Eenheid/Nummer 246/Uwe liefde

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Uwe liefde . . .
Auteur(s) Theo van Doesburg
Datum 20 februari 1915
Titel Uwe liefde . . .
Tijdschrift Eenheid
Jg, nr, pg [5], 246, [1-2]
Genre(s) Poëzie
Brontaal Nederlands
Auteursrecht Publiek domein

[1]


UWE LIEFDE . . . 1)

Aan Haar.      

      Uwe liefde is koninklijk.
      Zij is als hemelsblauw. Zij is als zonlicht. Zij draagt mij. Zij wekt in mij het wezender eeuwigheid op. Uwe liefde is zoet; is warm en van velerlei beweging. Al uwe kleine bewegingen drukken te zamen ééne groote muzikale beweging uit, ’n beweging vol majesteit.
      Uwe liefde: Zij is als wit, wanneer alle kleuren ontroerd zijn en te zamen wit licht vormen. Gij zijt gezeten in dit licht en als ’n wonder wordt gij.
      Maar ach, gij maakt u zelf bovenaardsch en mij maakt gij ’n ander. Ik word ’n kind.
      En het kind speelt in de weî en wéét niets en het vermoedt geen kwaad.
      Het kind speelt in de zon; het kind is dartel en over-moedig.
      Uwe liefde is religieus. Zij is de religie van het leven en de klienste uwer bewegingen behooren evenzeer tot den ritus van dezen dienst. Want uwe liefde is ’n dienst en gij schept mij door zien alleen.
      Want uwe nooit-verzadigde blik tooit mijn huis met licht en kleur; bovenaardsch.


      Als gij mij aanziet zóó –: het is of gij bidt. Als gij mij aanziet zóó – –: ik zal uitgaan en niet terugkomen vóór ik waard ben, dat men mij als tot God spreekt.


      Uwe liefde is ’n gebed.
      Ik hoor het en ben aan alles ontroerd


      Ik spreek.
      Deze taal is gemaakt uit de levenslucht uwer liefde.
      Dit is dan de taal, die men spreekt wanneer men


[2]


onder puinhoopen vandaan gehaald wordt en komt in het klare hemellicht en dàt dan drinkt, drinkt, drinkt . . .
      Ach, ik ken vele dranken: de dranken der aarde. Maar den drank des hemels kende ik niet voor gij mij drinken liet.


      En nu zeg ik tot de geheele wereld: drink!
      Maar ach, zij keert den beker ondersteboven en het kostbare hemelnat vloeit over de straat en loopt weg in de goot als modder.
      Maar ik niet; want ik ben zeer dorstig naar dien drank en mijn wezen vult zich met bovenaardsche kracht.
      Zal ik dan niet hemelsche zaken voortbrengen uit mijn aardsche lijf; uit mijn aardsch brein?
      Zal ik dan niet boven-moedig worden en zeggen van uit den hemel: „Menschen gij spreekt over deze zaak, maar ik zeg u, ik ken deze zaak en zij is zóó als ik zeg, dat zij is en niet anders. Want ik niet ik ben 't, die deze dingen zegt, maar de engel in mij beveelt mij deze dingen te melden”.
      Ja, zoo zal het worden met mij en indien het zoo zijn zal . . . gij kunt juichen en zeggen: „Ziet, dat wezen daar, dat is mijne schepping.
      Ik schiep hem door zien alleen”.


THEO VAN DOESBURG.


Tilburg, 10 Februari 1915.


      1) Zie ook „Eenheid” no. 243.

Overige vindplaatsen[bewerken]

  • Els Hoek (redactie; 2000) Theo van Doesburg. Oeuvrecatalogus, Bussum: Uitgeverij Thot, ISBN 90-6868-255-5, pp. 635-636.