Pagina:De Telegraaf vol 005 no 1810 Avond-editie.pdf/1

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
No. 1810.
5e Jaargang.
Woensdag 15 December 1897.


Eigen Intercommunale Telefoonlijnen.

TIJDINGZALEN:

Amsterdam, Kalverstraat 64.

Telefoonnummers 2284 en 2285.

’s-Gravenhage, Hofspui 6.

Telefoonnummer 231.


Hoofdredacteur: A. L. H. OBREEN.
Directeur-Uitgever: L. VAN DAM Pz.

THANS HET MEEST VERSPREIDE GROOTE DAGBLAD.

Het auteursrecht van den inhoud van dit blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881. Stbl. No. 124.

PRIJS VAN HET ABONNEMENT.

Voor Amsterdam per kwartaal ƒ 2.—
Voor de overige plaatsen in Nederland 3.50
Voor België 6.—
Voor het buitenland aangesloten aan de Post-Unie in één zending ƒ 7.50
Voor Indië 9.—

Afzonderlijke Nummers 5 Cents.
Voor abonnementen wende men zich tot het Bureel, tot den Boekhandel, tot de Postdirecteuren, Kiosken of tot de Courantombrengers.

PRIJS DER ADVERTENTIËN:

Van 1—4 regels ƒ1.05 met inbegrip van bewijsnummer.
Elke regel daarboven 25 cents.
Grootere letters naar plaatsruimte.
Hoofdbureau: AMSTERDAM, Kalverstraat 64.
Bureau: ROTTERDAM, Toerijstuin 14 (Telefoonnummer 1419).
„ ’s-GRAVENHAGE, Hofspui 6 (Telefoonnummer 231).
AGENTEN in het Buitenland. Uitsluitend Agenten voor Frankrijk, België, Italië en Zwitserland: JOHN F. JONES & Cie., te Parijs, 31bis Rue de Faubourg Montmartre.
AGENTEN voor Groot-Brittanje en Ierland: MATHER and CROWTHER Ld., 10, 11 & 12 New Bridgestreet, London, H.C.



AVOND-EDITIE.



Dit nummer bestaat uit Acht Bladzijden.



BUITENLAND.


UIT DE ZUID-AFRIKAANSCHE REPUBLIEK.

(Particuliere Correspondentie.)

Pretoria, 21 Nov. 1897. 

