Naar inhoud springen

De Opmerker/Jaargang 9/Nummer 41/De gezondheidsvereischten van schoolgebouwen

Uit Wikisource
De gezondheidsvereischten van schoolgebouwen [4]
Auteur(s) S.Sr. Coronel
Datum Zondag 11 oktober 1874
Titel De gezondheidsvereischten van schoolgebouwen
Tijdschrift De Opmerker
Jg, nr, pg 9, 41, [1]
Opmerkingen Vervolg op De gezondheidsvereischten van schoolgebouwen [3]
Brontaal Nederlands
Bron tresor.tudelft.nl
Auteursrecht Publiek domein

DE GEZONDHEIDSVEREISCHTEN VAN SCHOOLGEBOUWEN.


4. De toevoegsels van het schoolgebouw.


(Vervolg en slot.)


      De speelplaats. Het wordt tegenwoordig te recht als een vereischte van een goed ingericht schoolgebouw beschouwd, dat daaraan eene speelplaats worde toegevoegd. Deze ruimte moet goed besloten zijn tusschen huizen of beschut tegen den noordoostenwind. Voor een deel moet zij gedekt en geheel afgesloten kunnen worden. Dat gedeelte kan desnoods ook voor gymnastieklokaal worden gebezigd. Daar in zoodanig geval elke klasse afzonderlijk in de tusschenuren van den schooltijd gymnastiekonderwijs ontvangt of speeltijd heeft, kan men volstaan met eene ruimte van 120–150 M2. oppervlakte voor een aantal van 40–50 kinderen. De hoogte moet minstens 6 M. bedragen. De vloer moet van hout zijn. De verlichting voldoende en de ramen beweegbaar. Voor eene stookplaats moet gelegenheid zijn. Die ruimte moet gemakkelijk toegang kunnen verleenen tot de open speelplaats (vooral voor bewaarscholen van belang), welk terrein behoorlijk droog en vast moet wezen. Eenige schaduwrijke boomen, waaromheen twee lage zitbanken, moeten daar aanwezig zijn. Dat open terrein moet mintens de oppervlakte van de besloten speelplaats hebben.
      De portalen. De gemeenschap van de lokalen met de buitenlucht moet door middel van een of meer portalen plaats hebben. Dient de school voor jongens en meisjes, dan moeten er minstens twee portalen zijn, geheel van elkaar gescheiden en met afzonderlijke, naar buiten openslaande, deuren tot den openbaren weg toegang verleenende. Deze portalen kunnen tevens gebezigd worden tot bergplaats van kleederen en hoofddeksels. (Deze kleedingstukken mogen nooit in de schoolvertrekken of overdekte speelplaatsen worden geborgen.) De breedte van de portalen moet minstens 2 M. bedragen. Ze moeten goed verlicht wezen en in ruime mate gelucht kunnen worden. Men vermijde echter zooveel mogelijk tocht. De deuren der schoollokalen moeten op 1.50 M. van den vloer eene met glas bedekte opening hebben. Vóór de buitendeuren der portalen moeten ijzeren voetkrabbers, als roosters, in den vloer bevestigd zijn. Teneinde de kinderen niet aan een plotselingen, scherpen luchtstroom bij het verlaten der school bloot te stellen, vermijde men de plaatsing van de hoofdingangen op het noorden
      Trappen. Indien de schoollokalen op verdiepingen zijn gelegen (hetgeen alleen voor de kinderen der hoogste klassen, boven de 10 jaren, kan toegestaan worden), dan moeten de trappen daarheen leidende minstens 1.50 M. breed zijn, de diepte en hoogte der treden moeten in overeenstemming met de lengte der voeten en beenen van de kinderen zijn, terwijl de leuningen op behoorlijke hoogte van hunne armen geplaatst moeten worden. Wenteltrappen moeten afgekeurd worden en om de 10 treden moet een klein bordes worden aangebracht.
      Deze trappen moeten goed verlicht zijn en ook voor de toetreding van versche lucht vatbaar wezen, zonder dat dit tocht verwekke. Bij de plaatsing der trappen in verhouding tot de buitendeuren zal hierop bijzonder dienen gelet te worden, aangezien bij het uitgaan der school al de deuren openstaan en de kinderen dan uit de verwarmde vertrekken aan den sterken, kouden luchtstroom blootgesteld, lichtelijk kôu kunnen vatten.
