Telken jare op den 15den Juli worden te Oldenzaal met grooten luister de relieken van den heilige vereerd
Apostel van Twente
Daar is een eeuwenoude stad in Twente, die een schat bezit, waarop ze, en terecht, groot gaat. Daar leeft de herinnering aan de eerste tijden der Evangelieprediking in ons vaderland, toen de drie beroemde medewerkers van den grooten Willibrord, de H.H. Wiro, Plechelmus en Otgerus, in die streek kwamen prediken.
Wanneer de H. Plechelmus in Nederland is aangekomen, is niet met zekerheid bekend; waarschijnlijk in den tijd, waarop de H. Willibrord te Katwijk voet aan wal zette, dus omstreeks 690. Hij toch wordt met zijn beide gezellen onder de medewerkers van den grooten Nederlandschen apostel, wiens 12e eeuwfeest we dit jaar met zooveel luister vieren, gerekend.
In 706, zegt de overlevering, nam St. Plechelmus met zijn beide gezellen rust op den St. Petrusberg, later Odiliënberg, hem door Pepijn geschonken.
Daar overleed hij in 713 in geur van heiligheid, zegt Pater Kronenburg C.s.s.R., en werd zijn stoffelijk overschot in de kerk van O. L. Vr. op den St. Petrusberg ter ruste gelegd.
Later werden de overblijfselen door bisschop Hungerus naar Utrecht vervoerd, waar zij met het oog op de herhaalde invallen der Noormannen zorgvuldig werden bewaard.
Bisschop Balderik bracht ze weer aan het licht, en in 954 schonk hij het hoofd en bijna het geheele lichaam van St. Plechelmus aan de door hem gestichte kapittelkerk te Oldenzaal, welke sedert dat tijdstip haar naam Sylvesterkerk in Plechelmuskerk veranderde.
In den loop der volgende eeuwen is voor de relieken een zilveren schrijn vervaardigd, in den vorm van een borstbeeld, dat thans nog den grootsten schat uitmaakt van de St. Plechelmuskerk.
Bij de rampen, die Oldenzaal hebben getroffen: bij den grooten brand van 1492, bij de inneming der stad door de Gelderschen in 1510 en de daarop gevolgde plundering en moorderij, alsook bij de latere veroveringen heeft het kapittel blijkbaar steeds met uiterste zorg gewaakt voor de veiligheid van dezen schat.
Niet alles is evenwel in die dagen behouden gebleven, zooals Philippus Rovenius, die van 1607 tot 1614 deken was van het Oldenzaalsche kapittel, getuigde.
Toen in 1629 Oldenzaal voor goed in handen kwam van de Staatsche troepen en daarmede de Katholieke godsdienst verboden was, werden
Een meesterwerk van vijftiende-eeuwsche goudsmeedkunst, het borstbeeld van den H. Plechelmus, waarin de schedel van den Heilige geborgen is
de kerkschatten overgebracht naar Lingen in Duitschland. Er werd een inventaris opgemaakt, waaruit pastoor Geerdink o.m. het volgende mededeelt:
„1. Een zilveren basis (voetstuk) met uitgewerkte randen, waarop het corpus S. Plechelmi geplaatst werd — verguld.
2. Een zilveren vergulde omsluiting van het lichaam van den H. Plechelmus van schouder tot borst. De vingers van beide handen waren versierd met zes ringen met blinkende steentjes ingewerkt.
3. Een voortreffelijke omvatting van zilver verguld, waarin het hoofd van den H. Plechelmus besloten is. Het schijnt, uit de voortreffelijke ornamenten, omtrent 1400 vervaardigd te zijn.”
Dit geheele borstbeeld is nog aanwezig, maar de relieken, onder 2 genoemd, zijn er niet meer. Waar en wanneer deze zijn verloren gegaan, is niet bekend.
In het hoofd van het borstbeeld bevindt zich nog de schedel van den H. Plechelmus. zooals te zien is, wanneer de mijter er wordt afgenomen.
De naar Lingen overgebrachte kerkschatten bleven daar niet rusten. Ze werden eerst overgebracht naar Fürstenau en van daar naar Münster. Vandaar gingen ze naar „de Glaain” aan de grens, zegt pastoor Geerdink, waar de katholieken van Oldenzaal hun kerk hadden, en later naar Zwolle.
Wanneer ze weer te Oldenzaal gekomen zijn, ligt nog in het duister. Volgens de „Geschiedenis van Oldenzaal” door pastoor B. L. Snelting, geschiedde dit tusschen 1672 en 1674, toen de stad in de macht was van den bisschop van Münster. „Evenwel moest er in 1674 een nieuwe schuilplaats gezocht worden, daar Bernard van Galen, Vorst-bisschop van Münster, zijn veroveringen opgaf en de kerk andermaal in handen der protestanten kwam. Maar sedert schijnen ze in de stad gebleven te zijn onder de hoede der godvruchtige familie Blom, later Essink, nabij de Deurningerpoort.
Mevr. Essink, geb. van Basten—Batenburg heeft in haar nagelaten papieren aangeteekend dat de Engelschen in 1795 haar huis plunderden, om het zilveren borstbeeld van St. Plechelmus en andere kostbaarheden te vinden. Als door een wonder konden ze echter de deur van den kelder niet openen, ofschoon deze niet gesloten was.”
Volgens pastoor Geerdink evenwel waren de kerkschatten nog in 1683 te Zwolle. Deze schrijver meent echter ook, dat ze in 1785 reeds, met alle geheimhouding” ten huize van den heer Blom bewaard werden.
Door de familie Kock—Essink, die de Bloms was opgevolgd, werden ze aan pastoor Bloemen ter hand gesteld. Volgens Snelting geschiedde dit omstreeks 1825.
Voor de Hervorming hadden te Oldenzaal telkenjare luisterrijke ommegangen door de straten der stad met de relieken plaats.
Thans bepaalt zich deze processie binnen de muren van de machtige St. Plechelmuskerk, op den 15en Juli van elk jaar, waarbij het zilveren borstbeeld door priesters wordt rondgedragen, temidden eener overweldigende enthousiaste menigte en begeleid door de St. Joseph-Harmonie.
De H. Plechelmus is Kerkpatroon te Oldenzaal, de Lutte, Rossum, Saasveld en Deurningen.