Naar inhoud springen

De Tijd/1854/Nummer 2129/In de eerste helft van Mei

Uit Wikisource
De Tijd (dinsdag 25 april 1854)

‘In de eerste helft van Mei zal, binnen Amsterdam, de Bibliotheek van zaliger Pastoor M. A. van Steenwijk, door de boekhandelaren Gebrs. van Cleef en Frederik Muller in veiling worden gebragt. […]’ door een anonieme schrijver, [p. 2-3].

[ 2 ]In de eerste helft van Mei zal, binnen Amsterdam, de Bibliotheek van zaliger Pastoor M. A. van Steenwijk, door de boekhandelaren Gebrs. van Cleef en Frederik Muller in veiling worden gebragt. De katalogus van dezen boekenschat is op zich zelve reeds eene belangrijke, bijdrage tot bibliografie; zoo, in ’t algemeen, oordeelkundig en smaakvol zijn de werken en uitgaven gekozen, die deze boekerij uitmaken. Indien zij bij het Nederlandsche, evenzeer als bij het uitheemsche publiek eene inleiding noodig had, zou er zeker geene doeltreffender te leveren zijn dan de schoone woorden door de begaafde fransche veder van den tegenwoordigen Pastoor van den »Vogelenzang” als avant-propos aan den katalogus toegevoegd. Bij het lezen daarvan, en bij het vergelijken met wat de Konst- en Letterbode van 22 April er over zegt, kan een katholiek gemoed, hetwelk den vrede bemint, niet anders dan zich zoet gestreeld voelen. Die beide opstellen toch bieden een tafereel van verbroedering ter genieting aan, dat belangrijk genoeg is om de maand April van 1854 zeer gunstig bij diezelfde maand in 1853 te doen afsteken. Wij vinden hier namelijk bij één: den braven Pastoor van het oude St. Nikolaaskerkje, den »geleerden en onpartijdigen” Professor van Gilse, den »edelmoedigen, en uitstekend wellevenden” Predikant van Voorst, den vrijzinnigen en begaafden Dr. Bakhuizen van den Brink, en, last not least, den volgens Bakhuizen (en evenzeer volgens ons) »echt humanen” en te Warmond »betreurden Hoogleeraar” Borret: deze allen — weêrzijds overtuigd van elkanders opregte welwillendheid; terwijl op het achterplan de deensche Bisschop Frederik Munte[r] arm aan arm met P. Augustino Giorgi zich schijnen te verheugen in dit verbond. Ach, zucht het christen hart, mogt zoodanige broederschap wat algemeener zijn: »Christelijke liefde, adel des gemoeds, milde geeststemming, die alle vrienden der wetenschap moesten trachten in het leven te roepen en na te volgen [1].”
En inderdaad — dit schijnt ons méér dan een vrome wensch; deze broederschap is méér dan schijn. Men zal niet blijven staan bij de bekentenis dat de Katholieken goede bibliotheken hebben; men zal opklimmen tot het inzigt, dat de waarheid, die zij aanvaarden uit het onderwijs [ 3 ]der Kerk, en door hunne goede bibliotheken hoe langer hoe meer bevestigd vinden, niet minder dan de katalogus van deze verdient, dat andersdenkenden er naauwkeurig kennis van nemen: die kennisneming zal aan de miskenning een einde maken, en nog à propos van andere belangen dan die eener uitmuntende boekverzameling zullen de katholieken meer en meer weerklank vinden bij hunne protestantsche landgenooten.
De heer Bakhuizen besluit zijn artikel »met den wensch dat de bestuurders onzer openbare bibliotheken vlijtig dezen catalogus mogen nagaan ten einde te zien wat aan hunne vroeger veelal eenzijdig ingerigte verzamelingen ontbreekt,” en hij »twijfelt er niet aan, of de regering, die in de laatste tijden meer dan een bewijs geleverd heeft dat zij voor wetenschap niet onverschillig is, zal hunnen ijver door de krachtigste middelen ondersteunen.”
Wij hebben alleen, door met een woord van de Bibliotheca steenwijkiana te gewagen, eene hulde willen brengen aan de nagedachtenis van den waardigen overledene. Eene optelling van het voornaamste dat zij inhoud komt ons onnoodig voor, wijl de katalogus in handen aller belanghebbenden is en verschillende koeranten en tijdschriften de aandacht daar reeds op gevestigd hebben.


  1. „Touchant exemple de charité chrétienne, de noble generosité et de dispositions éminemment libérales, que tous les vrai amis de la science devroient s’efforcer à repo luire et à imiter.
    Th. Borret, pr.