Naar inhoud springen

De Telegraaf/Jaargang 5/Nummer 1810/Avond-editie/Perskroniek

Uit Wikisource
‘Perskroniek’ door een anonieme schrijver
Afkomstig uit De Telegraaf, woensdag 15 december 1897, Avond-editie, [Eerste blad], [p. 1]. Publiek domein.
[ Eerste blad, 1 ]

Perskroniek.

De ééne groote partij.

De liberale partij scheen, volgens De Stand., dan toch eindelijk in tweeën te zijn geknakt, maar, zegt het blad, Pierson heeft de brokstukken weer aan elkander gelijmd en het heet nu alles weer één.

De trein, als men zoo wil, staat gerangeerd voor het perron. Wagens heel oud model, type van Karnebeek, en daaraan een halfsleet gehaakt, genre de Beaufort. Dan volgt er een, die nog frisscher in zijn verf zit, kleur Binnenlandsche zaken. Daarachter komt een wagon van radicaler afwijkend type met zijgang. En achter dien radicalen wagen is dan nog een spiksplinter nieuw type aangehaakt, ingedeeld in twee compartimenten, het ééne met één reiziger uit Schoterland, en het andere met twee dito uit Enschedé en Tietjerkstradeel.
Hoofdconducteur van den trein is natuurlijk Pierson; de gewezen Unicus legislator, zoo we hopen machinist.

Zit er nu — zoo vraagt De Stand. na deze vergelijking — in die vereende grootliberale partij karakter?
Is ze scherp anti-protectionistisch? Is ze vinnig anti-papistisch?
Voor het antwoord verwijst De Stand. naar de belofte uit de troonrede, dat er meer geld uit het tarief moest komen, naar de benoeming van de hh. Michiels van Verduynen en Schaepman als chefs voor de Parijsche tentoonstelling en van den heer Borret als lid van den Raad van State en trekt dan de conclusie dat eigenlijk ook thans nog de schoolquaestie den politieken toestand beheerscht.
’t Zat hem noch in de vrees voor weeroprichting van den brandstapel, noch in de protectie.
Neen roept De Stand. uit, al de angst der heeren school in de schoolquaestie.
Ze waren bang als de dood, dat de nederlaag aan de stembus het monopolie, dat ze op schoolgebied zich toeëigenden, in gevaar zou brengen. Vreeze bekroop hen, dat de harde dwang, dien ze feitelijk op de geestelijke ontwikkeling der natie uitoefenen, plaats zou maken voor vrijheidszin. Ze zagen het aankomen, dat de Christelijke scholen en gymnasia en universiteiten eerlang adem zouden kunnen halen. En tegen dit schrikbeeld keerde zich al de weerkracht hunner energie.
En nu dit gevaar maar is afgewend, nu de liberale partij meester blijft van de Universiteiten, meester van de Gymnasia, meester van de Lagere school, meester ook van de Middelbare scholen, nu wordt voor elken krijgszang het vredelied aangeheven, en zoeken ze in het conciliante hun kracht.

Pijnlijk noemt De Stand. hierbij de positie der Christelijk-historischen, die op 25 Juni den toestand beheerschten en nu in het oog der regeeringspartij een quantité négligeable zijn geworden.
En nu wil het blad niet beweren dat het vroeger gekibbel tusschen de conservatieven en vooruitstrevenden onder alle partijen slechts vuurwerk is geweest, maar voor De Standaard komt hierop neêr:

Het booze systeem, om, door de openbare school op haar drie trappen de geestelijke ontwikkeling der natie van het Christendom af te leiden, belet alle vrije beweging.
Men wil het aloude Christendom niet meer; en hoe het modern Cristendom fiasco maakte, ziet men voor oogen.
Zelf is men van het Christendom vervreemd, zelf heeft men zich ingeleefd in een tegen-Christelijke, wijsgeerige wereldbeschouwing, en nu verkeert men onder de geslagen vrees, dat de Christelijke wereldbeschouwing er weer eens bovenop mocht komen, en alsdan aan de drijvers der openbare school de door hen nu uitgeoefende tyrannie met gelijke munt betalen zou.
Men acht, dat het hier een geding geldt van erop of eronder.
Ongeloof is de heerschende toon in het moderne leven en in de moderne wereldbeschouwing. Van God wil men niet meer hooren. De mensch moet het één en al zijn. En nu kan men niet dulden, dat het ander doel der natie nog steeds aan het geloof blijft hechten, en de eere Gods hooger stelt dan de zelfverheerlijking van den mensch.
En dit te meer, nu men ziet, hoe weinig men dusver met zijn dwingelandij vooruit kwam.
Een eeuw lang zijn de mannen der Revolutie nu bezig geweest, om de natie to ontkerstenen; en zie, de orthodoxie, die op het laatst der vorige eeuw zoo goed als overwonnen scheen, staat thans, nu weer een eeuw ten einde liep, krachtiger dan ooit.
De papieren èn van het Calvinisme èn van de Roomsche kerk staan, nu straks de negentiende eeuw wordt uitgeluid, hooger genoteerd, dan dit in heel de achtiende eeuw het geval was.
Dat is dan ook voor de Liberalen om tureluursch te worden.
Ze poogden met alle macht het vonken van het oude geloof uit te trappen, en toch vonkt het sterker dan ooit.
De vraag is nu maar, of dit stugge feit hen ten leste tot wijziging van hun tactiek zal brengen, òf dat ze hun dusver gevolgde tactiek van dwang zullen blijven doorzetten.
Wy onzerzijds blijven bij ònze tactiek, om, voor zooveel de geestelijke ontwikkeling der natie aangaat, vast te houden aan de leuze der vrijheid.
Vrage: zal de groot-liberale partij haar stelsel van geestelijke dwingelandij daar tegenover handhaven?

Een album.

Aan het einde van dit jaar zal de heer dr. A. W. Bronsveld dertig jaren achtereen redacteur geweest zijn van het tijdschrift Stemmen voor Waarheid en Vrede. In de December-aflevering biedt hij nu den lezers een album aan, samengesteld uit bijdragen van allen die gedurende die dertig jaar eens of meermalen een artikel in de Stemmen schreven.
Aan het albumblad van mevrouw S. Crommelin—v. Dielen, gewijd aan „Christenmoeders”, ontleenen wij het volgende:

„Wij, die het voorrecht hebben onzen kinderen eene veelzijdige opvoeding te doen geven, die van de duizenden zegeningen eener Christelijke beschaving in onze huizen genieten, die hen mogen opbrengen onder de levende beademing van Gods Woord, o, laat het er ons niet alleen om te doen zijn, al dit goede voor onze kinderen te bewaren. Dat zij er vroeger of later het leven mede ingaan, onder de hoede des Heeren en in Zijne kracht om door de „geheele wereld“ ja tot aan „het uiterste der Aarde“ Hem te belijden en zielen voor Hem ta winnen.
Weêrhouden we onze Dochters toch niet, als zij willen uitgaan in de heidenwereld, als zij hare gaven verder willen ontwikkelen dan men in vroeger jaren voor meisjes goed oordeelde, om er in haar vaderland of daarbuiten mede te woekeren.
Onze naburen, vooral die in Engeland, geven ons reeds lang het voorbeeld. Vandáár gaan jaarlijks eene menigte beschaafde Christinnen uit, om als onderwijzeressen, vrouwelijke doctoren, ziekenverpleegsters, evangelisten enz. de Zending te dienen. En wij, wat doen wij voor ons Indië.“