 Onder de indrukwekkende tonen van het Transvaalsche Volkslied, onder het bulderen van het kanon uit het Artillerie-kamp werd Maandag jl. in tegenwoordigheid van den Staatspresident, door een deputatie uit de Kamer begeleid, in tegenwoordigheid van de leden van den Uitvoerenden Raad, van de hoofden der departementen en van een groote menigte belangstellenden, de langdurige zitting van ’97, na een kort voorafgaand gebed van predikant Bosman, door den president van den Volksraad gesloten verklaard.
 De taak, die bij den aanvang der zitting in Mei, toen runderpest en slapheid in de mijnindustrie zoowel op het land als in de mijndistricten verarming en ontevredenheid teweegbracht, den Volksraad op de schouders werd gelegd, was niet slechts een uiterst moeilijke maar tevens, althans voor zoover zij het tot stand brengen van hervormingen in het belang der mijninduetrie betrof, een hoogst ondankbare. Immers, men wist dat de goudwereld niet licht tevreden te stellen was; in haar oog was de Regeering de eenige schuldige, de uitsluitende oorzaak van den toestand van malaise, waarin industrie en handel verkeerden; voor eigen fouten was zij blind. Zij eischte veel; zij [e]ischte het onrechtmatige, het onmogelijke; aller belangen moesten aan de hare worden dienstbaar gemaakt, de rechten van anderen aan haar voordeel worden opgeofferd.
 Geen wonder dan ook, dat in de Johannes[b]urgsche persorganen de arbeid van den Volksraad al zeer weinig waardeering vindt en de resultaten der parlementaire werkzaamheden in de afgeloopen zitting door deze onbevredigend en teleurstellend woiden genoemd. En toch, wat de Volksraad in de gegeven omstandigheden voor de mijnindustrie kon doen, heeft hij gedaan. De speciale invoerrechten op de noodzakelijke levensbehoeften zijn afgeschaft. De dynamiet-concessie kon de wetgever, al gesteld dat werkelijk termen tot vernietiging van het contract bestonden, niet zelf vernietigen, dan op gevaar van zich aan een inconstitutioneele daad schuldig te maken. Den eenigen weg, die voor hem open lag, heeft hij ingeslagen door de zaak voor advies in handen te stellen van den procureur-generaal, aan wien eenige andere recht-geleerden zijn toegevoegd, en de regeering te instrueeren om dienovereenkomstig te handelen, d. w. z. om, indien na onderzoek der stukken de adviseurs van meening zijn dat de dynamiet-maatschappij harerzijds de bepalingen van het contract heeft geschonden, de zaak ter beslissing voor het Hooggerechtshof te brengen.
 Het contract tusschen de regeering en de N. Z. A. S. Mpij bestaande, geeft aan deze het onbeperkt recht van regeling harer tarieven. Dat de directie, die de belangen harer aandeelhouders heeft te behartigen, die tarieven aanneemt, waarvan zij voor hare maatschappij het grootst mogelijk voordeel kan verwachten, is haar niet kwalijk te nemen ieder man van zaken zou op gelijke wijze handelen. Of de regeering met doorzicht en [v]erstand handelde, door zich bij de verleening der concessie alzoo met handen en voeten aan de maatschappij te binden en zich niet een stem bij de regeling der tarieven voor te behouden, is een andere zaak, die echter tot het verleden behoort. Men bezat toen niet de ervaring, die men nu bezit; de thans opgedane bevat voor de regeering een les, waarmede zij in den vervolge en ook nu bij den aanleg van de spoorlijn naar het district Rustenburg haar voordeel kan doen.
 Hoe ook, ten aanzien der N. Z. A. S. M. kan onder het bestaand contract verlaging der tarieven alleen geschieden met de vrije toestemming der directie.
 Met eerbiediging van de rechten der maatschappij kon de Volksraad haar tot een zoodanige verlaging niet dwingen. Het eenige wat hij vermocht, was den spoorweg te naasten; en ook hierin heeft hij getoond bereid te zijn de mijnindustrie (trouwens deze niet alleen, daar de gebeele bevolking protesteerde) tegemoet te komen, door de regeering op te dragen tegen de volgende zitting hem een begrooting der onteigeningskosten voor te leggen. Of zou de mijnindustrie misschien gewild hebben, dat de Volksraad, zonder eerst rijpelijk de talrijke kwestiën, die ingeval van onteigening oprijzen, te hebben overwogen, onmiddellijk het besluit tot naasting had genomen? Het is zeer twijfelachtig, of de onteigening inderdaad zoo eenvoudig en tevens zoo voordeelig voor den Staat zou blijken te zijn, als bij de bespreking van dit punt in den Volksraad de heeren Dieperink en Loveday, de piogressieve leden voor Johannesburg en Barberton, het voorstelden. Is het bedrag van zes millioen pond sterling, waarop zij globaal de onteigeningskosten schatten, niet wat te veel in hun voordeel berekend? Is de maatstaf, volgens welken zij tot dat bedrag geraakten, n.l. voor de houders van obligatiën het twintigvoudige van de daarop betaalde interest, de juiste? Geniet de Z.-A. Republiek zooveel crediet in Europa, dat men een leening van 6,000,000 pd. st. tegen een veel lager rente dan 4 of 5 pc. zon kunnen sluiten? Zullen de zonen des lands in staat zijn de plaats der Hollanders in te nemen? Zullen de Nederlanders, in die betrekkingen, welke een uitgebreide administratieve kennis of technische ontwikkeling vereischen, bereid worden gevonden in gouvernementsdienst over te gaan?
 Op al deze vragen zullen wij het antwoord van den Uitvoerenden Raad hebben af te wachten.
 Met groote feestelijkheden werd in de afgeloopen week de spoorweglijn naar Buluwayo geopend: met champagne werd zij gedoopt. Niettegenstaande de duurte der levensmiddelen en de geringe comfort in de hoofdstad van Rhodesia, had men bij die gelegenheid geen kosten gespaard om het den gasten, van welke sommigen, en onder hen Stanley, uit Engeland waren overgekomen, zoo aangenaam en gemakkelijk mogelijk te maken. Ongelukkigerwijze was de held van den dag niet in staat de opening van hetgeen als zijn werk mag worden beschouwd bij te wonen! Maar in menigvuldige toasten werd hij als de vurige ijveraar voor een vereenigd Zuid-Afrika gehuldigd, en zijn naam hoog verheven. De aanleg is een financieel waagstuk; al vleien de ondernemers zich met de hoop, in Rhodesia een Engelsen Transvaal te zullen bezitten, in werkelijkheid is omtrent haar mineralen rijkdom nog zeer weinig bekend en zelfs bij de opening der lijn was de toon, die in de Engelsche bladen omtrent den goudrijkdom vaa het land werd aangeslagen, zeer gematigd. Volgens velen ligt de waarde van Rhodesia meer in hare geschiktheid voor de uitoefening van landbouw dan wel in haar mineralen rijkdom. In dien geest liet zich ook Stanley uit tegenover de dagbladreporters, die hem onmiddellijk na zijn aankomst te Johannesburg kwamen interviewen. Toen ik den beroemden ontdekkingsreiziger in het Grand National Hotel zijn breakfast zag gebruiken, was het als hoorde ik plotseling de tonen van het Brautschor uit de Lohegrin. Was het misschien, omdat ik in ’90, toen de naam van Stanley op aller lippen lag, als Leidsche groen in het café-chantant voor den inauguratieavond deel had uitgemaakt van het koor van Cupido’s die in rose tricots met witte vleugels aan de schouders Stanley bij gelegenheid van zijn huwelijk een bruidshymne hadden toe te zingen op de muziek van het Brautschor. En ook de woorden:

