toe. In een tijdelijke commissie van Vereenigde Amsterdamsche Kunstenaars, waarin onlangs het voorstel is gedaan om openbaarmaking van de plannen te vragen, werd juist door de architecten dit voorstel ernstig bestreden.
      De heeren De Flines c. s. leggen er zich — blijkens hun laatste handeling — ook bij neêr
      Een oppositie, met de bedoeling om het aangewezen bouwterrein of den aangewezen bouwmeester te élimineeren, is niet meer te verwachten.
      B. en W. hierin door de Beurs-Commissie uit den Raad gesteund, behouden het veld. En uit hun voornemen om spoedig tot aanbesteding over te gaan, blijkt duidelijk, dat zij ten einde toe op den ingeslagen weg zullen volharden.
      De stichting is verzekerd. De Beurs-quaestie is beëindigd.

      Wij profeteeerden reeds in September 1896 dat het varken met de groote snuit zou komen, dat aan de


[76]


76

Beurs-questie een eind zou maken, Er waren toen velen, die dit beestje niet zien wilden, of die, zoo zij het al met hun geestes-oog ontwaarden, nog wonderveel van het krulstaartje, dat achteraan zou komen, verwachtten.
      Zelfs de heer De Kruyff koestert blijkbaar nog thans een stille hoop, dat dit staartje, hoe kort dan ook, zich moge vertoonen.
      Immers hij zegt:

      En nu men daar aan weerskanten overtuigd van is, staat niets het Gemeentebestuur meer in den weg, om althans den schijn te redden, dat het niet slechts om beëindiging van de quaestie, maar ook om het verkrijgen van een goed gebouw te doen was;
      door alsnog — zij het te later ure — aan de publieke meening stem te geven over het uitwendig voorkomen daarvan, alvorens de plannen onherroepelijk vast te stellen en den datum van aanbesteding te bepalen;
      opdat alsnog duidelijk geformuleerde wenschen in ernstige overweging kunnen genomen worden.
      Van ons Dagelijksch Bestuur mag niet verwacht worden dat het de Burgerij zal stellen voor een „fait accompli.”
      Daarvoor is zijn positie nu te sterk geworden en staat het — in onze schatting - ook te hoog.

      Blijmoedig optimisme! De publieke meening wilde men buiten alles sluiten, en zou men nu zoo dwaas zijn om te trachten een schijn te redden, die reeds lang onherroepelijk niet meer te redden was? Wat is daar voor het Gemeentebestuur bij te winnen? Het zou wel dwaas zijn, indien het de publieke meening nu een stem ging geven, indien het toeliet, dat nu nog duidelijk geformuleerde wenschen door die publieke meening ter overweging werden aangeboden. Er is niets anders over dan het „fait accompli”.
      Men is met de beursgeschiedenis langzamerhand van den wal in de sloot geraakt. Toen men nog op den wal stond, waar de publieke meening zich deed gelden, kwam men tot geen resultaat; in arren moede is men toen in de sloot der geheimzinnigheid gesprongen, waar de publieke meening niet volgen kon. Is er nu soms iemand, die niet met zijn figuur verlegen zich toont, wanneer hij uit een moddersloot weer op den wal en de daar aanwezigen hem uitlachen?
Edoch, de straf volgt steeds op het kwaad. Het stadsbestuur van thans kan gerust zijn gang gaan, het krijgt, als ieder, loon naar werken.
      De Beurs, eenmaal staande, gaat zoo gauw niet weer weg. Zij zal haar tinnen en toren ten hemel heffen. Wij durven de voorspelling wagen, dat iemand slechts nog een jaar of tien zal behoeven te leven, om de straf te aanschouwen, die zoowel aan het stadsbestuur van thans als aan den heer Berlage zal worden voltrokken.
      De heer De Kruyff zinspeelt daar reeds op, waar hij zegt:

      Wij hebben de nieuwe Beurs — dus wordt gezegd — betrekkelijk voor een koopje. Maar toch is het een bedrag van ruim anderhalf millioen; aanzienlijk genoeg om er wat lang genot van te hebben.
      Hoe lang kan dat wel wezen?
      De oude-Beurs-aan-den Dam draagt in haar kroonlijst het waarschuwend jaartal: 1845. En niemand zou er ernstig over denken, om ze nu — nà nog geen zestig jaren — al weêr af te breken, wanneer ze niet zoo leelijk was
      Veeleer nog zou men de rooilijn van het Damrak verleggen om den toegang te verbreeden, en het fraaie monument aan de achterzijde uitbreiden, om het op die wijze te kunnen behouden.
      Maar wie denkt er aan?
      En zullen dan — lezer — uwe kinderen méér eerbied hebben voor de anderhalf millioen die gij verbouwd hebt,
      wanneer zij van meening zijn dat hun Beursgebouw wat te lang of te smal is en bovendien niet past in het karakter van de stad?

      Men behoeft hier niet van onze kinderen te spreken. Wij zelf zullen ons er nog voor schamen, dat protectiegeest en doordrijverij, juist als vóór 1845, ons bedacht hebben met een gebouw, dat, steengeworden modegril, op ons den indruk maakt van te zijn het gedenkteeken eener belachlijke dwaling.
      De bouwkundige wereld mag dan wel van schaamte blozen. Ziet zij nu het wangedrocht van Zocher aan, dan kan zij ten minste zich troosten met de gedachte, dat zij tegen die on-kunst met kracht en waardigheid geprotesteerd heeft. Maar als zij later het werk van Berlage zal aanschouwen, moet haar het denkbeeld kwellen, dat haar flauwe, karakterlooze houding mede schuld draagt aan wat daar staat opgericht.
      Der nieuwe Beurs, wij hebben het reeds vroeger gezegd, is een Kaïns-teeken al voor de geboorte opgedrukt.