De Telegraaf/jaargang 39/nummer 14629/De a.s. Von Nemes-veiling

Uit Wikisource
De a.s. Von Nemes-veiling
Auteur(s) Anoniem
Datum Vrijdag 29 mei 1931
Titel De a.s. Von Nemes-veiling
Krant De Telegraaf
Jg, nr 39, 14629
Editie, pg Avondblad, Derde Blad, 9
Brontaal Nederlands
Bron kranten.delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

Het portret van Saskia als Minerva van Rembrandt, dat deel uitmaakt van de collectie M. van Nemes.


DE A.S. VON NEMES-VEILING.


      Rembrandts decoratie van het Amsterdamsche Raadhuis, schilderijen, weefwerken, plastieken en kunstnijverheid.


      De van 16 tot en met 19 Juni a.s. door de huizen Mensing en Zn. (Frederik Muller en Cie.), Paul Cassirer en Hugo Helbing te München in veiling komende collecties van wijlen Marczell von Nemes, zijn hoofdzakelijk in de jaren na den oorlog ontstaan. De Nemes-veiling in 1928 te Amsterdam (bij Muller) omvatte slechts een klein deel van dat, wat Nemes toen bezat en sedert zijn z’n collecties steeds grooter geworden.
      Marczell von Nemes was van klein koopman tot grand seigneur opgeklommen. Van eenvoudige afkomst – op z’n twaalfde jaar liep hij weg van z’n vader, een rijk met kinderen gezegenden Joodschen dorpscantor –, werd hij in den adelstand verheven en als een Hongaarsche maecenas gevierd.
      Von Nemes was een handelaar-verzamelaar, die met de Hollanders der 17de eeuw beginnend, omstreeks veertig jaar oud, in korten tijd de ontwikkeling tot Cézanne doormaakte. Tegelijkertijd vond hij Greco, het grootste avontuur van z’n verzamelaarsleven. Want onerkende meesterwerken op te sporen en in ’t juiste licht te plaatsen, was z’n lust en z’n leven.
      Greco’s „Engelconcert”, dat deel heeft uitgemaakt van een Verkondiging, is een der hoogtepunten der schilderijenverzameling. Von Nemes heeft meer dan een dozijn schilderijen bezeten van den geheimzinnigen Toledaan, dien hij als voorlooper van Cézanne bewonderde, en voor wien hij enthousiast propaganda maakte.
      Nemes’ begrip voor de Fransche schilderkunst ontwaakte reeds vroeg. Z’n eerste groote collectie van Fransche impressionisten was beroemd. Landschappen van Courbet, Pissarro en Sisley, een schets van Fantin-Latour, pastels van Degas herinneren er nog aan. Na den oorlog heeft hij geen nieuwe impressionistencollectie meer kunnen aanleggen.
      In 1913 moest hij besluiten een veiling te Parijs te organiseeren. Met een bezwaard hart verkocht hij z’n collectie, want hij beschouwde z’n eigendom niet als een echtgenoot z’n vrouw, maar als een minnaar z’n geliefde; bezit en kunstgenot waren in zijn actieve natuur, zooals Friedländer schrijft, onverbrekelijk verbonden. Met de expositie zijner eerste collecties in Dusseldorp en München heeft deze verzamelaar een grooten invloed uitgeoefend op de Duitsche kunstwereld.


      Uniek, zoowel wat de kwaliteit, als ook wat den omvang betreft, is de collectie oude stoffen: gothische misgewaden, Italiaansche fluweel-brocaten der 15de eeuw, wandtapijten uit Vlaanderen, Duitschland en Frankrijk, Oostersche tapijten, etc.
      „Als de heer Von Nemes – schrijft Friedländer – door z’n lichte, grootsche en ongezellige Münchener interieurs leidde, en met beminnelijke naïeven trots z’n schatten toonde, spaarde hij als laatste sensatie den inhoud van z’n kasten op en toefde het langst bij de stoffen, de fluweelen en brocaten, die hij met zwierige grepen uit de kasten nam en in de zon liet fonkelen. Zonder veel woorden, met natuurgeluiden deelde hij z’n geestdrift mede aan ontvankelijke gasten.
      In dit bezit voelde hij zich verlost van de zorg om auteurschap, namen van meesters en expertises. Als knaap in Hongarije, voordat hij ooit van Titiaan of Greco gehoord had, greep hij instinctmatig naar schoonkleurige weefsels. Van dezen schat, dien hij steeds verrijkte, hebben de stormen des levens hem niets kunnen ontrukken. Op dit kleine gebied kwam hij er toe z’n ideaal te verwerkelijken. Een stuk oud fluweel was voor hem absolute schoonheid, vrij van abstract verband.”
      Rembrandts indrukwekkend werk, de „Fabius Maximus”, dat voor omstreeks 25 jaar in een Britsch landhuis te voorschijn kwam, zal den Nederlanders ongetwijfeld het levendigst interesseeren. Deze compositie – om het onderwerp uit de Romeinsche historie uniek onder de bewaard gebleven scheppingen – was naar alle waarschijnlijkheid bestemd om het nieuwe stadhuis van Amsterdam te versieren.
      Hetzelfde onderwerp is in dien tijd door Lievens behandeld om een schoorsteen van het Amsterdamsche stadhuis te versieren. Heeft men dit onderwerp eerst opgedragen aan Rembrandt, wien het vervolgens geweigerd werd, evenals tien jaar later z’n „Claudius Civllis”, thans de trots van het museum van Stockholm? Schmidt-Degener onderstelt, dat het schilderij van Rembrandt vervangen is door een werk van Lievens, toen men het fronton van den schoorsteen in de burgemeesterskamer inkortte.
      Zouden de magistraten van het jonge Amsterdam, die niet als hun voorgangers, die het stadhuis deden bouwen, bevooroordeeld of vooringenomen zijn tegen Rembrandts kunst, deze gelegenheid niet aangrijpen om van hun grootsch paleis waarlijk „het achtste wereldwonder” te maken? Of kan anders de staat, een vereeniging als „Rembrandt” of een particulier als Sir Henry Deterding hier niet actief worden? Dit zou een ander en juister eerherstel van Rembrandt zijn dan de vernietiging van z’n faillissement!
      De zeventiende-eeuwsche Hollanders konden Von Nemes later minder bekoren; zij nemen hier dan ook betrekkelijk weinig plaats in. Van de grooten bezat deze verzamelaar nog een portret van Saskia door Rembrandt, het portret van een geleerde door Frans Hals, een schoon landschap met drie oude eiken van Jacob Ruysdael en een uitmuntend interieur van Pieter de Hooch.
      De oud-Nederlandsche schilderkunst is door Jan Provoost’s „Piéta” vertegenwoordigd. Van Rubens trekt de aandacht het sacrale tafereel, geschilderd voor de graftombe van den ouden Pieter Brueghel, op verzoek van zijn zoon, vriend van Rubens. De vreugdevolle en aristocratische Venetiaansche coloristen, Bellini, Titiaan, Tintoretto, Tiepolo, Guardi, gaven hem meer geluk. Verrassend groot is het aantal fraaie, kostbare en zeldzame vroege Italiaansche en oud-Duitsche schilderijen (Fra Angelico, Dürer).
      Onder de plastieken in z’n nalatenschap overwegen de Zuid-Duitsche houtsculpturen, waarvan de figuren en groepen met het oude verguldsel en in fragmentarischen toestand hem aantrokken. Rijk aan kostbare zaken zijn ook z’n collecties van porselein-figuren en van émails van Limoges.