      Privaten en urinoirs. De plaatsing, inrichting en het aantal van deze noodzakelijke vereischten eener school is uit een hygiënisch oogpunt van het meeste belang. De plaatsing moet zoodanig zijn, dat zij noch te ver van, noch te dicht bij het schoollokaal staan. Rechtstreeksche gemeenschap tusschen een en ander moet streng vermeden worden. De privaten en urinoirs moeten in dat gedeelte van het gebouw zijn geplaatst, dat voor elke klasse even gemakkelijk toegankelijk is. Bij voorkeur moeten ze binnen het gebouw zijn gelegen en dan zoo, dat het onderwijzend personeel er gemakkelijk, zoo mogelijk zonder het lokaal te verlaten, toezicht kan houden Indien de privaten door een overdekte gang van de schoollokalen gescheiden zijn, dan moet die gang goed verlicht zijn en er gelegenheid tot voortdurende luchtwisseling bestaan. De deur van elk privaat moet vanzelf kunnen toevallen en op 0.80 M. van den vloer van glas zijn voorzien. De wanden van privaat en urinoir moeten tot 0.80 M. hoogte, hetzij met Portland-cement of met verglaasde tegels bedekt zijn. De vloer zij naar één kant hellend, van steen of Portland-cement. De zitting der privaten moet op de vereischte hoogte van het onderbeen der kinderen zijn geplaatst. Waar het privaat op kuilen of riolen staat, daar moeten deze waterdicht zijn, terwijl de trechter van verglaasd aardewerk of metaal met stankafsluiting moet vervaardigd zijn. Worden tonnen gebruikt, dan moeten deze zóó zijn ingericht, dat de verwijdering gemakkelijk, en zonder de schoollokalen te passeeren, kan plaats hebben. Voor behoorlijke verlichting en ventilatie van die ruimten moet zorg worden gedragen. De urinoirs moeten geheel gescheiden van de privaten worden en door doelmatige constructie moet zorg gedragen worden, dat de omgeving niet bezoedeld worde en dat de reservoirs zoo min mogelijk stank verwekken. Toevoer van voldoend licht en lucht zijn ook hier strikte vereischten. Men rekent op elke 40–50 kinderen één privaat en 2 urinoirs. Voor gemengde scholen moeten natuurlijk de privaten voor jongens en meisjes zoover mogelijk van elkaar verwijderd zijn.
      Drinkwater en waschplaats. De aanwezigheid van goed drinkwater op het terrein van een schoolgebouw is eene zaak, die te vaak over het hoofd wordt gezien. Voor bewaarscholen zoowel als voor lagere scholen is dit niettemin een vereischte.
      Men moet alles zoo inrichten, dat men zeker is van goed drinkwater te kunnen erlangen. De pomp of regenbakopening mag echter niet onder het bereik der kinderen zijn geplaatst. In het speellokaal of in een der portalen dient ook eene gelegenheid te bestaan, om aangezicht en handen te kunnen reinigen. Indien er geen voldoend regenwater op het terrein aanwezig is, dan moet gezorgd worden voor goed welwater, minder tot drank, dan tot reiniging der vloeren, enz. bestemd, want bij gemis van dien wordt maar al te vaak bij het schoonmaken gebruik gemaakt van gracht- of slootwater, dat zoovele in ontbinding verkeerende organische stoffen bevat, dat het stinkt en daardoor de kiemen van besmettelijke ziekten in de schoollucht kan doen ontstaan.
      Waar de onderwijzerswoning onmiddellijk aan het schoolgebouw grenst, is het in het belang van de openbare gezondheid, dat er geene rechtstreeksche gemeenschap tusschen beide bestaat. Komt toch in de woning van den onderwijzer eene besmettelijke ziekte voor, terwijl er gemeenschap met het schoolgebouw bestaat, dan dient volgens eene bepaling van de epidemiewet ook de school gesloten te worden. Eene afzonderlijke plaatsing is dus aan te bevelen.