 „Weest welkom hier, gij jeugdig paar,
 Pas in het huwelijk door Hymnen vereend”,

kwamen mij toen weder voor den geest.
 Tegenover zijn interviewers toonde Stanley zich enthousiast over den aanleg der nieuwe lijn en voor zijn geest rees reeds op het grootsche denkbeeld van een onmiddellijke overlandsche verbinding tusschen Kaapstad en Caïro.
 Vier duizend mijlen spoorwegaanleg zouden daarvoor noodig zijn, wilde men althans den Nijl en de meren, wier overvaart, vooral in verband met de overlading van goederen, de reis belangrijk zou vertragen, vermijden. Kwam het eens zoo ver, dan zou men althans bij het gebruik van zwaar spoorwegmateriaal, waarvoor de Afrikaansche bodem zich uitstekend leent, naar zijn berekening in negen dagen van uit Kaapstad Londen kunnen bereiken.
 Vijf dagen zou de reis duren van Kaapstad daar Caïro; twee dagen had men noodig voor het oversteken naar het vasteland van Europa, terwijl van Brindisi men in twee dagen Londen zou kunnen bereiken. En het groote voordeel van een zoodanige revolutie in het verkeer voor Engeland was (en hier keerde hij weder uit de sfeer der phantasie tot het werkelijk leven terug) de versterking van het Britsch gezag over de Zuid-Afrikaansche bezittingen.
 Voorloopig zal het lot een zoodanige revolutie in het verkeer nog wel niet komen.
 Arme Rhodes. Nauwelijks waren de laatste feestklanken weggestorven en de gasten uit Buluwayo teruggekeerd, of het bericht kwam dat zware regens een deel van de nieuwe spoorweglijn hadden weggeslagen.
 Een troost voor hem, dat hij zich door ondergane teleurstellingen niet laat ontmoedigen.



Gemengde Mededeelingen.

 Uit Rome wordt ons geschreven:
 Een sensatiemakend zaakje is, of liever was, de gerechtszaak van Assuntarella, of de kleine Assunta.
 Assuatarella is 16 jaren oud, en een van de mooiste meisjes van Trastevere; groot en flink gebouwd, heeft ze oogen die men hier dolcissimi noemt, en prachtig mooi haar.
 Ze was verloofd met Emanuele Morteno, hetgeen niet wegnam dat ze toch zonder hem nog wel eens dansen wilde. Op zekeren avond had ze dat weer gedaan, maar tot straf daarvoor had haar minnaar, dit vernomen hebbende, haar een pak slaag toegediend, onder bedreiging als ’t weer gebeurde, haar te zullen laten loopen.
 Assuntarella wist wel wie haar verklapt had: Beppina, een getrouwde buurvrouw, en haar mededingster. Zij vroeg deze om „opheldering.“ Beppina antwoordde met obscene woorden; en haar man, Gaetano, voegde bij die woorden bedreigingen. Vervolgens opende Beppina het vuur, en gooide Assunta een pot eten tegen het hoofd; waarna Gaetano haar met een stok sloeg. Toen daarop Assunta’s moeder toesnelde, kreeg deze niet alleen van den man, maar ook nog van den eveneens aangerukten broer, en moeder van Beppina slaag, en werd ze op den grond gegooid.
 Daarna wierpen alle vijf zich op Assunta; maar deze opende, juist toen Beppina haar een schop tegen ’t onderlijf gaf, haar mes en stak het haar direct in het hart.
 Deze tragedie werd gedurende vijf dagen voor het Hof van Assises behandeld. De eigenaardige gewoonten van Trastevere, de kleine twisten, veeten, afgunsten en liefdesgeschiedenissen der schoone Trasteverine meisjes kwamen daarbij, geïllustreerd door de breedsprakige verklaringen van 32 getuigen, in het volle licht.
 De procureur-generaal, comm. Martinolli, eischte de veroordeeling van Assunta. Doch haar advocaat, Albano, wist aan de jury de zaak als wettige zelfverdediging voor te stellen. En hedenmorgen volgde, onder toeju[i]ching van het talrijke publiek, de vrijspraak van Assuntarella.
 Onder geleide van haren weer verzoenden minnaar en vele vrienden verliet ze in vrijheid de gerechtszaal.
 U ziet, dat we hier tegenwoordig voor Parijs volstrekt niet meer onderdoen.



TELEGRAMMEN.



Ontsnapt.

 PRETORIA, 14 Dec. (R. O.) Het gisteren gemelde bericht omtrent de aanhouding der goud-dieven, die den postwagen plunderden, is onjuist. De misdadigers slaagden er in, Mozambique te bereiken, met welk gebied geen uitleveringsverdrag bestaat.



Uit Zuid-Afrika.

 PRETORIA, 15 Dec. (Havas) De Uitvoerende Raad besliste in overeenstemming met de directie der Nederl. Zuid-Afrik. Spmij., dat de reductie op de vrachtprijzen voorgesteld, 1 Jan. van het volgende jaar in werking zal treden. De eerste reductie, 20 pc., zal de tarieven der steenkolen betreffen, waarvan de jaarlijksche productie in Transvaal meer dan 1 millioen tonnen bedraagt.
 Een andere reductie treedt in werking in Februari op het vervoer van kaffer-vee en landbouw-producten. Andere categorieën van koopwaren zullen de voordeelen der tarievenvermindering genieten als de directiën der naburige spoorwegen daarin toestemmen.
 De invoer in de eerste elf maanden had een waarde van 1.168.000 pond sterling tegen 1.234.000 pond in 1896. Dit resultaat is zeer bevredigend; want in het begin leed dit jaar ouder de overvloedige invoeren van het vorige jaar.



BINNENLAND.

Perskroniek.

De ééne groote partij.

 De liberale partij scheen, volgens De Stand., dan toch eindelijk in tweeën te zijn geknakt, maar, zegt het blad, Pierson heeft de brokstukken weer aan elkander gelijmd en het heet nu alles weer één.

