Naar inhoud springen

De Tijd/Nummer 18048/Eere-doctoraten aan de Technische Hoogeschool te Delft

Uit Wikisource
Eere-doctoraten aan de Technische Hoogeschool te Delft
Auteur(s) Anoniem
Datum Dinsdag 8 januari 1907
Titel Eere-doctoraten aan de Technische Hoogeschool te Delft
Krant De Tijd
Jg, nr ?, 18048
Editie, pg [Dag], [1]
Brontaal Nederlands
Bron delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

EERE-DOCTORATEN AAN DE TECHNISCHE HOOGESCHOOL TE DELFT.

      Te Delft had heden-middag, in het Kerkgebouw der Remonstrantsche Gemeente, een buitengewone zitting van den Senaat der Technische Hoogeschool plaats, ter plechtige promotie, honoris causa, tot doctor in de Technische Wetenschappen van de heeren: dr J. Bosscha, dr P. J. H. Cuypers, G. van Diesen, J. Kraus, dr A. Kuyper en C. Lely.
      Te 2 uur had zich het gebouw gevuld met een gehoor, waaronder het curatorium en als genoodigden: het dagelijksch bestuur van Delft; de directeur van de constructie-werkplaats, de heer F. B. s’ Jacob, oud-burgemeester van Rotterdam, als stichter van het s’ Jacob Studiefonds; de vertegenwoordigers van de verschillende studentencorporatiën, de vertegenwoordiger van het kerkbestuur, enkele studenten.
      Nadat de Senaat en de voorzitters en secretarissen van de vijf faculteiten gezeten waren, werden de eere-doctoren, elk begeleid door een hoogleeraar, in leeftijdsorde binnengeleid: eerst de heer G. van Diesen, dan Dr. P. J. H. Cuypers, Dr. J. Bosscha, Dr. A. Kuyper, C. Lely en J. Kraus.
      De rector-magnificus der T. H. S., Dr. S. Hoogewerff, deed eerst uitkomen, waarom hedeh deze plechtige handeling geschiedde. Het was immers 8 Januari 1842, dat Koning Willem II het Besluit uitvaardigde tot stichting der Delftsche Academie, waaruit later de Polytechnische School en daarna de Technische Hoogeschool is ontstaan.
      Dan het woord richtende tot de heeren Dr. J. Bosscha en Dr. A. Kuyper, stelde spr. allereerst in hef licht de zeer bijzondere en uitnemende verdiensten van den oud-minister Dr. A. Kuyper jegens het Technisch onderwijs; niet door de beoefening van eenigen tak van technische wetenschap, maar door zijne handelingen als minister jegens de geheele Technische Hoogeschool.
      Er moge wellicht voor Dr. Kuyper iets bevreemdends hebben gelegen in het besluit van den Senaat der T. H. S. tot zijne benoeming als eere-doctor in de Technische Wetenschappen, voor hem, die gewoon is zijn lauweren te oogsten op een ander gebied van wetenschap, de Senaat liet zich bij zijne handeling uitsluitend leiden door de bijzondere en uitnemende verdiensten van den betrokkene. Spr. schetst het gansche benepen bestaan der Polytechnische School om daarna met blijdschap te spreken van de ruimere beweging, waarin de T. H. School zich mag verheugen, dank de krachtige hand van den oud-minister, die deze taak afdoende ten einde bracht. Op 1 Maart vroeg de minister Kuyper den directeur Kraus een eenigszins volledig uitgewerkte memorie over eene mogelijke vervorming tot Technische Hoogeschool van de Polytechnische School en reeds in Sept. 1902 kwam bij de Staten-Generaal een wetsontwerp van deze strekking in; schitterend bewijs van de enorme werkkracht van den minister. Voor dat deel van het wetsontwerp, handelende over de Technische Hoogeschool zijn wij — zegt spr. — vol instemming, bewondering en dank.
      De hoogere verplichting, der School opgelegd, krachtens hare meerdere vrijheid, is de Senaat zich ten volle bewust.
      Ten slotte sprak de rector de hoop uit, dat het dr Kuyper gegeven mocht zijn, als eere-doctor in de teennische wetenschappen, zich nog vele jaren te verheugen in den bloei der T. H. S. De heer dr J. Bosscha wordt door spr. gehuldigd als de nestor der natuuronderzoekers van ons Vaderland, als uitnemend geleerde en als oud-hoogleeraar-directeur der Polytechnische School, wiens plannen tot reorganisatie van het onderwijs thans in uitvoering zijn.
      Spr. noemde hem een natuuronderzoeker van den edelsten stempel, wiens voorbeeld kan worden nagevolgd, maar niet bereikt. Met het eere-doctoraat wenschte spr. den benoemde geluk, onder het uitspreken van de hoop, dat het diploma bij hem de herinneringen zou oproepen uit de dagen, toen hij der Polytechnische School tot sieraad strekte.
