De Zuid-Limburger/Jaargang 4/Nummer 39/Frankrijk/Het proces Zola

Uit Wikisource
‘Het proces Zola’ door een anonieme schrijver
Afkomstig uit De Zuid-Limburger, zaterdag 12 februari 1898, Eerste blad, [p. 2]. Publiek domein.
[ Eerste blad, 2 ]

FRANKRIJK.

Het proces Zola.

 PARIJS, 11 Febr. Zola verliet, door zijn uitgever vergezeld, om elf uur zijn huis in de rue de Bruxelles, waar een sterke veiligheidsdienst de wacht hield. Toen zijn rijtuig door de rue Clichy reed, werd het door luid geroep van Weg met Zola! begroet. Zola begaf zich naar het huis van mr. Labori in de rue de Bourgogne. Hij bleef daar tien minuten en stapte vervolgens weer in met zijn advocaat en Georges Clémenceau. Om vijf minuten voor twaalf kwam hij aan het Paleis en trad binnen door de deur aan den quai des Orfèvres. Toen hij aankwam, drong de menigte hevig naar zijn rijtuig op en er werd luid geschreeuwd: Weg met Zola! hetgeen met wanklinkende scheldwoorden gepaard ging.
 De toevloed om het Paleis is even groot als de vorige dagen.
 Terzelfder tijd kwam overste Picquart per rijtuig aan het Paleis aan de zijde der place Dauphine. Bij het uitstappen werd hij ontvangen met de kreten: Weg met Picquart! Weg met den inbreker!
 De officieren worden met den roep: leve het leger! begroet. Picquart alleen wordt uitgejouwd. Opgewonden door deze vijandige kreten, wendt deze zich tot het publiek en zegt: „Vrienden, ik ben den schandelijken laster die in mijn nadeel wordt verbreid, moede. Mijn getuigenis zal de uitspraak der waarheid zijn. Maar ik ben van plan geen ruit heel te laten, wat de gevolgen er ook van mogen wezen.”
 Bij de opening van de zitting om twintig minuten over twaalven verdedigt generaal de Pellieux, voor het hekje teruggeroepen, in een lange redevoering den krijgsraad, die Esterhazy heeft vrijgesproken. Hij beweert, dat die rechtbank ten volle onafhankelijk en te goeder trouw was in haar handelingen. De Pellieux zegt, dat de minister van oorlog de persoon was die geëischt heeft, dat de zaak Esterhazy met gesloten deuren zou worden behandeld.
 Hij legt er nadruk op, dat het dossier, waarvan luitenant-kolonel Henry heeft gesproken en dat geopend is, niet het dossier in de zaak van Dreyfus was, maar een ander, dat betrekking had op de postduiven. Het dossier in de zaak van Dreyfus had hij (de Pellieux) pas onlangs geopend voor een hernieuwd onderzoek door schriftkundigen.
 Hij ontkent stellig dat hij met luitenant kolonel Henry een onderhoud van twee uur heeft gehad.
 De zitting wordt om 12.20 geopend. De president herinnert aan de getuigen, dat zjj, die nog niet gehoord zijn, de zaal moeten verlaten.
 Generaal de Pellieux wordt teruggeroepen. De president vraagt hem, of hij niet een brief heeft gezien, in het Spaansch geschreven, en gericht aan overste Picquart. De Pellieux antwoordt, dat hij er slechts een afschrift van gezien heeft. Daarin stond te lezen: „Eindelijk is het groote werk volbracht en Cagliostro is Robert Houdin geworden. Halfgod vraagt of hij u niet zien kan.” Na Esterhazy beschuldigd te hebben dezen brief te hebben geschreven of te hebben laten schrijven, heeft Piquart gezegd, dat, als Esterhazy het niet gedaan had, dan een van zijn vrienden. Nadat ik hem gezegd had — vervolgt generaal de Pellieux — dat een van de brieven van Souffrain, ontslagen politiebeambte, moest zijn heeft Picquart tegen hem een aanklacht ingediend. Er is nog een andere brief, die — ik kan dat zeggen — van Germain Ducasse, een neef van Mademoiselle Blanche de Comminges, is. Men kan dat gaan hooren. Hij woont 13 avenue Lamothe Picquet.
 Ten slotte zegt generaal de Pellieux: Kan men zeggen, dat de officieren hun bloed vergoten hebben op het slagveld, terwijl anderen zich wie weet waar bevonden.....
 De generaal eindigt zijn zin niet, en herneemt: Als de officieren gehoord waren, zouden zij met verontwaardiging geprotesteerd hebben tegen de beschuldigingen, die men tegen hen inbrengt. Ik maak me hier tot hun echo. Ik ben hun chef, en, aangezien ik de zittingen van den krijgsraad heb bijgewoond, kan ik spreken van de eerlijkheid en onafhankelijkheid, waarvan zij getuigenis geven.
 Zola neemt het woord en zich tot de Pellieux richtend, zegt hij: Er zijn verscheiden manieren om Frankrijk te dienen. Heeft u overwinningen behaald, ik heb de mijne behaald.
 De Pellieux zegt, dat hij niet zal antwoorden.
 Generaal Gonse wordt teruggeroepen. Hij houdt een levendige lofrede op Gribelin.
 Na de woorden van Zola, stelt mr. Labori aan de Pellieux een reeks vragen o.a.: Zat u niet inden krijgsraad, die majoor Esterhazy geoordeeld heeft, achter de leden van den raad en heeft u geen deel genomen aan de verhandelingen?
 De Pellieux antwoordt: Als ik dat gedaan heb, dan is het niet zonder machtiging van generaal de Luxer geweest. Als ambtenaar van de rechterlijke politie had ik het recht zekere vragen aan den getuige te laten preciseeren.
 Labori vraagt nog: Deed mr. Leblois geen vragen die een aanvullingsonderzoek noodig hadden kunnen maken.
 De Pellieux zegt, dat hij niet antwoorden zal, wegens het „huis clos”.
 De president weigert den getuige de vragen van Labori te stellen.
 Een heftig incident ontstaat. Na een heftige woordenwisseling stelt Labori conclusiën.
 Gribelin, teruggeroepen, verklaart, dat kolonel Picquart hem op een goeden dag verzocht heeft om een poststempel van vertrek te zetten op een brief, ouder dan den dag waarop het feit is gebeurd.
 Overste Lauth komt terug op het incident met de verscheurde depêche (petit-bleu).
 Vervolgens wordt overste Picquaert verhoord. (Algemeene nieuwsgierigheid).
 — Volgens particuliere inlichtingen van La Meuse, zal het proces Zola, welke ook de afloop er van zij, geen einde maken aan de campagne ten gunste van Dreyfus — zij zal integendeel na het vonnis nog eens zoo erg beginnen. De campagne voor de revisie van het proces Dreyfus zal, naar men verzekert, voortaan nog aangemoedigd worden door twee oud-ministers van het kabinet Dupay, de heeren Develle en Guérin. De leaders van de campagne ter revisie putten veel hoop in den ommekeer van meening, die langzaam maar zichtbaar bij het Fransche publiek plaats heeft.