Naar inhoud springen

De Tijd/1903/Nummer 16856/In Memoriam P.H. Windhausen

Uit Wikisource
In Memoriam P.H. Windhausen
Auteur(s) Anoniem
Datum Zaterdag 31 januari 1903
Titel In Memoriam P.H. Windhausen
Krant De Tijd
Editie, pg [Dag, 6]
Opmerkingen Peter Heinrich Windhausen vermeld als Petrus Henricus Windhausen, Peter Paul Rubens als Rubens, Anthony van Dijck als Van Dijck, Hans Memling als Memlinck, Jan en Hubert van Eyck als de Van Eijcken, Dieric Bouts als Bouts, Gerard David als David, Willem Bilderdijk als Bilderdijk
Brontaal Nederlands
Bron kranten.kb.nl
Auteursrecht Publiek domein

KUNST EN WETENSCHAP.


In Memoriam P.H. Windhausen.


      In den Maas- en Roerbode schrijft Prins Amicus:
      Door het overlijden van Petrus Henricus Windhausen is een man uit ons midden heengegaan, die – hoewel niet Roermondenaar van geboorte – door zijn langdurig verblijf in deze stad als een der onzen was geworden.
      Om zijn edele liefde voor de kunst, om zijn onverdroten arbeid in den dienst dezer hooge Vorstinne, om de verheven idealen, die hem bezielden, om de geniale wijze waarop hij deze in zijn werk trachtte weer te geven, zal zijn nagedachtenis in eere blijven bij allen die voor de kunst in het algemeen, de christelijke schilderkunst in het bijzonder waardeering, belangstelling of liefde gevoelen.
      P. H. Windhausen was als kunstenaar een self-made man. Academische studies, geregelde school, deskundige leiding heeft hij niet gehad. En voorzeker, het gemis dezer voordeelen is niet te miskennen noch te onderschatten.
      Geweldige moeilijkheden, wreede ontgoochelingen wachten iederen jeugdigen kunstenaar, die, onervaren nog en ongeschoold, den onweerstaanbaren drang in zich gevoelt om uit te beelden met levende, sprekende kleuren al wat hij schoons en edels leest in het boek der natuur en der historie.
      Maar den overledene waren ruimschoots ten deel gevallen de kenmerkende eigenschappen der sympathieke zonen van het Rijnland: degelijke deugd, energieke wil, stoer en kloek karakter en frissche blijheid van gemoed.
      En zoo trad hij zonder schroom of aarzelen den tempel der kunst binnen, waar karakter en neigingen hem al spoedig riepen tot den dienst der christelijke kunst. Hieraan wijdde hij zijn krachten, zijn rijke gaven, zijn geheele leven. In dezen dienst bleef hij trouw tot het einde.
      Wij bewonderen zijn helder inzicht, juist oordeel en scherpen blik. Als bij intuïtie stond het vast en kaar voor zijn geest jaren her: de middeleeuwen, de oude meesters vóór Rubens en Van Dijck, ziedaar onze school; de werken van Memlinck, de Van Eijcken, Bouts, David en zooveel anderen, ziedaar de modellen voor de christelijke schilderkunst.
      En op het oogenblik – nu voor alle uitingen van kunst gekomen schijnt een tijdperk van overgang, wellicht alree het begin der nieuwe richting, – na roepen eenparig de grootmeesters der christelijke kunst: „Terug naar de middeleeuwen, naar de meesterwerken der 13e, 14e en 16e eeuw; in die atmosfeer alleen is een gezonde herleving te verwachten.”
      Uit alle werken van den ontslapen kunstenaar spreken vóór en boven alles zijn vast geloof en diepe godsvrucht. Ziet die bovenaardsche uitdrukking in het gelaat van den lijdenden Christus, dat hoogverhevene bij den Hoogepriester-Offeraar, maar bovenal de hemelsche trekken zijner Madonna’s.
      O, dat beeld der lieflijke Moedermaagd! Hoe kon hij – tot de laatste levensdagen – daar zitten in zijn werkplaats en arbeiden in heilige geestdrift uren en dagen lang aan de beeltenis der Lieve Moeder. En dan wanneer geen mengeling der kleuren hem kon voldoen, legde hij het palet ter zijde – niet moedeloos, o, neen! – dan rustte het penseel, en terwijl de koralen van den rozenkrans voortgleden tusschen zijn vingeren, in innige meditatie, verscheen klaar en glanzend voor zijn oog dat zilver-zachte beeld der Lieve Vrouwe, wier blanke reinheid en goud-gloeiende liefde straks ons gaan ontroeren en bezielen van het levenlooze doek.
      Een eeresaluut zij in naam van het kunstminnend Roermond gebracht aan de nagedachtenis van den man, die zelf zich baande een weg, die zijn geest en zijn talent en zijn liefde voor de kunst wist te storten in zijn zonen en zoo zijn naam met eere doet voortleven in heel ons land en tot verre daarbuiten.
      En mij, die het voorrecht had hem als vriend oprecht te vereeren, zij het vergund met eenige wijziging Bilderdijk’s verzen op hem toe te passen:
Plukt voor ’s kunstenaars kruin geen loov’ren,
Duikt geen parels uit het diep.
Neen, met ’s Hemels starrevonken
Moet de godenschedel pronken,
Dien de Heer een schilder schiep.