Naar inhoud springen

Delftsche Courant/Jaargang 83/Nummer 301/Kunstkring Delft

Uit Wikisource
‘Kunstkring Delft’ door een anonieme schrijver
Afkomstig uit de Delftsche Courant, maandag 22 december 1924, Eerste Blad, [p. 2]. Publiek domein.
[ Eerste Blad, 2 ]

Kunstkring Delft.

Artisten zijn een lastig volkje, inzonderlijk op het gebied van vereenigingen. Een aan schrijver dezes bekend tooneelspeler formuleerde het als volgt: „Kunstenaars zijn alleraardigste menschen, die de zon in het water kunnen zien schijnen zoolang ze op zich zelve staan; doch zoodra ze een vereeniging hebben worden het duivels, die niet rusten voordat de gewoonlijk met veel animo opgerichte club op de flacon hebben.”
In deze uitspraak schuilt zonder twijfel een groote dosis waarheid; kunstenaars-veeenigingen met een lang en harmonisch leven zijn zeldzaam. Ieder lid heeft gewoonlijk een sterk geprononceerde meening, die hij zelden nalaat aan de anderen kenbaar te maken.
De oprichting van de „Kunstkring Delft”, werd het vorige jaar door menigeen met een twijfelachtigen verwachting gadegeslagen. Over het algemeen had men niet veel fedutie in deze kunstenaarsvereeniging en de overlijdens voorspellingen van de pas geborene waren niet van de lucht.
Het is evenwel anders gegaan. Of de Delftsche kunstenaars van een meer harmonische constitutie zijn dan de buiten Delft wonenden, of dat het bestuur over buitengemeen organiseerenden kwaliteiten beschikt weten we niet; een feit is het evenwel, dat de „Kunstkring Delft” een langer leven beschoren blijkt dan voorspeld werd.
En wat voor leven!
De kunstkring is niet als een sukkelende zieke, die met diverse kunstmiddelen op de been wordt gehouden, doch als een kerngezonde jonge kerel met krachtig bloed en kloppende levensdrang in zich, en met drang tot uiten.
Aan al deze verheugende eigenschappen heeft de expositie van schilderijen, grafisch werk, beeldhouwwerk e, a., die van Zaterdag af in de Korenbeurs gehouden wordt haar ontstaan te danken.
Zaterdagmiddag te ongeveer half drie opende de waarnemend voorzitter, de heer Herman Veldhuis in het typische, door de gemeente in huur afgestane gebouw, de tentoonstelling met een korte rede. Spr. heette de talrijke belangstellenden welkom en wees met een enkel woord op de beteekenis van het tentoongestelde als uiting van het inwendige vereenigingsleven.
Met weinig hulpmiddelen is de kunstkring erin geslaagd van de korenbeurs een alleszins te waardeeren expositieruimte te maken. Misschien zou een weinig meer licht, inzonderlijk in de middaguren, aan het geheel ten goede komen, doch vermoedelijk is dit niet zoo gemakkelijk te verkrijgen.
Het geëxposeerde geeft een merkwaardig beeld van de verschillende stroomingen der Delftsche kunstenaars.
Allereerst treft men er architectonisch werk van Nic. van der Drift, dat de aandacht voor zich opvraagt. Behalve foto’s van landhuizen en interieurs, die getuigen van de rustig-artistieke, weloverwogen en toch zoo sprekende opvattingen van v. d. Drift, liggen verschillende ontwerpen ter inzage. Van groote bekoring voor den Delftschen kunstminner is hiervan het verbouwingsplan Stads Doelen. We hopen, dat dit het college van B. en W. en de meerderheid der raadsleden onder de oogen komt dezer dagen. Een voortreffelijk en artistiek plan als dit, zal niet nalaten ook de overheid te overtuigen, dat Stads Doelen zeer doelmatig en mooi ingericht kan worden.
Lena ten Bosch komt uit met stillevens en portretten. Van een ontroerende zuiverheid zijn „Breistertje” en „Botunia’s”, levendig aansprekend het portret van den heer K.
Van Jan Sühl, wiens werk men uit honderden herkent, vindt men een uitgebreide collectie dorps- en buitengezichten, waarin een innige sfeer van vertrouwelijkheid ligt, „Ouwe brug” is een droomerig-vroom landschap, „Voorjaarszon” en „Dorpspomp” doen weldadig aan in hun wisseling van zon en schaduw. Sühl is een zeer bijzonder schilder, die de poëzie van het typisch-Hollandsche karakter verstaat. Zijn neiging van het platte vlak herinnert aan de Japansche kunst.
Herman Veldhuis brengt fijn gestyleerde teekeningen, figuren, groepen en landschappen; Rijk van Lavieren behalve teekeningen, glas in lood en affiches van een goede opvatting, figuur, landschap en bloemen. Mooi zijn „Kousenstopster” en „Brugge van Lisse”[.]
Van Charles Masthoff noemen we „Haventje”, „Herfstasters” en „Nature morte”. Jan Jansen exposeert vooral etsen, die door hun precieuse opvatting en nuanceering eenig zijn.
Leendert Scheltema en N. N. zijn de uiterst modernen van deze tentoonstelling, en daardoor komen zij wel opvallend tot hun recht. Van Scheltema is „Gezicht op Ermelo” gemotiveerd.
Albert Wijkniet, over wiens werk onder „Delftsche Kunstenaars” dezer dagen uitvoerig werd geschreven, verrast door zijn groote verscheidenheid. „Willy” en „Gmund” brengen nieuwe gezichtspunten. „Oude Langendijk” (zijn laatste oeuvre?) is niet het meest zuivere.
De houtsneden van Antoon van Dalen, warm in het eenvoud, en zijn „Scheveningsche vrouw” vormen een vermeldenswaardige bekoring van de tentoonstelling.
Henk Etienne draagt een tweetal beeldhouwwerken bij.
Na dit zeer vluchtige overzicht van het tentoongestelde willen we deze merkwaardige expositie in de aandacht der stadgenooten aanbevelen.