BEELDENDE KUNST.
Aanteekeningen over beeldende kunsten.
De onafhankelijken.
De „onafhankelijken” hebben zich ook ditmaal versterkt door de medewerking aan hun tentoonstelling te vragen van eenige vermaarde kunstenaars. waaronder mevr. Van Duyl–Schwartze, mej. L. Ansingh, Martin Monnickendam, Kees v. Dongen, Toorop, v. d. Poll.
Zonder de inzendingen dezer kunstenaars zou menigeen zijn gang naar het vergelegen vereenigingsgebouw niet beloond achten.
Want het gehalte der lezeninzending is in doorsnee slecht en amusante buitenissigheden zijn er ook niet, ten minste niet zoo grappig als voor eenige jaren.
De kern der inzenders bestaat natuurlijk uit totaal ongeschoolde amateurs, uit beginners en uit hen, die het nooit tot iets zullen brengen.
Dan worden er in massa de elders geweigerde werken geëxposeerd en ziet men er de miserable producten van übergeschnappte imaginatie gepaard aan totaal gemis van technische vermogens.
De catalogus vermeldt 717 nummers. Of die er zijn valt te betwijfelen, want tweemalen bijv. wordt v. d. Poll’s inzending vermeld. Voorts hangen er verscheidenen schilderijen zonder nummer (ook beeldwerk komt ongenummerd voor), waardoor het niet mogelijk is den naam van den maker in den catalogus te vinden. Namen op schilderijen zijn dikwijls niet leesbaar. Verscheidene werken hangen hier ook ongeteekend.
Ik zag o.a. een lang niet onverdienstelijke studie van het witte kerkje te Wijk-aan-Zee, waarvan ik den maker niet heb kunnen ontdekken. Ook beeldwerken waren niet te identifieeren.
De Belgisch-Hollandsche schilder Paërels zond een collectie schilderijen, in zijn gewonen impressionistischen trant behandeld. Sommigen wat rauw, sommigen goed van kleur. Daar zit wel leven in dit werk. Van Gouwe is er een flink, groot, knap schilderij, fijner van techniek dan wij van hem gewoon zijn te zien. De kleur is m. i. niet geheel juist, maar heeft in dit stuk niets geforceerds.
Dan weer een heel eind verder zien wij een verdienstelijke boschstudie van mej. D. Römer en dan worden wij getroffen door een naam op een beschilderd doek, die wij dezer dagen zagen staan onder een tijdschriftartikel. Die naam is „Theo van Doesburg”. Deze heer betoogde in dat niet onverdienstelijk gesteld geschrift, dat eigenlijk de kunst begint als de kunstenaar zich van de natuur losmaakt. Door dit gemakkelijk systeem ondersteund is de heer Van Doesburg er in geslaagd, een geencadreerd doek, beschilderd met vreemde figuren, waarbij kogels en een groene driehoek, in eigen oog tot een kunstwerk te verheffen. Hij geeft zijn product den titel van „blozend meisje met ranonkels”.
In den catalogus verontschuldigt hij zich met het volgend bijschrift: „Rekenschap: Een ontroering, die een zichtbaren vorm aanneemt in kleur en lijn, is een schilderij”!
Het geval wil nu, dat de heer v. Doesburg secretaris is van een nieuwe kunstvereeniging, „De anderen” genaamd. Als hij het is, die alle soi-disant-kunstenaars van zijn soort in die vereeniging vangt, dan verdient hij, niettegenstaande zijn schilderen, den dank des vaderlands.
Hier op de expositie der onafhankelijken zijn al dadelijk een stuk of tien ontroeringen waard als lid aangenomen te worden. De hemel geve, dat ze allen bij de „anderen” komen en dat ze zoo één van zin zijn, dat ze nooit uit elkaar gaan en dus niet het voorbeeld van de „moderne kunstkringen” volgen, die hun beproefden leider in den steek hebben gelaten.
In de nabijheid van dit „blozend meisje” hangt een niet zeer fraaie teekening, „Mijnwerker”, van Toorop. De faktuur is pretentieus-druk. De houding van de figuur is nietszeggend. Dan komt men aan de verdienstelijke houtsneden van Veldheer, reeds geëxposeerd op de grafische tentoonstelling. Hier in de buurt wordt ons oog geboeid door de smaakvolle batikwerken van mevr. Wegerif Gravesteyn.
Deze dame is niet tevreden met den bijval, die zij als batikster heeft gevonden. Zij exposeert nu ook schilderwerk, maar „brillante au second rang, elle s’éclipse au premier”.
Wat verder zien wij de teekeningen voor een boek van mej. Jansen door Toorop. Deze zijn voor het meerendeel wel goed, echt Tooropsch werk, wat mystiekerig, wat hysterisch. En zeer geestig geteekend.
In deze zaal exposeert mevr. v. Duyl–Schwartze schilderijen, die wij reeds meermalen zagen. De portretschets van den pierrot Marcel Barger maakt hierop een uitzondering. Dit nieuwe werk is expressief, zooals het model ook wil zijn, en is bijzonder levendig aangezet.
De inzending der teekeningen van v. d. Poll is zeer mooi. Behalve de groote kennis der dieren, die de kunstenaar afbeeldt, bewondert men de fijne voordracht en de groote teekenkunst van den artist. Vooral de Puma is vol leven weergegeven.
Monnickendam exposeert groote schilderijen, in zware kleuren geprepareerd. Men kan de werkwijze van den kunstenaar moeilijk schilderen noemen. Schrap- en schaafinstrumenten hebben hier evenveel werk gedaan als het penseel. De gladheid van de geverniste (men zou bijna zeggen verlakte) oppervlakte der stukken, doet ze iets krijgen van reusachtige, verglaasde tegels. Het is vreemd, het is knap, het is interessant, maar ik vind het niet mooi. Het stuk weide met vee houdt zich op een afstand nog het best. De theaterstukken zijn te zwaar en te diep van kleur Dat is niet de atmosfeer van een theaterzaal, met gedempt licht.
Ten slotte vermeld ik nog een inzending van Toorop: schilderijen, waarbij de onvermijdelijke pater Schörs, met blauwe soutane tegen gelen fond, het milieu vormt.
Er is een schets voor een schilderij bij, waarvan de schilder in de catalogus belooft, het te zullen afmaken voor den eventueelen kooper. Kijk, dat is weer eens wat nieuws en wel aantrekkelijk voor iemand, die wat speculatief is aangelegd.
Daar zijn in den catalogus nog namen vermeld, die mij weer naar de expositie zullen doen terugkeeren. Een verzoek aan het bestuur, om alle kunstwerken te nummeren, zal, hoop ik, niet zonder uitwerking blijven.
C. L. DAKE.
|