De Volksvriend/Jaargang 26/Nummer 23/Heksenprocessen

Uit Wikisource
Heksenprocessen [10]
Auteur(s) Anoniem
Datum Zaterdag 7 juni 1884
Titel Heksenprocessen
Tijdschrift De Volksvriend
Jg, nr, pg 26, 23, [2]
Brontaal Nederlands
Bron roermond.x-cago.com
Auteursrecht Publiek domein

Heksenprocessen.

De Mensch in een verbazend
samenstel van tegenstrijdigheden.

R. Feith.

(Vervolg.)

Aanvraag naar medeplichtigen.

      Wij hebben in den Heksenhamer als bijna het eenigste blijk van menschelijkheid melding gevonden, dat men daarbij afgekeurd had, om de gewaande heksen te dwingen, hare medeplichtigen aan te brengen; ook deze vonk van rechtvaardigheid werd eerlang uitgedoofd. Blijken zijn er, dat men van de lijderes vergde, om de medeschuldigen te melden, en haar desnoods hiertoe door de torture te dwingen. Had de oude suffe vrouw hare eigene onschuld niet op de pijnbank staande kunnen houden, hoe zal zij het van anderen kunnen doen. Een enkel ja, of eene knik bij het noemen van dezen of genen, was genoeg, om zulk iemand verdacht te maken, en met dezen werd dan op eene gelijke wijze gehandeld. Van daar dan ook dat op het laatst niemand, nu éénmaal de lust om naar toovenaars te zoeken ontstaan was, veilig bleef. Eén vijand was genoegzaam, om den besten, den nuttigsten burger, de deugdelijkste huismoeder in handen en banden van den Rechter, de bloedschepenen bij uitsluiting, te brengen.

Het eindvonnis.

      Bij de opgave van den korten inhoud der voorschriften in den Heksenhamer is reeds melding gemaakt, hoe moeielijk eene vrijspraak was.
      Bleef de lijderes in de gevangenis, dan bragten haar de geestelijken op de pijnbank des gemoeds, en ontzeiden haar de zaligheid. Het was eene vaste stelling, dat iemand van tooverij beschuldigd, niet biechten mogt.
      Volgde het ontslag uit den kerker, dan werden er doorgaans bepalingen bijgevoegd, tot boete en afbidding; grootere ellende was er bovendien niet uit te denken, dan om in de maatschappij terug te komen met den blaam van tooverheks. Zij stond dan aan gestadige baldadigheid bloot, en bleef lang buiten de bescherming der wet; de scheldnaam drakenhoer was eene der meest gewone, welken zij dagelijks moest hooren; zij zou wel verhuizen, maar waar heen? Het bijgeloof heerschte en woedde overal.
      Verre de meeste Heksenprocessen eindigden met een doodvonnis en de ijsselijkste dood, door beulshanden, door water, vuur, strop of zwaard, werd alzoo het lot van velen, die van de aangetijgde misdaden geen begrip hadden. Ik zal mij zelve en onze lezers verschoonen van de mededeeling der gruwelen, bij vele schrijvers vermeld. Ook zal ik geene melding maken van de verguizing en versmading, waarmede het vooruitzicht van de felste pijnen verzwaard werd; zelfs in de laatste uren kwam er geen zweem van wedelijden. De tooverheksen werden als zoo verachtelijk beschouwd, dat de beulsknechten haar niet mogten aanroeren, en derhalve werden zij met haken en tangen naar den brandstapel gesleept. Somtijds waren nog de folteringen, die de geestelijken en de rechters, schijnbaar met goede oogmerken, aan de ellendelingen aanbrachten, nog aanmerkelijker. Voorbeelden zijn er, dat het lijden der veroordeelden erg werd verlengd, door kerkelijke ceremoniën, opdat de geestelijken gelegenheid zouden hebben tot zingen en bidden met en voor de saamgevloeide schare; het geheel werd hierbij voorgedragen, als eene zegepraal van het geloof op den duivel en als een Gode aangenaam offer.
      Voorbeelden zijn er, dat de kinderen het lijden der ouders moesten aanzien, om dat men waande, dat de gaaf van tooveren erfelijk was en zij derhalve werden afgeschrikt en verbeterd. Een voorbeeld kwam mij onder het oog, dat de Rechters, bij het vonnissen van een toovenaar, in ernst raadpleegden, om zijne kinderen bij voorraad als duivelsgebroed te verstikken, ten einde..... Maar de hand wordt stijf, het hart week, o God! hoezeer heeft de mensch uwe schoone wereld, die een hemel konde zijn, somtijds in eene hel misvormd!

