Eenheid/Nummer 357/Grootmeesters der Beeldende Kunst

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Grootmeesters der Beeldende Kunst [1]
Auteur(s) Theo van Doesburg
Datum 7 april 1917
Titel Grootmeesters der Beeldende Kunst
Tijdschrift Eenheid
Jg, nr, pg [7], 357, [2]

Opmerkingen Angelico (fra) vermeld als Beato Angelico, Cenni di Pepo Cimabue als Cimabue, Giotto di Bondone als Giotto, Masolino di Cristoforo da Panicale als Masolino de Panicale
Brontaal Nederlands
Bron Wikimedia Commons
Auteursrecht Publiek domein

Grootmeesters der Beeldende Kunst


I. Frate Giovanni Da Fiesole genoemd Beato Angelico (1387-1455). Een studie door


THEO VAN DOESBURG.


Algemeene Inleiding.


I.


      Om ons het wezen der Kunst van dien kloosterbroeder, den meester van Fiesole bewust te worden, doen wij goed ons den geest eigen te maken der Byzantijnsche school.
      In ’t algemeen kan men in de lijvige werken die over de schilderkunst van het verleden geschreven zijn over deze school slechts een enkelen regel vinden. Het luidt dan meestal niet gunstig wat ge van de Byzantijnsche school verneemt: houterig, stijf, dood en arm” noemt men die kunstwerken. Als ideaal wordt dan de reactie Cimabue Giotto, Masolino de Panicale genoemd, omdat zij het leven trachten weer te geven: de Beweging Toch is de Byzantijnsche Kunst van hooge belangrijkheid en kan zij zelfs als leiddraad dienen tot onze studie der Primitieven
      De belangrijkheid der Byzantijnsche kunst schuilt volstrekt niet in de poging, de Betrekkelijkheid – d i de organische werkelijkheid – af – te – beelden. Neen. Het was die naamvergeten Byzantijnen om het Algemeene te doen en hoe zouden zij dat beter hebben kunnen beelden dan door de onderdrukking van het natuurlijk-organisme. Want daardoor ontstond deze rust en deze stilte en hunne werken. Zij schiepen uit het afgetrokkene van den geest en wat is dit anders dan stilte. Hoe komt het dat wij juist nu in een tijd die in het teeken staat van het Rumoer, zoo onwederstaanbaar dat die stille Byzantijnen aangetrokken worden? En niet alleen tot Byzantijnen, zelfs tot de Aegyptenaren ?. Het komt, omdat om de geslotenheid h[u]nner vormen de stilte leeft die wij noodig hebben, denk ik. Het komt omdat wij de Rust zoeken in de beweging; de Stilte in het rumoer.


      De belangstelling, die een zoodanige studie als ik hier aanvang zou kunnen ondervinden vindt haren grond in het gezichtspunt waaruit wij de Klassieke kunst beschouwen. Wij hebben ons thans een ruimer begrip gevormd betreffende de bedoeling der Beeldende kunst. Wij zijn bewust geworden dat het aesthetisch moment de rust beteekent in den vloed der gebeurtenissen. Het aesthetisch moment is het oogenblik waarop wij het algemeene beleven en het betrekkelijke, met al zijn tegenstellingen van Goed en Kwaad, van Schoon en Leelijk enz. is opgeheven
      De Kunst in al hare vormen wil ons de Eenheid, het volstrekte doen beleven. Daar in heeft de Kunst overeenstemming met de Religie, met dit verschil, dat deze laatste de eerste daarvoor noodig had. Beide beoogen het Geluk. Feitelijk kan men in dezen zin niet van Geluk spreken omdat het beleven van het volstrekte,het opheffen der relatieven, niet met een reatief begrip uitgedrukt kan worden].


      Wat Kunst en Religie dus beoogen is niet het Geluk maar het volstrekte zijn. De Beeldende Kunst nu zoekt een zicht- en tastbaren vorm voor het volstrekte zijn. Voelt ge nu wel waarom Giotto, zijn toren te Florence zoo hoog bouwde? Voelt ge nu wel waarom de Aegyptenaren en Byzantijnen de betrekkelijke, organische werkelijkheid, onderdrukten en waarom de z.g.n. abstracte schilderij XXe eeuw ontstond?


      Het is: omdat elke herkenning van het betrekkelijke het aesthetisch moment kan verstoren en ook werkelijk verstoort.
      Van uit dit „moderne”, gezichtspunt de evolutie der beeldende kunst van af de vlakke pyramidebouw tot de meest moderne kunst te beschouwen, zooals die haa hoogtepunt had in enkele grootmeesters, levert het voordeel op dat elke bevoordeeling of vertroebeling door exclusief persoonlijke inzichten, achterwege kan blijven. Dit gezichtspunt is algemeen doch werd toevallig in onze eeuw tot een bewust en zuiver standpunt.