 De trein, als men zoo wil, staat gerangeerd voor het perron. Wagens heel oud model, type van Karnebeek, en daaraan een halfsleet gehaakt, genre de Beaufort. Dan volgt er een, die nog frisscher in zijn verf zit, kleur Binnenlandsche zaken. Daarachter komt een wagon van radicaler afwijkend type met zijgang. En achter dien radicalen wagen is dan nog een spiksplinter nieuw type aangehaakt, ingedeeld in twee compartimenten, het ééne met één reiziger uit Schoterland, en het andere met twee dito uit Enschedé en Tietjerkstradeel.
 Hoofdconducteur van den trein is natuurlijk Pierson; de gewezen Unicus legislator, zoo we hopen machinist.

 Zit er nu — zoo vraagt De Stand. na deze vergelijking — in die vereende grootliberale partij karakter?
 Is ze scherp anti-protectionistisch? Is ze vinnig anti-papistisch?
 Voor het antwoord verwijst De Stand. naar de belofte uit de troonrede, dat er meer geld uit het tarief moest komen, naar de benoeming van de hh. Michiels van Verduynen en Schaepman als chefs voor de Parijsche tentoonstelling en van den heer Borret als lid van den Raad van State en trekt dan de conclusie dat eigenlijk ook thans nog de schoolquaestie den politieken toestand beheerscht.
 ’t Zat hem noch in de vrees voor weeroprichting van den brandstapel, noch in de protectie.
 Neen roept De Stand. uit, al de angst der heeren school in de schoolquaestie.
 Ze waren bang als de dood, dat de nederlaag aan de stembus het monopolie, dat ze op schoolgebied zich toeëigenden, in gevaar zou brengen. Vreeze bekroop hen, dat de harde dwang, dien ze feitelijk op de geestelijke ontwikkeling der natie uitoefenen, plaats zou maken voor vrijheidszin. Ze zagen het aankomen, dat de Christelijke scholen en gymnasia en universiteiten eerlang adem zouden kunnen halen. En tegen dit schrikbeeld keerde zich al de weerkracht hunner energie.
 En nu dit gevaar maar is afgewend, nu de liberale partij meester blijft van de Universiteiten, meester van de Gymnasia, meester van de Lagere school, meester ook van de Middelbare scholen, nu wordt voor elken krijgszang het vredelied aangeheven, en zoeken ze in het conciliante hun kracht.

 Pijnlijk noemt De Stand. hierbij de positie der Christelijk-historischen, die op 25 Juni den toestand beheerschten en nu in het oog der regeeringspartij een quantité négligeable zijn geworden.
 En nu wil het blad niet beweren dat het vroeger gekibbel tusschen de conservatieven en vooruitstrevenden onder alle partijen slechts vuurwerk is geweest, maar voor De Standaard komt hierop neêr:

 Het booze systeem, om, door de openbare school op haar drie trappen de geestelijke ontwikkeling der natie van het Christendom af te leiden, belet alle vrije beweging.
 Men wil het aloude Christendom niet meer; en hoe het modern Cristendom fiasco maakte, ziet men voor oogen.
 Zelf is men van het Christendom vervreemd, zelf heeft men zich ingeleefd in een tegen-Christelijke, wijsgeerige wereldbeschouwing, en nu verkeert men onder de geslagen vrees, dat de Christelijke wereldbeschouwing er weer eens bovenop mocht komen, en alsdan aan de drijvers der openbare school de door hen nu uitgeoefende tyrannie met gelijke munt betalen zou.
 Men acht, dat het hier een geding geldt van erop of eronder.
 Ongeloof is de heerschende toon in het moderne leven en in de moderne wereldbeschouwing. Van God wil men niet meer hooren. De mensch moet het één en al zijn. En nu kan men niet dulden, dat het ander doel der natie nog steeds aan het geloof blijft hechten, en de eere Gods hooger stelt dan de zelfverheerlijking van den mensch.
 En dit te meer, nu men ziet, hoe weinig men dusver met zijn dwingelandij vooruit kwam.
 Een eeuw lang zijn de mannen der Revolutie nu bezig geweest, om de natie to ontkerstenen; en zie, de orthodoxie, die op het laatst der vorige eeuw zoo goed als overwonnen scheen, staat thans, nu weer een eeuw ten einde liep, krachtiger dan ooit.
 De papieren èn van het Calvinisme èn van de Roomsche kerk staan, nu straks de negentiende eeuw wordt uitgeluid, hooger genoteerd, dan dit in heel de achtiende eeuw het geval was.
 Dat is dan ook voor de Liberalen om tureluursch te worden.
 Ze poogden met alle macht het vonken van het oude geloof uit te trappen, en toch vonkt het sterker dan ooit.
 De vraag is nu maar, of dit stugge feit hen ten leste tot wijziging van hun tactiek zal brengen, òf dat ze hun dusver gevolgde tactiek van dwang zullen blijven doorzetten.
 Wy onzerzijds blijven bij ònze tactiek, om, voor zooveel de geestelijke ontwikkeling der natie aangaat, vast te houden aan de leuze der vrijheid.
 Vrage: zal de groot-liberale partij haar stelsel van geestelijke dwingelandij daar tegenover handhaven?

Een album.