De algemeenheid van het geloof aan den duivel en tooverij, in de zestiende eeuw.

      De mogelijkheid der onzinnigheid in dezen, zoude men bezwaarlijk kunnen gelooven, indien men zich niet verzekerd moest houden, dat het geloof aan den duivel en zijne macht, of liever aan het tweede beginsel, den kwaden God, overal en bij allen in de zestiende eeuw was aangenomen.
      Het moet echter thans nog onze verwondering wekken, hoe het menschelijk verstand tot zulk eene laagte is vervallen, dat men droomen konde van een wezen, »hetwelk door de ellendigste schepsels werd gediend en in deze bij voorkeur belang stelde; – hetwelk door eene oude koppelares, of eene liederlijke verworpeling, door eene belachelijke loog, of eene allerzotst zamengestelde zalf, door eene tooverroede, door eenen ring, de menschen in dieren veranderde, naar believen onweder, hagel en regen verwekte, en velden, wijnbergen en bosschen konde vernielen; – van een wezen, hetwelk door eenen zwerm van toovenaars en heksen, het menschdom onophoudelijk pijnigde, volwassenen en kinderen met ziekten bezocht of doodde, liefde en haat bij buren deed ontstaan, der menschen zinnen bedwelmde, ja, de gansche natuur zonder ophouden in verwarring bracht en alle natuurwetten konde losmaken.”
      Indien ik een verklaring wilde geven van hetgeen er aangaande den duivel en zijn bedrijf in de zeventiende eeuw en vroeger is geschreven, ik zoude weldra onder den overvloed van bouwstoffen bezwijken, en zal derhalve zeer veel moeten voorbijgaan.
      In de legenden der Monniken vond men meer melding van den duivel, dan over God en den Heiland, en zoo breidden zich de droomerijen over den eersten gestadig al meer en meer uit.
      Er is geen denkbeeld te vormen van de grillen, hem aangaande ten papiere gebracht. In 1568 verscheen in Duitschland een boek getiteld: der Teufel selbst, door Jodocus Hokerius van Osnabrug, en later is dit werk gestadig vermeerderd en aangevuld.
      Dit opmerkelijke werk van Jodocus Hokerius is getiteld: Der Teufel selbst, d. i. wahrhaftiger, bestendiger und wohlgegründster Berigt von der Teufeln, was sie seynd, woher sie gekommen und was sie teglig wercken. Darbeij ihre grosse Tyranneij, Macht und gewalt, item auch ihre behendigkeit, list und ganze Triegereij auf vleijsigst und eigenlichst beschreiben werdt u. z. w. Alles trewlich aufs Gottes Wort und vieler Gelehrter Bücher zu sammen gezogen, und in unterschiedliche capita verfasset. (1568).
      Bij alle volken bestaan er afzonderlijke werken over den duivel; en het schijnt, als of dezelve zich om strijd beijverd hebben, wie in dezen het meest aan de onzinnigheid of dolheid zoude offeren.
      Onder de Nederduitsche boeken is er insgelijks een, hetwelk in dezen naar den prijs kan dingen, te weten, dat van Simon de Vries, in leven schoolmeester te Utrecht.
      Het eerste deel is getiteld: »De Satan in zijn wezen, aard, bedrijf en guichelspel vertoond in eene Historische Verhandeling van duivelen, gezichten, spoken, voorzeggingen, voorteekenen, droomen, tooverijen, betooveringen, bezetenheid en wat nog voorts tot deze stof aanhangig is.”
      Het tweede deel: »Werkzame duivelen in de wereld, of vervolg van den Satan enz.”
      Beide stukken zijn in 1692 uitgegeven, en zouden dienen tot bestrijding der leer van Bekker, weshalve er nog op den titel werd bijgevoegd: »Nevens afzwering van het geen daar tegen ingebragt wordt, met menigvuldige verwringingen der Heilige en tegenspraak der gedurige ondervinding.”

(Wordt vervolgd).