Naar inhoud springen

De Opmerker/Jaargang 35/Nummer 6/Ingezonden

Uit Wikisource
Ingezonden
Auteur(s) A.R. Freem
Datum Zaterdag 10 februari 1900
Titel Ingezonden
Tijdschrift De Opmerker
Jg, nr, pg 35, 6, 47
Opmerkingen Harm Ellens vermeld als H. Ellens
Brontaal Nederlands
Bron tresor.tudelft.nl
Auteursrecht Publiek domein

INGEZONDEN.

            Mijnheer de Redacteur!

      Reeds sedert tal van jaren zend ik aan uw blad de verslagen van de afd.-vergaderingen en tracht ik zoo trouw mogelijk de nu en dan voorkomende lezingen woordelijk weer te geven; ik behoef u niet te zeggen dat dit lang geen gemakkelijk werk is. Na afloop van de vergadering wordt dan meestal in hoofdtrekken gememoreerd om den dag daarop uit te werken en aan de hand van het op de vergadering geschrevene meer uitvoerig het verslag te maken en te verzenden. Zoo ook deed ik met het verslag van de lezing, die op 31 Jan. j. l. des avonds van omstreeks 9–10¼ uur gehouden is door den heer H. Ellens, leeraar aan de ambachtsschool alhier. Doch hoe groot was mijn verbazing toen ik in het morgenblad van de Rotterdammer en het Handelsblad van Donderdag reeds een uitvoerig verslag vond met den aanhef: „Men meldt ons uit Arnhem:”
      Wat voelt men zich dan klein, mijnheer de Redacteur, bij dergelijke verslaggevers-handigheid. Wij hebben of hadden zoover ik weet tot heden nooit de eer genoten een verslaggever of correspondent van de N. R. Ct. in ons midden te zien, maar, hoe dit zij, het verslaggeversrecord is met dit stuk geslagen. Wellicht is na afloop alles per telefoon of auto-car naar Rotterdam geseind of gebracht; want het morgenblad wordt in den nacht gedrukt, om des morgens reeds tijdig den lezers van het belangrijke nieuws kond te doen.
      Of zou wellicht een goed vriend van den spreker den middag vóór de te houden lezing reeds hebben geschreven:
      „Voor de afdeeling Arnhem der Maatschappij tot bevordering der Bouwkunst hield hedenavond” enz.
      Maar dan heeft die vriend den heer E. een slechten dienst bewezen. Immers de heer E. heeft op zeer scherpe wjjze, en ik ga met dit beginsel mede, den staf gebroken over alle meubelmakers, architecten en anderen die uit puur winstbejag zich werpen op de geesteskinderen van de eerste voorloopers van de zoogenaamde nieuwe kunst, enz. Maar, mijnheer de Redacteur, winstbejag en reclame zijn vrijwel synoniem, en de slechte dienst door den correspondent- of verslaggevervriend bewezen, is erg duidelijk. Ik zou zoo meenen dat eene lezing, alleen voor vakmannen gehouden, ook in de vakbladen en allereerst in het orgaan van de vereeniging waarin de heer E. heeft gelezen, behoorde te komen, en wanneer dit gelezene werkelijk van belang is voor het groote publiek, ziet men herhaaldelijk de N R. Ct. die stukken overnemen, en meestal wordt dan ook op de afd.-vergaderingen het gelezene aan den secretaris ter hand gesteld; doch ook in het Bouwkundig Weekblad zag ik helaas nog geen verslag. Wel had de Arnhemsche Courant de lezing woordelijk opgenomen, ook alweer een bewijs dat wij verslaggevers van bouwkundige bladen, dus dillettanten, in het maken van verslagen tegen de professionals van het vak niet opkunnen. Of heeft ook weder een ander vriend van den heer E. het geheele dossier geleend aan de Arnh. Ct.? Dan, mijnheer de Redacteur, hoewel erkennende dat er veel goede principen in het gelezene waren te vinden, spijt het mij te moeten ontdekken dat de geachte spreker glashelder bewijst, dat ook in de groote toekomst-gemeenschapskunst, die hij in het verschiet reeds zag, de menschen menschen zullen blijven met al hunne eigenaardigheden, en dat die gemeenschapskunst winstbejag en reclame niet zal verdringen, en die eerste eigenschap is, dat verzeker ik u, flink onder het mes geweest en dus ook volgens wiskunstige duidelijkheid de tweede.
      U dankzeggende voor de opname, mijnheer de Redacteur.

      Arnhem, 6 Febr. 1900.

Hoogachtend,

A. R. Freem.