De Nederlandsche kasteelbouw.
Het was met een lange reeks van verontschuldigingen, dat de heer C. H. Peters, rijksbouwmeester te ’s-Gravenhage, gister-avond in een vergadering van de „Mij. tot Bevordering der Bouwkunst” te Amsterdam voor zijn gehoor trad.
De heer Peters was – zoo zeide hij – niet voldoende voorbereid: hij was op reis geweest en had zich in der haast moeten prepareeren. Voorts was ook de collectie platen, die hij als „kunstbeschouwing” beschikbaar had, lang niet wat zij kon en zeker niet wat zij moest zijn, daar de helft op de bibliotheek is moeten blijven.
Eindelijk vereischt het onderwerp, dat spr. gekozen heeft: de Ned. Kasteelbouw tot en met de 14e eeuw jaren van studie om een eenigszins volledig geheel te kunnen verkrijgen en zijn de overblijfselen in ons land van oude bouwkunst uiterst gering.
Bezaten we uit alle tijden, van elk type nog maar één enkel specimen, maar helaas onze voorouders hebben, te dezen opzichte Noachs voorbeeld om één exemplaar van elke soort te bewaren, niet gevolgd.
Ook de historische geschriften over kasteelbouw zijn in ons vaderland zoor weinige, veel te weinig om er een aaneengeschakelde studie uit samen te stellen.
Spr. splitst zijn voordracht in 4 deelen
I. het vóorhistorische tijdvak;
II. het Romeinsche idem;
III. het Karolingische idem;
IV. het Middeleeuwsche idem tot en met het jaar 1400.
In het vóorhistorische tijdvak vallen de herhaaldelijke volksverhuizingen der Kelten en andere stammen, die eerst steeds westwaarts tot aan de Noordzee gingen en verder zuidwaarts naar de tegenwoordige provincie Zeeland.
Deze stammen bouwden op heuvels hun verblijfplaatsen, die zij zóó inrichtten, dat zij daarin de aanvallen van hun vijanden en van wilde dieren konden afwachten.
Ziedaar de oorsprong van onzen kasteelbouw.
Het oudste overblijfsel van een dergelijke verblijfplaats vindt men op de Veluwe, midden op de hei in de z.g. „Hunneschans”, een oude burcht, nu nog omgeven door een 7 M. hoogen aarden wal en gracht. De Hunnenschans ligt in de buurt van Garderen en vlak bij een vroeger meer, waar omheen een oude heks nog altijd ’s nachts rondwaart.
Ook by Nunspeet en bij Ootmarsum vindt men nog dergelijke wijkplaatsen, die blijkbaar tot verdediging zijn ingericht.
De laatste is de z.g. „Hunnerbarg“, die ongetwijfeld van jonger datum is dan die bij Garderen.
Ook de overblijfselen bij Rhenen en ’s Heerenberg behooren tot het vóórhistorische tijdvak.
Omstreeks het jaar 50 v. Chr. rekent spr. het Romeinsche tijdvak te beginnen, dat tusschen 400 en 410 na Chr. eindigt.
Voor den kasteelbouw begint het tijdperk eerst met de komst van Drusus, omstreeks 10 jaren na Christus, die den Rijn tot active defensie-lijn koos om zjn legioenen in te leggen.
Welke waarde had het hier-zijn der Romeinen voor den kasteelbouw in ons land?
De Romeinen vonden hier een volk in oertoestand, grootendeels in leemen hutten wonende. De Romeinen lieten het eerst kalk maken en steenen kasteelen bouwen. De kasteelbouw hadden de Romeinen geleerd van de Grieken en Etruscers, die deze op hun beurt van de Chaldeeën overgenomen hadden. Het kasteeltype is dezelfde gebleven tot aan de uitvinding van het buskruit toe.
In het jaar 1520, op eersten Kerstdag, was er te Katwijk aan Zee een groote menigte op het strand: tijdens een storm was plotseling uit het water te voorschijn gekomen een groot vierkant kasteel, ongeveer 1 H.A. beslaande en dat later bleek te zijn de Arx Brittanica, gebouwd door Drusus en waarschijnlijk zoo genoemd, omdat van daaruit de zeetochten naar Engeland door de Romeinen ondernomen werden. Dit groote kasteel was van tufsteen opgebouwd en deels tot kazerneering, deels tot magazijn ingericht.
