Naar inhoud springen

De Volksvriend/Jaargang 26/Nummer 13/Heksenprocessen

Uit Wikisource
Heksenprocessen [7]
Auteur(s) Anoniem
Datum Zaterdag 29 maart 1884
Titel Heksenprocessen
Tijdschrift De Volksvriend
Jg, nr, pg 26, 13, [2]
Brontaal Nederlands
Bron roermond.x-cago.com
Auteursrecht Publiek domein

Heksenprocessen.

De Mensch in een verbazend
samenstel van tegenstrijdigheden.

R. Feith.

VI.

Wat is er uit gegroeid?

      »Droom ik; durf ik mijne zinnen gelooven; of heb ik zin en verstand verloren? Is hetgeene ik zie, hoor of lees, waarheid of leugen, ernst of spot? Leef ik in eene wereld, in welke de wetten der natuur heerschen, of in kringen, waarin de daemonen of herschenschimmen hun spel drijven?” Dit vroeg de geleerde Horst, bij den aanvang van zijn voornaamste werk, en gelijke gedachten moesten onvrijwillig oprijzen bij elk, die zich eenigen tijd heeft bezig gehouden met de nasporing der geschiedenis van het Heksenproces en de tooverij.
      Onder de meeste onzer landgenooten, is de zaak zelve door verloop van tijd, na de vroegere verlichting in deze gewesten, geheel onbekend; en zal ik de geschiedenis van het Heksenproces en van de opheffing dier ellenden doen verstaan, dan zie ik mij onvermijdelijk verplicht, eenigzins breedvoerige berichten te geven, over hetgeen het eigenlijk Heksenproces na de vermelde invoering en bevestiging geworden is, en eenige opgave te doen van de naaste redenen, waardoor het bestaan van zooveel onzin, bij veroordeelaars en veroordeelden, bij rechters en lijders, zich als mogelijk laat verklaren. Het zoude anders aan velen ongeloofelijk, ja onmogelijk voorkomen, in vele processen eene gerechtelijke uitspraak te zien, aangaande verbonden met den duivel, echtelijken omgang met hem, het vliegen door de lucht, en dergelijke zaken meer, als over geheel zekere en ontwijfelbare zaken; en aan de andere zijde tevens, hoe zeer vele personen, onder bitter zelfverwijt, zich hebben schuldig gekend, aan misdaden, welke zij onmogelijk hebben kunnen bedrijven, en hierop met onderwerping de wreedste doodstraf met gerustheid hebben ondergaan, alsof zij overtuigd waren, ze verdiend te hebben.
      Het zal echter bij velen nog donker en onverklaarbaar blijven, hoe Theologanten, Rechtsgeleerden, Geneesheeren en Philosophen — wijzen en onwijzen, deugdzame menschen zoowel als roekelooze, allen in een gelijk geloof hebben kunnen instemmen, aangaande zaken, waarover wij thans wel zouden lachen, maar bij eene ernstige overweging ons moeten bedroeven.
      Tot de beantwoording van deze twee hoofdvragen, nl. wat werden de processen? en hoe? diene deze verhandeling.
      In het eerste gedeelte, zal ik een overzicht geven van den meest algemeenen loop van een Heksenproces, ten einde het geheel zoo veel mogelijk onder één oogpunt te brengen, en bij het tweede, eene nasporing geven, van de naaste oorzaken der onzinnigheid, zonder echter te veel af te dwalen. Het is niet alleen eene moeijelijke taak voor den schrijver, maar de treurige tafereelen zullen waarschijnlijk insgelijks onaangename gewaarwordingen bij den lezer te weeg brengen. De donkere voorgrond zal, zoo ik hoop, het aangename van het verder verschiet, te beter doen opmerken, en ongetwijfeld zal ook bij den lezer, zooals voorheen bij den hoorder, het gevoel van dankbaarheid rijzen, dat wij deze ellenden niet anders dan uit boeken en oude geschriften kennen.

Overzicht van wat het Heksenproces in het vervolg geworden is.

      Bij de Verhandeling over de verdiensten van Johannes Wier, is er eene schets van den loop van een Heksenproces gegeven. Later bekend geworden met de werken van Bodinus, Remigius en Del Rio voor, en van Scott, Spee, Paling en anderen, tegen de leer der duivelskunsten en tooverij geschreven, heb ik zeer vele nieuwe bijdragen gevonden, en zal die schets, thans [zo]o veel zijn kan, tot een geheel aanvullen.

Het aanbrengen.