      Het woord was thans aan prof. S. G. Everts, voorzitter van de afdeeling voor Weg- en Waterbouwkunde, die, als promotor optredende van de heeren Van Diesen, Lely en Kraus, van eerstgenoemde de verdiensten in het licht stelde op waterstaatgebied, daarbij een 40-tal jaren teruggaande, tot 1860, toen Van Diesen benoemd werd als eerstaanwezend ingenieur bij den aanleg van den spoorlijn Utrecht—Boxtel. De bouw van een brug bij Culemborg was in 1853 door een commissie van waterstaats-ambtenaren ontraden, en in 1859 had een lid der Eerste Kamer den aanleg van deze spoorlijn eene onmogelijkheid genoemd. De heer Van Diesen echter bouwde de bruggen bij Culemborg, Zalt-Bommel en Hedel en eerstgenoemde is, met hare spanningswijdte van 150 M. nog altijd eenig in Europa.
      De veelzijdigheid van Van Diesen bleek door zijn verdere werken: de outilleering van de haven te Vlissingen, het schrijven van een werk over oever-afschuiving in Zeeland en het voldoen aan velerlei bijzondere opdrachten van de Regeering.
      Het verleenen van den graad van eere-doctor aan dezen man stond voor den Senaat gelijk met het voldoen eener eereschuld. Spr. wenschte den benoemde geluk met zijn onderscheiding.
      De veidiensten van den heer Lely liggen niet in de uitvoering van groote werken, wel in derzelver voorbereiding. Dank zijn herhaald Ministerschap, in 1891 en 1897, is ons land thans overspannen door een net van buurtspoorwegen, kwam in Sumatra de Lawa-spoorweg tot stand en werd de sociaal-technische wetgeving uitgebreid en verb[e]t[er]d.
      In de hoop, dat de heer Lely zijn gaven wil blijven wijden aan het heil van het Vaderland, overhandigt spr. hem het eere-diploma.
      Wat de heer Kraus voor het technisch onderwijs en de wetenschap heeft gedaan, memoreert spr. door te wijzen op zijn benoeming als hoogleeraar te Santiago en den bouw, onder ongunstige omstandigheden, van het droogdok te Talcahuano; daarna het bekleeden van het professoraat te Delft en zijn lidmaatschap van de commissie, in zake de werken in de Solo-Vallei. En eindelijk het havenplan van Valparaiso, vergezeld van eene memorie, die in opzet en uitwerking een meesterstuk mag heeten. Met den wensch, dat de heer Kraus van de thans door hem ingenomen hooge plaats nog veel zal doen in het belang van de Nederlandsche techniek, eindigt spr. onder overreiking van het diploma.
      Als promotor van Dr. P. J. H. Cuypers trad op Prof. J. F. Klinkhamer, voorzitter der afdeeling Bouwkunde. Spr. schetste eerst Cuypers’ jeugd, daarna zijn strijd tegen de in de bouwkunde heerschende wanbegrippen, en dan Cuypers’ glansperiode van werkzaamheid in den bouw van ongeveer honderd kerken, ten behoeve van den Roomsch-Katholieken eeredienst hier te lande.
      Van dezen moge de een meer, de ander minder geslaagd zijn, in allen vindt men terug de gedachten van den meester en diens liefde voor het Huis Gods. Bovenaan staat de bijzonder schoone, schilderachtige kerk van het H. Hart, in de Vondelstraat te Amsterdam.
      Van de andere gebouwen noemt spr. het Rijksmuseum en het Centraal-Station te Amsterdam.
      Sedert tal van jaren is Cuypers mede belast met de zorg voor het herstel vau historische en kunstmonumenten en daarin ligt het andere deel van Cuypers kracht.
      Sedert 1891 is hij bezig met de restauratie van het kasteel Haarzuylen. Zijn liefde voor het onderwijs bleek het best, toen, door zijn toedoen, uit de directiekeet voor den bouw van het Rijks-Musenm de Quellinusschool ontstond. Zelf kenner van alle ambachten, heeft hij ze uit hun verval weten op te beuren.
      Cuypers is onze grootste en meest vruchtbare bouwmeester, die, thans bijna 80 jaar, den jongeren een voorbeeld is. Het spreekt vanzelf, dat het hem niet aan aanvallen heeft ontbroken. Maar, filosoof als hij is, weet hij zich daarover heen te zetten. En het middel daartoe deed hij ook anderen aan de hand, door het, in volgend rijmpje, onder een tegelversiering aan den gevel van zijn woning te doen aanbrengen:
                        Jan bedenkt ’t,
                        Piet volbrengt ’t,
                        Klaasgen laakt ’t,
                        Och, wat maakt ’t!
      De Senaat der T. H. S. rekent het zich tot een eer, een man als Cuypers het eere-doctoraat te mogen aanbieden. In allen ootmoed voor de groote verdiensten van den benoemde, kwijt spr. zich van zijn opdracht en benoemd Petrus Josephus Hubertus Cuypers tot doctor in de technische wetenschappen, eershalve.
      Na afloop der plechtigheid verleende de Senaat receptie in de Prinsenkamer van de T. H. S., waarbij hij de eere-doctoren ontving en, onder het ronddienen van ververschingen, anderen in de gelegenheid stelde, de nieuwbenoemde eere-doctoren geluk te wenschen.
      Te zes uur uur geeft de senaat een eere-maaltijd, waaraan als gasten aanzetten: de curatoren en de eere-doctoren Dr Cuypers, J. Kraus, Dr Kuyper en C. Lely. De dag zal besloten met een kroegjool op de Studenten-Sociëteit „Phoenix”.