De Standaard/Jaargang 51/Nummer 15573/Wat is Dada?

Uit Wikisource
Wat is Dada?
Auteur(s) Anoniem
Datum Zaterdag 20 januari 1923
Titel Kunst en Wetenschappen. Wat is Dada?
Krant De Standaard
Jg, nr 51, 15573
Editie, pg [Dag], Tweede Blad, [3]
Brontaal Nederlands
Bron delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

Wat is Dada?

      Om te trachten een antwoord te verkrijgen op de hierbovenstaande vraag, zijn wij gisterenavond naar „Bellevue” gegaan, waar een „Kleine Dada-soirée” zou worden gegeven.
      Na een vreeslijk gedrang op de Leidschekade, gelukte het ons eindelijk in de zaal te komen en daar de soirée veel later dat het bepaalde uur aanving, hadden wij gelegenheid de zaal eens rond te kijken. Geen plaatsje was onbezet en het publiek was zeer gemengd. Eenerzijds kunstzinnige dames en meisjes met korte- en heeren en jongeheeren met lange haren, anderzijds zeer veel personen, die in hun uiterlijk niets kunstzinnigs en niets dadaïstisch hadden, doch blijkbaar gekomen waren, om een avond van pret te bebben.
      Het programma, dat tegen den civielen prijs van ƒ 0.20 verkocht werd, deed een beetje vreemd aan en maakte bij de eerste beschouwing den indruk vervaardigd te zijn in den tijd van de typografen-staking, door een o£ ander aankomend half was zetter, die het werk van zijn stakende collega’s had overgenomen. Want hoofdletters en gewone letters van allerlei formaat waren kris en kras door elkaar gebruikt en de meeste letters stonden scheef, soms zelfs geheel onderst boven of lagen op den rug. ’t Geheel maakte dan ook den indruk van het werk van een krankzinnige en geruimen tijd van ingespannen studie was noodig om te ontdekken, wat het programma nu eigenlijk inhield.
      ’t Zal half negen geweest zijn, toen — nadat de aanwezigen op allerlei wijze hun ongenoegen over het laat-beginnen hadden kenbaar gemaakt — de soirée aanving.
      Na een kort openingswoord van den voorzitter van „De Onafhankelüken” hield de heer Theo van Doesburg, zelf geen dadaïst, een inleiding over „Wat is Dada?”
      Wij zullen onze lezers een verslag van deze inleiding besparen. Vooral omdat toen de geachte spreker klaar was, ’t ons nog zoo helder was als koffiedik. Maar wij zullen, om een indruk te geven, een paar zinnen er uit afschrijven:
      „Het mysterie Dada intelletueel bevattelijk te maken is onmogelijk en is zelfs den Dadaïsten niet gelukt. Dada is een gezicht. Dada wil geleefd zijn. Dada verlangt geen intellectueele bevattingsmogelijkheid. Dada is een directe levensbeweging, die zich keert tegen alles, wat wij als levensbelang voorstellen. Dada is de sterkste negatie van alle cultureele waardebepalingen. Dada ziet in elk dogma, in elke formule een spijker, waarmede men poogt een vermolmde en zinkende schuit (onze Westersche kultuur) bijeen te houden.”
      Genoeg van deze nonsens!
      Zoo dacht het publiek er schijnbaar ook over, want gedurende de inleiding klonk telkens door de zaal geroep van: „dada, dada”, gefluit, gejoel en geschreeuw. Een toen plotseling op het podium een juffrouw verscheen, die blijkbaar een dadaïstisch tableau vivant voorstelde (Dada uitbeelden, noemde de inleider dat) en achter in de zaal een manspersoon (naar later bleek de Duitsche Dadaist, Kürt Schwiters- op allerlei manieren begon te kermen en te janken: „Ich liebe dich”, barstten de aanwezigen in daverrend gelach uit, terwijl er een of andere grappenmaker begon te miauwen als een kater in Maart.
      ’t Werd in de zaal een onbeschrijfelijke herrie, die pas bedaarde toen een juffrouw op het podium verscheen en zich aan de piano zette. Naar werd medegedeeld zou zij Dadaïstische muziek spelen en wel: „De begrafenismarsch van een krokodil”. Vermoedelijk zit het dadaïstische in den titel, want veel bijzonders of buitengewoon vreemd was de muziek niet.
      Toen de juffrouw haar krokodil had begraven, meenden de aanwezigen ook hun deelneming te moeten betuigen en spontaan zong men het: „Houdt er der moed maar in”, gevolgd door gefluit en dada-geroep.
      Volgend nummer was het declameeren van dadaïstische gedichten door Kurt Schwitters. Deze grootmeester der Dadaïsten verscheen op het podium met een koperen bekken en een stok, waarmede hij en soort gong-muziek ten gehoore bracht. Vervolgens maakte hij met armen en beenen vreemdsoortige bewegingen (evenals een op een doek geprojecteerd dadaïstisch poppetje) en daarna kwamen de gedichten. Er was geen touw aan vast te maken, maar ’t ging erg veel over „ich liebe dich”.
      De herrie in de zaal werd buitengewoon groot en van allerlei werd geroepen en geschreeuwd. Toen de leider van den avond tot rust en kalmte aanmaande, riep een der aanwezigen, blijkbaar een echte Amsterdammer, „Me cinte terug!”, wat met daverend gelach werd begroet.
      De dadaïstische juffrouw speelde nog een pianostuk, getiteld „De marsch van de wandelende mier” (uit de zaal werd geroepen: „wandelende nier”) en toen was het pauze.
      In het tweede gedeelte van den avond zou Kurt Schwitters voordragen zijn gedicht: „Grossen, glorreicher Revolution in Revon”. Dat grapje, waar ook weer geen snars van te begrijpen was, duurde maar even 25 minuten.
      De leider van den avond had het publiek dringend verzocht nu eens 25 minuten kalm en rustig te luisteren en er was blijkbaar al zooveel gejoeld en gelold, dat men wel eens even uit wilde rusten.
      Tien minuten ging het, behoudens een enkel lachsalvo, vrij goed, doch langer kon de rust niet duren. Een herrie ontstond, die den spreker het voortgaan absoluut belette. Politie verscheen in de zaal om de rust te herstellen en na veel „Dada-geroep” en onbedaarlijk gelach zou de voordrager weer voortgaan. Doch toen werd uit een der hoeken van de zaal geroepen: „Honderd marken voor één cent. Reken nu maar uit wat ze aan dit zaakje verdienen.” Toen begon de herrie opnieuw[.] Nog gedurende een kwartier stamelde en schreeuwde Kurt Schwitters van zijn „Revolution”, de dadaïstische juffrouw speelde nog wat dadaïstische muziek en toen was ’t uit.
      En voor al die nonsens hadden — naar schatting — 500 menschen het betalen van ƒ 1.50 entrée over. En nog wel 500 stonden op de Leidschekade en betreurden, dat de zaal „uitverkocht” was.
      De slechte stand van de Duitsche mark heeft ons veel valua-artisten bezorgd, maar deze valuta-waanzin is toch heusch wel het toppunt!
      Laat Dada en diergelijke vreemdigheden gerust buiten ons land blijven en laten zij, die blijkbaar geld te veel hebben, dit besteden voor een of ander goed doel.
      Met ƒ 1.50, omgezet in marken of kronen, kan een arm Duitsch of Oostenrijksch kind een weldaad worden bewezen! Dat is beter dan Dada!

Overige vindplaatsen[bewerken]

  • Anoniem (20 januari 1923) ‘Wat is Dada?’, De Amsterdammer, eerste blad, [p. 2].