5. Schoolmeubelen.


      Tafels en banken. – Onder de gewichtigste hygiënische vereischten van eene goede school bekleeden de inrichting en plaatsing der tafels en banken eene eerste plaats. Bij de betere inzichten die over ’t algemeen in de laatste jaren omtrent de hygiënische eischen van de school gekoesterd werden, schonk men, en te recht, aan de genoemde schoolmeubelen bijzonder de aandacht. Het bleek uit veelzijdige en beslissende onderzoekingen, dat tal van gebreken en kwalen bij de schooljeugd aan de ondoelmatige inrichting en plaatsing van de schoolmeubelen te wijten waren. Ruggegraat-verkrommingen en bijziendheid in verschillende graden namen daaronder eene belangrijke plaats in. Als voorname grieven van die ondoelmatige inrichting werden opgesomd: lo. dat die schoolmeubelen in hunne onderlinge verhoudingen niet overeenstemden met de afmetingen der lichaamsdeelen van de kinderen die er gebruik van maakten, 2o. dat de ruimte, voor elk kind beschikbaar, te gering was, 3o. dat de afstand van de tafel tot de bank te groot was en 4o. dat de inrichting van de bank niet geschikt was om rug-, zitbeens- en voetvlakte voldoenden steun te verschaffen. Bovendien was de plaatsing tegenover de lichtvlakte van dien aard, dat òf het licht onvoldoende op het boek of schrift viel, òf al het licht rechtstreeks het oog trof. Teneinde hierin te voorzien werden de volgende grondbeginselen vastgesteld: lo. tafel en bank moeten in overeenstemming met de afmetingen van het kind zijn; 2o. de afstand van de tafel tot de bank moet van dien aard zijn, dat het kind schriflelijken arbeid kan verrichten, zonder genoodzaakt te zijn voorover te buigen en ook andere werkzaamheden rechtopstaande in de bank kan volbrengen; 3o. alle lichaanisdeeleii, die bij den schoolarbeid niet in beweging behoeven te zijn, moeten voldoende rust en steun kunnen genieten. Op deze grondslagen begon men met allerlei zinrijk uitgedachte modellen proeven te nemen. In alle landen, waar het onderwijs van eenige beteekenis is, zag men werkstukken van dien aard aanbevelen, het een al kunstiger dan het ander uitgedacht, kunststukken van technische ervarenheid wel is waar, maar bij onpartijdig onderzoek veelal onpractisch gebleken. Duitschland, Engeland en Frankrijk vooral waren zeer vruchtbaar op dit gebied. De respectieve uitvinders meenden niet alleen aan de hygiënische eischen met hunne producten voldaan te hebben, maar ook aan de economische, aesthetische en andere eischen, waarvan hun brein vervuld was. In Duitschland werkte intusschen een practisch opvoedkundige in stilte aan de oplossing van het probleem, met dat gevolg, dat hij een modelbank voortbracht, die aan de gestelde eischen zoo goed mogelijk voldeed en ook aan die, welke door de meeste overigen waren over ’t hoofd gezien: eenvoud en duurzaamheid. Het is de zoogenaamde Kunze’s bank, met verschuifbaar tafelblad, die de palm der overwinning, na een langdurigen en hardnekkigen strijd, heeft weggedragen. Na eene toepassing van meer dan 5 jaren in een groot deel van Duitschland, Oostenrijk en hier en daar in Zwitserland, Frankrijk, België en Nederland (ook in Turkije), heeft dit model den onverdeelden bijval van alle autoriteiten op geneeskundig en paedagogisch gebied verworven. Een vergelijkend onderzoek van 47 modellen, uit de voornaamste landen van Europa en Amerika, op de jongste wereldtentoonstelling te Weenen aanwezig, heeft een zeer bevoegd beoordeelaar, vroeger een tegenstander van Kunze’s toepassing, thans tot deze merkwaardige verklaringen geleid: »voor schoolgebruik heb ik geen beter en eenvoudiger stelsel op de tentoonstelling gevonden, dan dat van Kunze.” En: »het vraagstuk van eene goede schoolbank is door Kunze’s model ten volle opgelost.” (1)