 Aan het einde van dit jaar zal de heer dr. A. W. Bronsveld dertig jaren achtereen redacteur geweest zijn van het tijdschrift Stemmen voor Waarheid en Vrede. In de December-aflevering biedt hij nu den lezers een album aan, samengesteld uit bijdragen van allen die gedurende die dertig jaar eens of meermalen een artikel in de Stemmen schreven.
 Aan het albumblad van mevrouw S. Crommelin—v. Dielen, gewijd aan „Christenmoeders”, ontleenen wij het volgende:

 „Wij, die het voorrecht hebben onzen kinderen eene veelzijdige opvoeding te doen geven, die van de duizenden zegeningen eener Christelijke beschaving in onze huizen genieten, die hen mogen opbrengen onder de levende beademing van Gods Woord, o, laat het er ons niet alleen om te doen zijn, al dit goede voor onze kinderen te bewaren. Dat zij er vroeger of later het leven mede ingaan, onder de hoede des Heeren en in Zijne kracht om door de „geheele wereld“ ja tot aan „het uiterste der Aarde“ Hem te belijden en zielen voor Hem ta winnen.
 Weêrhouden we onze Dochters toch niet, als zij willen uitgaan in de heidenwereld, als zij hare gaven verder willen ontwikkelen dan men in vroeger jaren voor meisjes goed oordeelde, om er in haar vaderland of daarbuiten mede te woekeren.
 Onze naburen, vooral die in Engeland, geven ons reeds lang het voorbeeld. Vandáár gaan jaarlijks eene menigte beschaafde Christinnen uit, om als onderwijzeressen, vrouwelijke doctoren, ziekenverpleegsters, evangelisten enz. de Zending te dienen. En wij, wat doen wij voor ons Indië.“



NIEUWSTIJDINGEN.

 Bij herstemming zijn tot leden van de Kamer van Koophandel, te Appingedam gekozen de heeren H. F. Luursema en M. Veendorp met 30 tegen 32 stemmen.
 De heer M. Kolthof verwierf voor beide vacatures slechts 8 stemmen.



 De te Hauwert gevestigde afdeeling der „Centrale Liberale Kiesvereeniging” in het district Enkhuizen, heeft met algemeene stemmen besloten mede te werken tot afscheiding van de „Liberale Unie.”



 In de gisteren gehouden vergadering van de Kamer van Koophandel te Zutfen werd besloten te steunen het adres van de H. IJ. S. aan de Regeering, in zake de overneming van de lijnen der „Central Belge” door de Expl. Maatschappij van S.S.
 Voorts werd overeengekomen om in eene volgende vergadering te overwegen, wat de Kamer doen kan voor de invoering van paardenmarkten te Zutfen.



 Door de heeren Court. Tilman, president-commissaris en R. J. Souman, gedelegeerd commissaris van de Stoomtramweg-Maatschappij ’s-Hertogenbosch—Helmond, is concessie aangevraagd voor den aanleg en de exploitatie eener stoomtramweglijn van ’s-Hertogenbosch naar Hilvarenbeek.



 Dinsdagmorgen werd te Deventer in tegenwoordigheid van de leden van het Dagelijksch Bestuur, van enkele leden van den Raad, verschillende vrienden en kennissen op de algemeene begraafplaats ter aarde besteld het stoffelijk overschot van wijlen den heer E. R. J. Fijn van Dront, gedurende ruim een halve eeuw in dienst der gemeente, eerst als beambte van de thesaurie, sedert 1866 als gemeente-ontvanger. De burgemeester, baron Van Heemstra, hield een treffende toespraak waarin hij den overledene herdacht als ijverig en trouw ambtenaar die zoolang het dag voor hem was zijn plicht nauwgezet vervulde. Een der familieleden herdacht ook den overledene als braaf mensen, echtgenoot en vader. De zoon van den overledene bedankte voor de laatste eer zijn vader bewezen.



Papier-onderzoek.

 Het Bestuur van den Nederlandschen Uitgeversbond (H. A. M. Roelants, voorzitter, en Aug. Belinfante, secretaris) heeft zich met een adres gewend tot den minister van Binnenlandsche Zaken, ten einde krachtdadig het adres te steunen van de Nederlandsche Maatschappij ter bevordering van Nijverheid, waarin die maatschappij eerbiedig verzoekt, dat er van Staatswege gelegenheid worde gegeven om de deugdelijkheid van papier te doen onderzoeken.
 Adressanten voeren daarbij het volgende aan:

 Terwijl ons bestuur zich kortheidshalve beroept op da gronden door die maatschappij in haar adres aangevoerd, geeft het Uwe Excellentie de verzekering, dat het oprichten van een proefstation ook door de uitgevers met zeer veel belangstelling zal worden tegemoet gezien, daar dit onderwerp reeds herhaaldelijk een punt van overweging bij den Bond heeft uitgemaakt.
 Reeds in de algemeene vergadering van 1 Juni 1893 besloot de Bond, der Regeering te verzoeken een proefstation voor het onderzoek van papier, op de wijze van het proefstation te Charlottenburg, op te richten.
 Ofschoon eerst door sommige ledan de opmerking gemaakt werd, dat het minder kostbaar zou zijn, wanneer de uitgevers een deskundige aanstelden, die met het onderzoek zou worden belast, meende men toch, dat diens uitspraak niet evenveel vertrouwen zou inboezemen, als die van een officieel proefstation, alwaar in het belang van overheid en van bijzondere personen, papier, voor schrijf of drukwerken bestemd, kan worden onderzocht tegen vergoeding van de op dat onderzoek vallende kosten.
 Tengevolge van bijzondere omstandigheden heeft het Bestuur indertijd gemeend, de indiening van het adres tot oen gunstiger oogenblik te moeten verdagen.
 Nu de Maatschappij ter bevordering van nijverheid zich deze zaak heeft aangetrokken, meende de Uitgeversbond niet langer te mogen achterblijven, om ook van zijne zijde de aandacht van Uwe Excellentie te vestigen op het feit, dat talrijke standaardwerken, die bestemd zijn om door volgende geslachten te worden geraadpleegd, ten gevolge van de bezwaren die thans aan het papieronderzoek in den weg staan, gevaar loopen na korter of langer tijd aan de vernietiging te worden prijsgegeven.
 Gaarne zouden de uitgevers zich de kosten van het onderzoek getroosten, om de officieele zekerheid te erlangen, dat zij voor hunne degelijke werken volkomen vertrouwbaar papier kunnen gebruiken.
 Ook voor hen is dus de vestiging van een officieel proefstation voor het onderzoek van papier eene groote behoefte, en met het oog hierop verzoekt de „Nederlandsche Uitgeversbond“ Uwe Excellentie eerbiedig de vestiging van een dergelijk proefstation wel te willen bevorderen.



