Eenheid/Nummer 127/Futurisme

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
„Futurisme”
Auteur(s) Theo van Doesburg
Datum 9 november 1912
Titel „Futurisme”
Tijdschrift Eenheid
Jg, nr, pg [3], 127, [1]

Genre(s) Proza
Brontaal Nederlands
Auteursrecht Publiek domein
Logo Wikipedia
Logo Wikipedia
Meer over „Futurisme” op Wikipedia

„FUTURISME”

DOOR

THEO VAN DOESBURG.

      Ik hoop door deze korte uiteenzetting niet den schijn op mij te laden, dat ik belangstelling wil wekken voor een verschijnsel in dezen tijd, dat zich onder den naam „futurisme” een zekere vermaardheid over Europa heeft verworven. Juist het vele schrijven — zoowel in goedkeurenden als in afkeurenden zin — heeft de meening doen ontstaan als zou dit „verschijnsel” eenige beteekenis hebben op 't gebied der Kunst in 't algemeen. De brutale, doch niettemin oprechte, propaganda door middel van een manifest, een toespraak enz. hebben — om nog niet eens te spreken van de raadselachtigheid der werken — het verschijnsel dat zich „futur-isme” noemt wijd en zijd vermaard gemaakt; hebben angstige krantenmannetjes dubbelzinnige verslagjes doen schrijven; hebben weder een legio heethoofdige jonge „kunstenaars” — moderne — buiten het redelijk evenwicht gebracht; hebben enkele menschen met verontwaardiging vervuld 1).
      Aangezien echte, evenwichtige kunst niets van dit alles noodig heeft — noch propaganda, noch toespraken, noch uitleggingen, verliest het „futurisme” reeds door dit feit zijn innerlijke kracht en wekt, alvorens wij er nader kennis mede hebben gemaakt, al aanstonds ons wantrouwen. Stellen wij ons in contact met het wezen der z.g.n. „futuristische beweging” met het leven (zie noot 1) en de gevoelens der vertegenwoordigers dier beweging, met hunne ideeën, die er het uitvloeisel van zijn en welke zij in een orgaan „Der Sturm” genaamd en eveneens in de elf artikelen van hun manifest verkondigen, dan komen we tot de conclusie, dat we in plaats van met iets „toekomstigs” met iets „achterlijks” te doen hebben. Want zie, wij moeten zeer ver teruggaan in de cultuur-geschiedenis der menschen om de theorieën van een Dschingis-Khan, Nero, enz. gehuldigd te zien op intellectueel gebied en vorm te zien aannemen in leven en kunst. De gevoelens welke het troepje jeugdige Italianen bezielen zijn achterlijk, omdat deze gevoelens — welke tot de grondstellingen, neergelegd in het manifest door F. T. Matinetti, aanleiding hebben gegeven — reeds door het grootste deel der beschaafde menschheid zijn overleefd en welke alleen nog — doch verzwakt — voortleven in ’t patriotisme en elk staatsgezag berustend op geweld. Daarom, wijl wat zich „futurisme” noemt in hooge mate achterlijk en ongerijmd is, moeten wij dit verschijnsel beschouwen als een belemmering in de voorwaartsche beweging der menschheid.
      Hunne grondstellingen komen in 't kort hierop neer: dat elke vorm van geweld en voornamelijk de oorlog de hoogste schoonheid openbaart en dat de kunst slechts de actie van 't geweld en de wreedheid moet belichamen.
      Was voor den Griek de strijd al een bron van Schoonheid, dan kwam dat, doordat zij den hemel bezield waanden met strijdende goden en, zooals in Homeros' Ilias, de strijd op aarde een reflex was van den strijd in den hemel. Maar deze goden zijn gestorven en hunne kadavers liggen op den leegen Olympus.
      Hij die in dezen tijd, nu de strijd vervangen is door een mechanischen snel-moord, nu de pijl en de boog vervangen zijn door de mitrailleusen, nu de schilden der krijgers vervangen zijn door aeroplaans, de spieren der helden zich hebben omgezet in hersenen, nu de mensch niet meer leeft in den strijd nu de rede en het gezonde verstand aan het ontluiken zijn, nu de eerste stralen van een hooger, d. i. een redelijker leven, door de wolken en dampen van het oude leven doorbreken, nu de eene mensch niet meer strijden kan tegen den anderen mensch, maar allen te strijden hebben schouder aan schouder ter verovering van het redelijke, dat is het geestelijke Leven, uitroept:
      „Wij willen de liefde tot het gevaar zingen, en de roekeloosheid; (art. 1).
      Wij willen den oorlog prijzen, de eenigste hygiène der wereld 2), het militairisme, het patriotisme, de vernielende beweging der anarchisten, de dooden en verachting der vrouw (art. 9)”, die is achterlijk en onbekend met de roeping der menschheid, onbekend met het doel van het leven, onbekend met het wezen der kunst.
      Deze grondbeginselen zijn een vuistslag in het aangezicht van den mensch. Ziedaar de wederopstanding van het Beest.
      Alleen wanneer de rede is opgeheven, de mensch — zooals dat in groote steden veelal het geval is — van de natuur is losgeraakt en is overgegaan tot onnatuur, overgegaan in de leugen en de redeloosheid, ja al wat menschelijk is in een staat van verdooving of ontbinding verkeert, kunnen dergelijke ideeën geboren worden.
      De grondslagen van dit verschijnsel dat zich „futurisme” noemt zijn in hooge mate onzedelijk en misdadig. Zij zijn onzedelijk, omdat zijn niet passen bij de zeden der menschen van dezen tijd, en buiten de evolutie der menschheid vallen; als verouderde kleeren zijn zij, die den modernen mensch niet meer passen en alleen nog aangetrokken worden door hen die er belang bij hebben zich nog in die oude, versleten en ontkleurde kleederen te vertoonen! Ze zijn misdadig, omdat zij de catechismus zijn der heethoofdigen en redeloozen en in het leven toegepast, tot misdaden leiden. Deze „futuristische” ideeën danken wij aan twee afgoden van dezen tijd: Nietzsche en Napoleon. Uit de vereering voor dezen laatste kwam ten slotte de vereering voort voor de apachen en andere crimineele typen, waarvan het „futurisme” op artistiek gebied eveneens een uitvloeisel is.