      Het aanbrengen of betichten van verdachte toovenaars, werd op alle mogelijke wijzen bevorderd en gemakkelijk gemaakt.
      In de kerken werd eene kist gesteld, met de opening in het deksel, in welke de beschuldiging konde worden gestoken, zonder dat de aanbrenger zich behoefde bekend te maken; deze kist werd om de vijftien dagen geopend.
      Bovendien werden er geestelijke en geldelijke belooningen op het aanbrengen gesteld; dat bedrijf werd alzoo eene bron van gewin, en daar is ergens aangeteekend, dat iemand zich beroemen durfde, meer dan twee honderd heksen te hebben geleverd.
      Men lokte verder de beschuldigingen uit, onverschillig van welke personen dezelve kwamen, en of deze in een kwaad gerucht stonden of niet.
      Gestadig werd er geleerd, dat alle straffen, met welke de Almachtige het menschdom in de Heilige Schrift had bedreigd, komen zouden om of van toovenaars; en van hier, dat sommigen de zaken aanbrachten uit zorg voor eigene veiligheid; hier kwam nog bij, dat zoodra men maar eenig gesprek of eenige bedenking tegen een ander had gehoord, een ieder wel tot het aanbrengen moest besluiten, vermits hij, indien een ander hem voorkwam, en het bleek, dat hij er iets van geweten had, gevaar zoude loopen om zelf voor schuldig te worden gehouden.
      Wanneer er maar één persoon als beschuldiger was opgetreden, dan nam de vervolging een begin; en niemand kon vooruit zien, waar dezelve zoude eindigen.
      Aan de wraakzucht werd hierdoor eene wijde deur open gezet. Vrouwen van een schandelijk gedrag, personen die wegens dieverijen aan den rechter waren aangebracht of weggejaagde dienstboden, hadden maar iets te verzinnen, en zij, op wie zij het geladen hadden, stortten in het ongeluk. Scott verzekert, dat de mannen in Engeland, die naar eene jongere vrouw verlangden, of met een boos wijf bezet waren, zich van de aanbrenging, dat de vrouw aan tooverij schuldig was, als een zeker middel konden bedienen, ja, hebben bediend om van dezelve ontslagen te worden.
      Was er iemand, die nog op zijn sterfbed tegen dezen of genen eenigen haat voedde, of naar wraak over gewaand of ondervonden leed dorstte, hij had slechts den naam van dezen als toovenaar te noemen, en deze was onherstelbaar verloren. Zulke verklaringen, in doodsnood (in articulo mortis) gegeven, waren boven alle bedenking verheven.
      Geene klassen van menschen speelde in het aanbrengen van ontschuldigen eene grootere rol dan de vroedvrouwen en bakerwijven.
      Al wat aan eene der eerste als buitengewoon bij verlossingen voorkwam, werd als een gevolg van den omgang met den boozen aangemerkt; en al ware het, dat zij de ongelukkige kraamvrouw niet aan den bloedrechter overgaf, zij liet haar ten minste van alle hulp verstoken.
      Doorgaans was men nog gretiger in het aannemen van zulke berichten, dan in het aanbrengen.
      De rechters, de gerechtschrijvers, de beulen en hunne dienaars, ontvingen hun loon naar het getal der verwezenen, en de Vorsten en Overheden hadden genot van de verbeurdverklaring der goederen. »Velen hunkerden”, zegt Spee, »naar deze voordeelen, als zijnde de brokken, van welke zij vette soppen konden eten.”

Eerste bemoeingen van den Rechter.

      Naar het bestaan of de mogelijkheid van de misdaad (het corpus delicti) werd nooit eenig onderzoek gedaan, alles bepaalde zich tot de persoon zelve. Leed de aangewezene aan eene ontsteking aan de oogen, dit was reeds een grond van verdenking; dit ongemak heette toen: duivelsbrand; ging zij gebukt onder den last der jaren, of was er een ander lichaamsgebrek, dan paste men den regel toe: wacht u voor hen die geteekend zijn.
      Alles wat bij mogelijkheid ten bezware konde dienen werd, met drift opgespeurd en aangenomen; de minste vlek in het zedelijk gedrag, was een bewijs van schuld; het is er niet pluis; hij of zij is onvroom, was dan het woord; was de aangewezene deugdzaam en onbesproken, dan zeide men: zie hoe de wolven zich met schapenvachten kunnen bedekken.
      Lichtelijk kan men nagaan, hoe spoedig hierbij tot het bevel van gevangenneming, tot het berooven van iemands vrijheid, besloten werd.

(Wordt vervolgd).