Ambachtsonderwijs in Drente.

 Gisteren is te Zuidlaren de algemeene vergadering gehouden van de Vereeniging ter bevordering van het ambachtsonderwijs in Drente.
 De heer mr. J. Linthorst Homan fungeerde als voorzitter, daar de heer mr. H. Smeenge verhinderd was de vergadering bij te wonen.
 Met het oog op den toestand der financiën en op de wijziging welke daarin bij aanneming van den verhoogden post op de begrooting van het Departement van Binnenlandsche Zaken zal ontstaan, werd besloten voorloopig niet over te gaan tot uitbreiding der leervakken.
 De begrooting van het volgende dienstjaar, sluitende met een vermoedelijk tekort van ƒ 285.40 werd goedgekeurd. Het loopend dienstjaar zal vermoedelijk een overschot geven van ƒ 500.
 Hierna kwam aan de orde een voorstel van het hoofdbestuur, om zich voor het beheer der Vereeniging te doen bijstaan door een bezoldigd directeur.
 Naar aanleiding van dit voorstel heeft eene commissie uit het hoofdbestuur bij den minister van Binnenlandsche Zaken een audientie gevraagd en verkregen. De minister zegde toe een extra-subsidie van ƒ 1000 te zullen bevorderen, opdat daaruit het salaris van den directeur zoude worden bestreden en zooveel mogelijk het aantal leerlingen zoude worden uitgebreid en het teekenonderwijs meer zoude kunnen worden gesteund.
 Over de vraag of deze directeur een technicus zal zijn of niet, liepen de meeningen in deze algemeene vergadering der vereeniging uiteen; in elk geval, meende men, moest hij zijn een algemeen ontwikkeld man. Het salaris werd geacht niet hoog genoeg te zijn, maar de aanstelling van een dergelijken directeur vond aller bijval. Ten slotte werd de benoeming overgelaten aan het hoofdbestuur, evenals het bepalen van het salaris van en het vaststellen van een instructie voor den directeur, altijd wanneer een verhoogd rijkssubsidie wordt verkregen.
 Meppel werd aangewezen als de plaats, waar de volgende algemeene vergadering zal worden gehouden.
 Eenerzijds uit gebrek aan belangstelling en anderzijds om den afstand, welke de oud-leerlingen van Assen scheidt, zal geen gevolg kunnen worden gegeven aan het plan om aldaar een tentoonstelling te houden van proefstukken van oud-leerlingen[.]



Drogisten.

 Onder de apothekers is een beweging op het getouw gezet om verbetering te verkrijgen in de wijze waarop thans hunne pharmaceutische belangen worden behartigd; zoo is o. a. een adres aan den minister van Binnenlandsche Zaken aangeboden, waarin maatregelen worden gevraagd tegen de handelaren in drogerijen en chemicaliën.
 De „Nederl. Drogistenbond“ heeft eveneens een adres tot genoemden minister gericht om te betoogen, dat niet de z. g. drogisten de oorzaak zijn van den minder gunstigen toestand van het apothekersbedrijf, maar de onjuiste uitvoering der ten deze vigeerende wettelijke bepalingen.
 Uitvoerig wordt een en ander in het adres uiteengezet en als middelen tot verbetering voorgesteld:
 1o. het wederinvoeren van een drogistenexamen en het plaatsen der geëxamineerde drogisten onder staatscontrôle;
 2o. het herzien der lijst C, door die te doen beantwoorden aan het doel dat de wetgever, die haar uitlokte, er mede wenschte te bereiken.



Nog erger den een pakhuis.