In Januari 1562 stelde de zee nogmaals het kasteel ter bezichtiging en helaas men maakte er gebruik van door ter wille van het tufsteen het merkwaardig overblijfsel te sloopen en alles mee te nemen, wat men krijgen kon.
Bij Valkenburg vindt men nog een overblijfsel uit het Rom. tijdvak, een kasteel met het zichtbaar opschrift: Populum Batavum amici et fratres populi Romani.
Merkwaardiger is het „Forum Adriani onder Voorburg aan de Vliet gelegen en alwaar reeds in het jaar 1720 Romeinsche oudheden gevonden werden.
Spr. veronderstelt evenwel, dat dit eigenlijk het kasteel Flevum is, dat door Drusus gesticht werd en ook door hem bij name genoemd werd. Ook zocht spr. verband tusschen de namen Flevum en Vliet.
Van het kasteel Noviomagus (bij Nijmegen) is niet veel meer te zeggen, dan dat er een paar Romeinsche legioenen in gekaserneerd zijn geweest.
De Romeinen hebben – zoo zegt spr. ten slotte – ons geleerd, kasteelen te bouwen. Spr. betreurt, dat van de ± 20 kleine museums die wij in ons landje op dit gebied hebben, geen enkele geschikt is, om één enkel tijdvak in zijn geheel te doen bestudeeren.
In het buitenland is dit anders, zooals spr. met voorbeelden bewijst. Op het Romensche volgt eigenlijk historisch het Frankische tijdvak, maar dit is voor den kasteelbouw niet van belang, omdat het slechts een tijdperk van verwoesting was.
Eerst onder Karel den Groote begint weer wat orde te komen in den chaos. Alles komt onder het alles omvattend bestuur van het groote rijk[.] Waartoe zouden toen kasteelen ter afzonderlijke verdediging van een kleine plek gronds gediend hebben? Er werden in dien tijd dan ook geen kasteelen gebouwd; alleen Karel de Groote zelf liet zich in 776 bij Nijmegen een grooten, sterken burcht bouwen. Spr. geeft van dit kasteel een meer nauwkeurige beschrijving. Dáár kwamen de rijksvergaderingen samen, dáár ontving hij de groote mannen van zijn tijd, van daar uit ondernam hij zijn groote jachtpartijen.
Kort na den dood van Karel kregen de Noormannen reeds het prachtige kasteel in handen, het werd verbrand, in 1155 door Barbarossa gerestaureerd en bleef tot het jaar 1795 in stand. Toen werd het den 19den Febr. voor afbraak verkocht! Spr. noemt dit een der grootste wandaden, die ooit bedreven zijn.
Van zeer veel belang is het besluit, door Karel den Kale in het jaar 862 genomen, waarbij iedereen, die niet tegen de Noorsche zeeroovers kon dienen, gelast werd, vaste burchten te helpen bouwen tot bescherming tegen de invallers.
Thans ontstondon overal burchten, die veelal de oorsprong van latere steden waren, hetgeen duidelijk te zien is uit de vele stedenamen die op „burg“ eindigen.
Van die allen is slechts „de Burcht“ te Leiden overgebleven, die geheel omgeven was door een cirkelvormigen ringmuur, en die thans voor een dubbeltje te zien is!
Bij Oost-Voorne, bij Alkmaar enz. zijn nog eenige overblijfselen van dien tijd.
Van een paleis bij Utrecht zijn nog slechts eenige bogen over.
Na de behandeling van het Frankische tijdperk geeft spr. gehoor aan een verzoek van de bestuurstafel tot hem gekomen, om namelijk een kleine pauze te maken teneinde gelegenheid te geven de platen te bezien.
Van deze gelegenheid werd druk gemaakt, waarna spr. de behandeling van het tijdvak der graven na het gevreesde jaar 1000 begon.
Thans ontstonden de grafelijke kasteelen, die tevens volksburchten waren, zooals de oude burchten alle waren.