      Voorts gaan deze lieden uit van het begrip: „dat de glans der wereld zich voor een nieuwe schoonheid berekend heeft: de schoonheid der snelheid” (art. 4).
      Natuurlijk! Waarop zouden dergelijke theorieën zich anders kunnen grondvesten dan op de schoonheid. En nog wel een nieuwe, een die op 't oogenblik aan de beurt is, n.l. de schoonheid der snelheid 3).
      En hiermede is aan de vele soorten van schoongeid weer eene toegevoegd.
      Wat zij verstaan onder „den glans der wereld” en de „schoonheid der snelheid” leggen zij in datzelfde artikel uit door te zeggen dat „een huilende automobiel, die op kartetsen schijnt te loopen, schooner is dan de „Sieg bei Samothrake”. En zie, op dezen oppervlakkigen glans — die hun geopenbaard is door de wagenkast eener ren-automobiel (art. 4) — der wereld en op de betrekkelijke snelheid zal zich nu de kunst der toekomst grondvesten!
      Maar er is nog meer. „Slechts in strijd is Schoonheid” (art. 7) zeggen zij, waarmede tegelijk gezegd is, dat in het tegenovergestelde van strijd, b.v. in rust, liefde, stilte of vrede schoonheid beslist afwezig is, hetgeen niet alleen bekrompen en eenzijdig is, doch tevens bewijst, dat dit „Armee der Verrückten” — zooals zij zich zelf noemen — niet meer in staat is de gevoelens van echte, evenwichtige Kunst, te ondergaan, hetgeen bewezen wordt door artikel zeven, waarin onder meer gezegd wordt: „geen meesterwerk zonder aanvallende beweging”. Alle werken die ontstaan zijn en nog ontstaan zullen uit een andere bron dan die waaruit de „futuristen” putten vallen dus buiten datgene wat zij, conventioneel, meesterwerk noemen!
      Er is nog meer. „Tijd en Ruimte zijn gisteren opgeheven. Wij leven slechts in ’t absolute” (art. 8). Zij leven in het absolute! (zie noot 1). Of ze hiermede de kroegen bedoelen waar ze de inspiraties voor hunne schilderijen opdoen, weet ik niet. Maar wèl weet ik, dat het Absolute noch te rijmen is met vormen, noch met kleuren, noch met snelheid, noch met strijd, noch met aeroplaans, noch met automobielen, noch met een dezer „betrekkelijke verschijnselen.
      Het absolute! Dit is het punt waarop het geheele „futurisme” uiteenvalt en ons haar innerlijke leegheid laat zien, want de uiterlijke snelheid, de aeroplaan, de ren-automobiel enz. zijn slechts de zwakke uitdrukking van de innerlijke snelheid der gedachte, een snelheid waarbij radium-snelheid nog stilstand is. De eerste is betrekkelijk, de tweede is absoluut. Het uitdrukken der zichtbare snelheid (door welken vorm ook als: aeroplaan, automobiel, enz.) is lijn recht in tegenspraak met het karakter der Schilderkunst, die als hoogste uitgangspunt het innerlijke leven heeft.
      De uitdrukking van het Absolute, waarvan het innerlijke leven de benadering is, is daarentegen niet in tegenspraak met het karakter der schilderkunst.
      Hij die tot uitgangspunt voor kunst „het betrekkelijke”, als „de glans der wereld”, de „schoonheid der snelheid”, enz., enz., neemt, kan tegelijkertijd niet uitgaan van het „absolute”. Het „betrekkelijke” en het „absolute” staan tegenover elkaar.
      Wat verstaan wij onder „het Absolute”? Wij verstaan onder het Absolute dat wat er altijd geweest is, dat wat er is, dat wat er altijd zijn zal. Het Absolute, dat is de eerste Oorzaak, de eerst Oorzaal is synoniem met God. Het Absolute, dat is noch de lucht, noch de zon, noch haar licht, noch de mensch of eenig schepsel. Maar het is de oorzaak van de lucht, van de zon, van het licht en van al wat waarneembaar is. Het is noch afzonderlijk zichtbaar, noch afzonderlijk hoorbaar, het is boven de zinnen en veroorzaakt het zien en veroorzaakt het hooren.
      Te leven in het Absolute, zou beteekenen te leven in God. Te leven in God zou beteekenen gestorven te zijn in het betrekkelijke. En dit is onmogelijk op een planeet, die betrekkelijk is met een vorm die betrekkelijk is. Alleen wanneer de geest zeer groot is, het betrekkelijke gering, kan in sommige oogenblikken het Absolute gevoeld en verstaan worden. Ja zelfs onder woorden gebracht worden zooals door Boeddha, Christus en Tolstoï. Ja zelfs in vormen en kleuren overgebracht worden, zooals door enkele van de beste kunstenaars der aarde als Fra Angelico, Millet, Meunier en Matthijs Maris. Het begenadigde oogenblik, wanneer het absolute gevoeld en verstaan wordt noemen wij „bezieling”. Dit is de bezieling van binnen uit het absolute door middel van den geest, waarvan de bezieling van buiten af door middel van narcotische prikkels5) de grofste en boosaardigste namaak is. Zooals de bezieling is, zoo is het werk dat er uit voortkomt. Van uit de eerste bezieling komt het opbouwende voort, dat wat de eeuwigheid tot toekomst heeft en geestelijk van aard is, van uit de tweede, onechte, bezieling komt het vernielende voort, dat wat kort van duur en zinnelijk van aard is.
      Het hoogtepunt hiervan ligt in het verschijnsel, dat zich „futurisme” noemt.
      De Kunst kan slechts geweld en gruwelijkheid zijn!” (artikel 17). Ziedaar het laatste misgewas op den grondslag der „Schoonheid”. Wanneer wij de vier en twintig futuristische schilderijen aaneen spijkeren, dan zou ons dit één beeld opleveren van de puinhoop der oude wereld van schoonheidsidealen in dienst van het geweld; van Zeuxis af tot de negentiende eeuw toe. Wellicht zullen er zwakhoofden zijn, die op deze puinhoopen voort bouwen en er armzalige tempeltjes stichten. Doch ook die zullen ineenstorten en wij zullen er het stof weder van in onze oogen krijgen. Het zal één oogenblik ons gezicht te belemmeren, maar weder goed ziende zullen wij uitroepen: weg met deze puinhopen, wij willen niet op puinhoopen bouwen. Laat ons de puinhopen opruimen en een goeden bodem zoeken, waarop degelijke gebouwen kunnen staan, gebouwen hecht en stevig waarin de menschheid wonen kan!
      Amsterdam 1912.