 Wij ontvingen het verslag omtrent het Rijks-Museum van natuurlijke historie te Leiden, uitgebracht door den directeur dr. F. A. Jentink.
 Omtrent den toestand der verzamelingen wordt het volgende gemeld:
 „De toestand der verzamelingen werd in het vorige jaarverslag „allertreurigst“ genoemd; deze uitdrukking moet thans herhaald worden en is mogelijk niet krachtig genoeg: uit hetgeen hieronder gezegd wordt à propos van „verliezen“ kunnen de bewijzen voor de hand gegrepen worden.
 Behalve aan het vocht, de schimmel, de stof en het groote verschil in temperatuur tusschen zomer en winter in de niet verwarmde galerijen, is boven bedoelde toestand voor het grootste deel een gevolg van de slechte en geheel onvoldoende wijze, waarop de verzamelingen geborgen zijn: de kasten deugen niet.
 Er kan gerustelijk gezegd worden, dat in het gansche gebouw niet één goede kast aan te wijzen is; zij zijn allen „op een koopje“ gemaakt, sluiten dus niet en laten overal stof en insecten vrijelijk binnenkomen. Waarom in dezen schandelijken toestand niet sedert lang verandering gebracht is? Deze voor de hand liggende vraag moet als volgt beantwoord worden.
 Zoo lang ik aan het Museum verbonden ben, dat is van het jaar 1875, is er steeds sprake geweest van den bouw van een nieuw Museum van Natuurlijke Historie, zijn er steeds Commissies geweest om die zaak grondig te onderzoeken, zijn er reizen gemaakt ten einde andere Musea te bestudeeren, zijn er rapporten uitgebracht en plannen geteekend en voorstellen aan de regeering ingediend, terwijl er bijna altijd op de staatsbegrooting een post voor onderzoek, etc. was uitgetrokken. Was er sprake van den bouw van een nieuw museum, dan werd er steeds gedacht aan en gesproken van het Museum van Natuurlijke Historie. Deze toestand veranderde eenigszins onder den vorigen minister van binnenlandsche zaken, die besloten had om den bouw van aen Ethnographisch Museum vóór te doen gaan, daarna wilde hij een Museum voor onze collecties stichten......
 Verder heet het.
 De slecht sluitende kasten, waardoor aanvallen van insecten en vocht niet belet worden de voorwerpen aan te tasten, zijn oorzaak, dat letterlijk in alle aldeelingen bederf en vernietiging zijn ingetreden: honderden skeletten van vogels zijn bedorven, bij honderden vogels zijn de snavels door schimmel aangetast, hoorns en geweien zijn wit van den schimmel, in galerij en magazijn is, niettegenstaande voortdurende zorg, overal vreterij van insecten te bespeuren, waarmede het vernielingsproces der gansche collectie — door mij reeds in vorige verslagen voorspeld — feitelijk is aangevangen. In het najaar van 1896 verkeerde de collectie conchyliën en lagere dieren in groot gevaar, door afsluiting der beide galerijen en plaatsing van eene kachel, die een half jaar ongeveer dag en nacht door gebrand heeft, is in dien zeer ernstigen toestand eenige verbetering gebracht, terwijl de Conservator dier afdeeling bijna het geheele jaar door zijn tijd geabsorbeerd zag door te redden wat er te redden was: veel schoons is in die afdeeling voor goed bodorven, veel voor altijd gemutileerd. Door vocht en schimmel worden in alle afdeelingen de etiquetten aangetast en onleesbaar, vallen van de flesschen af en vorderen van de ambtenaren ongelooflijk veel opoffering van tijd, zoo hoogst noodig voor wetenschappelijken arbeid. Maanden lang heb ik gewerkt om de eierencollectie tegen volkomen ondergang te beschermen, daar het glaswerk, waarin de eieren geborgen waren, voor een groot deel vernietigd door chemische werking, gebroken was en uit elkander viel, natuurlijk zeer ten nadeele van de zoo teedere eieren.
 De droge schaaldieren zijn wit van den schimmel en worden nu overal waar de zon schijnt, te drogen gelegd.
 Uit het verslag blijkt tevens, dat de Regeering niet is ingegaan op de voorstellen door curatoren en directeur gedaan om te trachten dr. J. Büttikofer de op hem gevallen keuze van directeur van de Rotterdamsche diergaarde niet te doen aannemen. Eene bescheidene tractementsverhooging zou dien verdienstelijken geleerde genoopt hebben te blijven.
 Indien men weet, dat het hier geldt de wellicht rijkste verzameling van Europa, dan zal men zeer zeker betreuren, dat die schatten, waarop wij trotsch behoorden te zijn, eenvoudig verwaarloosd worden... opgevreten eensdeels door insecten en anderdeels door misplaatste zuinigheid, die de wijsheid bedriegt.



De sociale kwestie.

 Gisteren trad te Enschedé als spreker op voor den „Christ. Nat. Werkmansbond“, dr. F. van Gheel Gildemeester van Den Haag, die als onderwerp van bespreking had gekozen: „De nooden en zonden van den vierden stand“.
 Spr. gaf uitvoerig weer een onderhoud, dat hij voor eenigen tijd had gehad met een dokter die de beginselen van het socialisme was toegedaan en een bode van een fonds, die door zijn omgang met en werken onder den arbeidersstand wel van oordeel was, dat de maatschappelijke positie van dien stand moest worden verbeterd, maar dat hij door zijn zonden juist dikwerf zelf oorzaak was van de ellendige gevolgen daarvan.
 Als resultaat dier onderlinge besprekingen kwam het spr. voor, dat de sociale quaestie in de eerste plaats is een vraagstuk van zedelijken aard. De ellenden van den vierden stand hangen ten nauwste samen met de zonden van dien stand en van de andere standen. Waren er geen zonden, dan zouden ook de wonden, die den huidigen maatschappelijken toestand aankleven, genezen. In het belijden, werkelijk belijden van het Evangelie, ziet spr. een oplossing — de eenige gewenschte oplossing.
 De verschillende bewegingen in de arbeidende klasse om lotsverbetering vindt spr. een verblijdend verschijnsel. Hij ziet in die zucht naar verbetering in deze ernstige tijden de onuitroeibare hoogere afkomst van den mensch.
 Als antwoord op een vraag van den heer Lansink, socialist, zegt spr. niet zoo heel ver van de socialistische beginselen verwijderd te zijn. Het griefde hem echter zoo onbedacht uit L.’s mond te moeten hooren, dat van het Evangelie niets te verwachten is en bracht den socialist tot de erkenning, dat in de toepassing van het Evangelie een oplossing van het maatschappelijk vraagstuk zou kunnen liggen.
 Spr. zelf ziet in de opheffing van het privaatbezit niet dat heil, wat door anderen daarvan wordt verwacht.
 De vergadering, die werd voorgezeten door ds. Schrieke werd met gebed geopend en gesloten.