Langzamerhand worden de burchten meer hoofdzakelijk personeele en familieburchten en dit wel te meer, toen de graven van ambtenaren, grootgrondbezitters, erfelijke grondbezitters en eindelijk vorsten werden.
Na den dood van den laatsten graaf uit het Hollandsche stamhuis was het graafschap Holland een der belangrijkste en zelfstandigste onderdeelen ven het groote Duitsche rijk.
De kasteelen van af het jaar 1000 gebouwd zijn te onderscheiden in grens-, tol- en woonkasteelen.
Grenskasteelen waren meestal woonkasteelen tevens en behoorden aan graven, hertogen of bisschoppen, ter verdediging van het gewest of ter onderdrukking van eventueel oproer.
De tolkasteelen zijn ook meestal grafelijk of bisschoppelijk en dienden tot het afdwingen van zekere gelden aan kooplieden. Dikwijls waren deze tolkasteelen roofkasteelen.
De grenskasteelen waren op de grenzen van gewesten tegen mogelijke invallen gebouwd.
Vaak vormden zich dorpen en steden om deze kasteelen heen. Langzamerhand werden alle kasteelen tevens woonplaatsen, en deze bestaan dan ook steeds uit een hofgedeelte en een militair gedeelte: de burcht.
Een der voornaamste kasteelen uit de eerste jaren van dit tijdvak is het kasteel te „Ter Merwede“, dat door een Hollandschen graaf gesticht werd ten spijt van den bisschop van Utrecht en den Keizer van Duitschland.
In 1050 bestond een kasteel „Cuvordie“ van den bisschop van Utrecht, waarvan ook bijkans niets over is.
Van een kasteel bij Delft, bij IJsselmonde en vele andere in de 11e eeuw gebouwd, is totaal niets meer over.
Uit een beschrijving, door Jan Kluit (laatst van de 18e eeuw) nagelaten, blijkt hoe het type der kasteelen in de elfde eeuw was. Hij beschrijft een kasteel, dat in 1771 grootendeels ingestort is en bij Den Briel lag.
Met de 12e eeuw kreeg men den cirkelvormigen ringmuur, uitspringende hoektorens en zoo ontstond langzamerhand de muur met uitspringende punten.
Het kasteel te Monfoort is een voorbeeld van dit type.
In de 13e eeuw beginnen de kasteelen een gedeelte van hun defensief karakter te verliezen. Alles is hier zoo practisch mogelijk ingericht.
Spr. behandelt van deze typen Muiden, een woonkasteel; Brederode, een tolkasteel. De kasteelen te Egmond en te Doornwerth behooren tot een der merkwaardigste overblijfselen uit dien tijd. Het laatste heeft nog geheel zijn oorspronkelijken vorm.
Een unicum in West Europa is het grafelijke kasteel op het Binnenhof te ’s-Gravenhage, waarvan de landsbouwmeester de groote zaal ter kwader ure heeft meenen te moeten herscheppen in een Walhalla.
In de 14e eeuw heeft het kasteel als toevluchtsoord geheel afgedaan, en is het woonhuis geworden, zij het ook een woonhuis, beschermd voor aanvallen van buiten. De maatschappelijke toestanden eischten dit: de graven waren werkelijk vorsten geworden, de adel was dienstbaar gemaakt niet alleen aan hun eigenbelang, maar ook aan dat van het algemeen. Van deze typen noemt spr. de kasteelen te Breda, te Ravensiein, te Zuylen enz.
In het jaar 1385 werd bij Sluis een kasteel gebouwd door Karel den Stoute, dat geheel afweek van alle vroegere typen, daarmede bijna niets gemeen had en dat behoorde tot het type, dat men „citadellen“ kan noemen. Wat was de oorzaak van deze plotselinge verandering? De uitvinding van het buskruit, die een geheele omkeering teweegbracht in den bouw van die versterkte plaatsen, welke men sedert dien tijd nog slechts ten onrechte „kasteelen“ blijft noemen.
Daar deze type zich echter eerst in de 15de eeuw ontwikkelt, is hiermede de taak van den heer Peters volbracht.
Hij eindigt dus zijn belangwekkende rede, waarvoor hem door den voorzitter onder bijvalsbetuiging der vergadering dank betuigd werd.
|