De Telegraaf/Jaargang 35/Nummer 13166/Ochtendblad/Dr. P.J.H. Cuypers herdacht

Uit Wikisource
Dr. P.J.H. Cuypers herdacht
Auteur(s) Anoniem
Datum Dinsdag 17 mei 1927
Titel Dr. P.J.H. Cuypers herdacht
Krant De Telegraaf
Jg, nr 35, 13166
Editie, pg Ochtendblad, eerste blad, 3
Opmerkingen Pierre Cuypers vermeld als P.J.H. Cuypers, Bernard Molkenboer als B.H. Molkenboer
Brontaal Nederlands
Bron delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

Dr. P.J.H. CUYPERS HERDACHT.

      Lector B. H. Molkenboer, nu aan het woord komende, herdacht de familieverwantschap tusschen „De Violier” en dr. Cuypers, haar eerelid. Spr. zal zichzelf als het ware vastgeketend door Cuypers, Thym en Vondeld heen aan de middeleeuwen. Hij werd opgevoed eenerzijds in de Vondelkerk, anderzijds in het Rijksmuseum, waar hij zijn droomen voortzette in Cuypers’ beide scheppingen.
      In Cuypers zag spr. den meester, die het Katholieke leven na 1853 weer deed opbloeien. Na de destructie van het Katholicisme, na de ontpaapsching: de restauratie, het Nieuwe Jeruzalem. Er waren, nu het geloof weer levend werd omdat het leven mocht, kerken noodig; en die waren er niet. Cuypers wilde ze bouwen. En hij deed het.
      Wij moeten, aldus spr., hem blijven eeren om zijn Roomsch cultuurwerk, hem, die een baanbreker was en een lichtbaak bleef. Laat „de Violier” zijn werk ook vruchtbaar doen zijn in het nageslacht.
      Als laatste spr. trad op de heer Huib Luns. Deze stelde in zijn rede in de eerste plaats het dilettantisme, waar onze tijd een zwak voor heeft, in het licht; deze tijd in zooverre als hij een zwak heeft voor dilettanten tot op de gevaarlijkste plaatsen, kan niet anders dan zich schamen als hij geconfronteerd wordt met den grooten arbeider, die Cuypers bijna een eeuw geweest is.

De hersteller onzer ambachtskunsten.

      In verband hiermede merkte spr. op, dat het wel lijkt alsof er maar één wijze is waarop wij ons kunnen plaatsen tegenover den arbeid: n.l. nooit werken of altijd werken. Als alle werkelijke kunstenaars heeft P. J. Cuypers, de hersteller onzer ambachtskunsten, altijd gewerkt. Zijn kleed mag verouderd wezen, doch, zoo zeide spr., zijn er kleeren die niet verouderen? Waarom zouden wij voor Cuypers’ vormen excuus vragen, waar die vormen in zijn beste werken toch zoo de reflex zijn van een hartelijk leven, dat met hoofschen zwier ook natuurlijk en waarachtig was.
      Cuypers was in zen zin, dien vooral jongeren er graag aan geven, niet van zijn tijd.
      Wij zijn allen zonder uitdrukking kinderen, in natuurlijken zin, van onzen tijd. Maar Cuypers heeft nooit iets gedaan waardoor hij den indruk maakte te hollen achter de vaak sinistere grappen van den dag. Hij behoorde in de overtreffende trap tot de handelenden. Ten slotte zeide spr., dat als Cuyper de beeldende kunsten niet heeft kunnen bijeenbrengen, men hem dit moeilijk verwijten kan – deze samenwerking komt niet tot stand indien wij het wenschen, doch wanneer het er tijd voor is.