Hr. Ms. „Holland”.

 Een deskundig medewerker deelt ons het volgende mede:

 Op de Rijkswerf te Amsterdam wordt thans in gereedheid gebracht de gepantserde kruiser Holland, één van de 3 schepen tot welker klasse ook behooren de Friesland en Zeeland.
 Deze schepen zullen na voltooiïng een belangrijk deel uitmaken van onze tegenwoordige oorlogsvloot. Het mag gezegd worden dat zij op de hoogte van hun tijd zijn, en al de nieuwe inrichtingen bevatten, die men tegenwoordig algemeen aantreft bij het moderne oorlogsschip.
 Eenige afmetingen geven eene voorstelling van de grootte:

 de geheele lengte is 93.3 Meters.
 de grootste breedte 14.75
 holte tot rechte lijn 9.87
 balken opperdek
 waterverplaatsing met 400 ton kolen uitgerust 1900 ton.
 grootste diepgang (gelijklastig) 5.4 Meters.

 Het schip is een pantserdekschip, evenals de vroeger gebouwde en heeft eene bewapening van snelvuurgeschut, bestaande in:

2 kanonnen van 15 cM. No. 2
6 7.5
4 7.5
8 3.7

 Een kanon van 15 cM. doorboort op 2000 M. afstand een plaat van 21.6 cM. staal tot op 13½ cM. Men kan zich dus eenigszins het indringingsvermogen der projectielen voorstellen.
 De kanonnen van 15 cM. hebben eene verstrekking van 150 schoten evenals die van 12 en 7.5 cM. Die van 3.7 daarentegen kunnen 252 schoten doen.
 Men rekent op eene snelheid Tan 20 mijlen en hoogst waarschijnlijk zal die ook door de Holland bereikt worden.De Friesland immers, een zusterschip, dat eerder gereed was en in Rotterdam is gebouwd, heeft een proeftocht van 4 uren volbracht, waarbij 10.416 P.K. ontwikkeld werden met 147.2 omwentelingen. Er werd slechts 9.250 P.K. vereischt en de uitkomst was das prachtig te noemen.
 Het schip heeft 3 dekken, als: het opperdek, kuildek en tusschendek. Daaronder bevindt zich het ruim, en ter hoogte van het tusschendek is het gepantserde dek geplaatst, dat op de bekende wijze eenigszins bol naar het boord toeloopt, en daar waar het dek het boord raakt, beneden de lastlijn is gelegen.
 Op het opperdek wordt het geschut geplaatst. Men vindt daar voor- en achteruit langscheeps de zwaarste kanonnen van 15 cM. en in de breede zijde aan weerszijden 5 kanonnen, waarbij die van 12 cM. en die van 7.5 om en om zijn geplaatst. Verder bevinden zich op dat dek de koekoeken van de machinekamer, die van kajuit, longrooms enz., trapgaten, de commandobrug en de kommandotoren, de beide schoorsteenen en 2 ijzeren masten, die beide een geschutmars dragen met draairails, waarop een klein kanon van 3.7 cM. Op het voordek vindt men ook eene waterkeering, die op deze schepen zoo noodig is gebleken.
 Het daarop volgende kuildek bevat de kajuit en vertrekken van den commandant, daarna aan B.B. hutten voor officieren, en aan S.B. de officierslongroom. Deze ligt dus niet in het midden, maar meer naar S.B. Daarachter aan B.B. de hut van den hofmeester der officieren, badkamer der officieren, badkamer dsr adelborsten, gamellehut en het verblijf der adelborsten, terwijl daartegonover aan S.B. getimmerd zijn eenige hutten voor officieren, en 2 hutten voor adelborsten, in elke waarvan 3 slaapplaatsen zijn.
 Weder aan B.B. doorgaande, vindt men vóór het verblijf der adelborsten de apotheek, daarna de badkamer der machinisten en verder het ziekenverblijf met bad en operatietafel. Iets verderop vindt men 2 groote hutten voor 4 onderofficieren respectievelijk.
 Daartegenover vindt men aan S.B. de hut voor de schippers, een hut voor 2 onderofficieren, daarvóór het verblijf der onderofficieren, en iets verderop nog 2 groote hutten roor 4 onderofficieren respectief.
 Hiermede nadert men het volksverblijf, waarin men langs boord vindt onderofficierskastjes en bakskisten, waarin alles geborgen wordt wat voor gemeenschappelijk gebruik dient van éen bak (de equipage is verdeeld in een zeker aantal bakken met een onderofficier als hoofd van den bak). Daar vóór vindt men aan weerszijden nog 2 badkamers, één voor stokers en één voor onderofficieren.
 Het voorste gedeelte, dat scherp toeloopt, is ingericht voor het logies van Javaansche matrozen.
 Midscheeps vindt men op dat dek de ventilatie voor de machinekamer, eene wapenkamer, ventilatie voor kajuit, longroom, kappen der schoorsteenen, kombuizen, trapgaten naar het