      Een Fransch schrijver, die van dit onderwerp evenzeer eene nauwgezette studie heeft gemaakt en tot dat einde een vergelijkend onderzoek naar eene reeks van modellen van vreemden en eigen oorsprong heeft ingesteld, zegt van dit model: »het beginsel waarop het steunt, is uitmuntend. De hygiène en de schooltucht winnen er gelijkelijk door. Het kind wordt daar in eene zeer geschikte houding geplaatst, iets wat tot dusverre bij de andere modellen onmogelijk was.” (2).
      Prof. Dr. Salverda, eindelijk, die wakkere voorstander van de gezondheidsbelangen in onze volksschool, ingenomen als hij was met het beginsel waarop Kunze’s bank berustte, maar een van hen die het meest bezwaren tegen zijne toepassing opperde, laat zich, na eene meerdere ervaring, daarover thans volgenderwijze uit: »Waar de meerdere kosten van aanschaffing geen bezwaar mogen opleveren, worde geen schoolbank meer aanbevolen, dan die van Kunze, die de best bekende toepassing is van een volkomen juist beginsel.” (3).
      En als ik mijne ervaring, na langdurige en nauwgezette studie van dit onderwerp, ten laatste hier mag meedeelen, dan moet ik als mijne vaste overtuiging uitspreken, dat van al de tot mijne kennis gekomen stelsels, dat van Kunze in alle opzichten aan de hygiënische en paedagogische eischen voldoet. Ik meen, na de uitvoerige uiteenzetting van dat beginsel en de inrichting van dit model in De Opmerker van 5 April 1873, hier niet weder eenige ruimte aan de beschrijving van dit model te mogen besteden. De belangstellenden kunnen in genoemd opstel alles vinden, wat zij uit een technisch oogpunt noodig hebben. Hier moet ik echter, na de steeds opgedane ervaring, bij vernieuwing er op wijzen, dat het strikt noodig is, oiq voor deze werkstukken deugdelijke materialen een hard, droog hout te bezigen. Neemt men dit niet nauwgezet in acht, dan zal de beweeglijkheid van het schuifblad er altijd onder lijden Een tweede bezwaar bij aanschaffing in het groot van dit model is de betrekkelijk hooge prijs, die eene goede bewerking vooralsnog vordert. Die prijs schrikt nog vele gemeentebesturen tot de aanschaffing daarvan af. Deze twee bezwaren houden de algemeene invoering van dit model in ons land tot dusver tegen. Het is aan onze technici om die bezwaren te boven te komen en daardoor aan onze schooljeugd een ware weldaad te bewijzen. Nauwgezette studie van het onderwerp, ontstaan uit liefde voor het vak en belangstelling in het opkomend geslacht, gepaard aan voldoende hulpmiddelen om groote leverantiën tegen een billijken prijs te doen, kunnen – en hoop ik, zullen – dit moeilijke, maar gewichtige vraagstuk van de schoolhygiène naar eisch oplossen. Waar ik zoodanigen belangstellenden technici mijne geringe krachten ter bereiking van dat doel kan verleenen, zal men mij ten allen tijde bereid vinden.


Dr. S. Sr. Coronel.



      (1) Zie Dr. Herman Cohn, die Schulhäuser und Schultische auf der Wiener Weltausstelling. Ein augenärztliche Kritik. Breslau, 1873.
      (2) Dr. Riaut. Hygiène scolaire. Paris 1874.
      (3) De Schoolbode, blz. 517, jaarg. 1872.