Naar inhoud springen

De Opmerker/Jaargang 35/Nummer 8/Ingezonden

Uit Wikisource
Ingezonden
Auteur(s) A.R. Freem
Datum Zaterdag 24 februari 1900
Titel Ingezonden
Tijdschrift De Opmerker
Jg, nr, pg 35, 8, 62
Opmerkingen Harm Ellens vermeld als Ellens
Brontaal Nederlands
Bron tresor.tudelft.nl
Auteursrecht Publiek domein

INGEZONDEN.

            Mijnheer de Redacteur!
      Ik schrok werkelijk toen ik in het nommer van 17 Febr. jl. in handen kreeg, en twee ingezonden stukken vond op mijne opmerking in het vorig nommer over het verstrekken van een verslag van de lezing van den heer Ellens op de afdeeling Arnhem, voor dat die lezing gehouden was, want dit is eigenlijk des „Pudels Kern”, en wordt in beide stukken zoo’n beetje handig van de baan gewerkt.
      Ik heb de stelling verdedigd, dat wij zelfs den schijn van reclame moeten vermijden, en nu doet de heer Ellens eene wilde charge op mij, op partijdige lezers, op mijn serieusheid, op mijn verslaggeverstaak en krijgt nog hulptroepen die alle verantwoordelijkheid op zich nemen, die spreken over insinuaties, mij beschuldigen van aanwrijven en het zoeken van venijn uit honing, zelfs op mijn persoon afstormen zonder in het minst iets te ontzenuwen van mijne bewering, of iets te voelen voor de motieven die mij noopten tot de gedane opmerking. Het is alleen een tot eiken prijs afmaken van mijne stelling, alsof de hoogste majesteit is beleedigd De heer Ellens heeft dit bij ons persoonlijk onderhoud wel gevoeld, en daarom zag ik met verwondering het tweede stuk dat toch zeker met zijn medeweten is geplaatst.
      Over de weigering om het verslag aan den heer correspondent te geven, aan de Ambachtsschool, doch het den avond te voren ten zijnen huize door te lezen met genoemden correspondent, zwijg ik maar liever, als al te naïf. De heer Ellens passe hier eens het woordje „serieus” toe.
      En het is niet van mij te vergen dat ik antwoord aan elk verslaggever, die meent den heer Ellens te moeten verdedigen, te meer wanneer de verdediging in ’t geheel het pant in kwestie niet raakt, en bijv. gevoerd wordt met argumenten als: „Toen hij zich persoonlijk overtuigd had dat de heer Ellens niet verhinderd was geworden te lezen, beeft hij zijn verslag weggezonden”. Kan men hier nu serieus bij blijven? Heb ik het tegendeel willen aantoonen.
      Ik blijf, mijnheer de Redacteur, bij mijn stelling, dat de heer Ellens, die ontzettend scherp in zijn voordracht bepaalde toestanden hekelde, die, volgens zijn zeggen, voor een groot deel op Arnhem betrekking hadden, zich had moeten onthouden van zelfs den schijn van reclame. En hiermede basta. Ik geloof dat ik den heer Ellens bij ons persoonlijk onderhoud meer dan den indruk heb gegeven dat het hier eene zuivere principieele opmerking betrof, die ik niet alleen voor den heer Ellens, maar vooral voor alle vakbroeders als vereischte heb willen stellen.

Hoogachtend,
A. R. Freem.