      1) Hieronder kan men een artikel in „Die Post” rekenen waarin de schrijfster onder meer zegt: „Aber jene — de futuristen — die ihren Körper in Nachtlokalen verwüsten, Männer, die durch einen Sinnlosen Lebenswandel zu verrückten Weibern werden, die aus ihrem Verfall noch ein paar Groschen für ihren Absinth verdienen wollen, die kann man nur mit einem kräftigen Faustschlag sich vom Leibe halten.”
      2) Men herinnert zich dat dit zelfde reeds een vijftig jaar geleden door den romantisch-naturalistischen schrijver Emile Zola verkondigd werd.
      3) Zie mijn artikel in „Eenheid” no. 116.
      4) Men herinnert zich wellicht nog, dat de te 's-Gravenhage en te Amsterdam geëxposeerde futuristische schilderijen van Umberto Boccio, Carlo D. Carra, Luigi Russolo en Gino Severini uitbeeldingen waren van monenteele zinnelijkheid ontstaan uit physieke gewaarwordingen en sensaties, uitgedrukt met behulp van kunstmatige physische lichteffecten van meer dan eene zijde of van het meerzijdig omlijnen van lichamen in beweging (wetenschap).
      5) Zie vooral in aansluiting hiermede mijn artikel in „Eenheid” 115.