      Gaan wij van dit algemeene standpunt betreffende de bedoeling der Beeldende Kunst nu ook haar wezen beschouwen dan zal dit een algemeen overzicht vergemakkelijken.


II.


      Zoodra iemand ophoudt zijn denkbeelden en gevoelens door het woord te bespiegelen, maar naar een blad papier grijpt en bij wijze van schrift daarop op bepaalde wijze teekens, lijnen, vormen of kleuren aanbrengt gaat hij beeldend te werk: hij geeft een beeld van zijn gedachten, een vorm aan zijn gevoelens De Chineesche en Japansche kunst ontstond op deze wijze Zij ontwikkelde zich uit de kaligrafie 1)


      Deze beelding is kunst wanneer de verhoudingen waarin lijnen of kleuren tot elkaar en deze gezamenlijk tot de ruimte (het vlak) staan een volstrete eenheid vormen met de bedoeling van den maker en het geheel geestelijk-doelmatig (= aesthetisch) is
      De bedoeling van den kunstenaar is de inhoud van het kunstwerk
      De samenstelling van het beeld, de vorm De wijze van samenstelling, de stijl.


      Ge voelt, wanneer wij de kwestie zoo stellen, er niet a priori een bekende realiteit (natuur-beeld) noodig is en het uit den aard der zaak kan gebeuren dat een voorwerp aan onze omgeving ontleend schade kan doen aan de bedoeling van den beeldenden mensch Nu is het noodig, dat wij als tegenstelling op het volstrekt (en direct) beeldende ook het na-of afbeeldende beschouwen.


      Zoodra iemand de behoefte gevoelt beeldend te werk te gaan om uitdrukking te geven aan zijn temperament, maar op het vlakke papier, de ruimtelijkheid, niet de juist verhouding kan vinden tusschen ruimte, vorm en kleur, zal hij als hulpmiddel een reeds beschouwd beeld gebruiken b v een boom, mensch of voorwerp Met deze na- of afbee[l]ding zal hij trachten zijn bedoeling uit te drukken deze laatste leggende in het eerste Hij zal aan het voorwerp ’n anderen vorm of kleur geven Hij zal het beeld der betrekkelijkheid idealiseeren zóó dat ’t tot een zinnebeeld wordt der algemeenheid Is de verhouding van den scheppenden geest tot den vorm, het kunstwerk, nu volstrekt ? Neen Het is onvolstrekt En waarom ? Omdat er iets tusschen de bedoeling en den vorm geschoven is Het betrekkelijke is genomen als beeld van het algemeene Het kunstwerk is secundair en niet primair


III


      Wanneer wij ons nu richten tot den Byzantijnschen geest en de Byzantijnsche kunstwerken die in hunne strakke vormen en kleuren met de kunst van onzen tijd overeenkomen, dan zal ’t ons moeten voorkomen alsof de beeldende kunst een cirkelgang doorloopen heeft en zich in onzen tijd het stille en bewegelijke punt vereenigd hebben.
      Zoo is het ook inderdaad Toch is er een enorm verschil van geesteshouding tusschen de primitieven kunst en de voldragen kunst van onzen tijd


IV


      De Byzantijnsche kunst bestaat uit twee elementen, die ik gemakshalve zal aanduiden met: Grieksch en Chris telijk
      Om den Griekschen invloed in de Byzantijnsche kunst te beseffen is het noodig dat we de kern van de Grieksche kunst kennen


      De Grieksche kunst interpreteerde de schoonheid der harmonie en rhythmiek van het natuurlijk organische Nu heeft in de Byzantijnsche kunst de volgende wisselwerking plaats De klassieke schoonheid van den organischen vorm werd gezocht en met liefde behouden (vooral van gelaat en handen) doch ter gelijkertijd werd in de overige lichaamsdeelen het natuurlijk- organische onderdrukt


      Deze onderdrukking van het natuurlijk organische in de Byzantijnsche kunst is het abstracte element, dat zij onteende aan een meer geestelijke levensopvatting: de christelijke n l slechts in gelaat en handen der Madonna’s enz. is de grieksche invloed merkbaar. Den plooienstijl ontleende de Byzantijnen aan de Christelijke levensvergeestelijking. Evenals in de kleeding van het volk toont zich de behoefte naar onderdrukking van het organische, de behoefte naar vergeestelijking, in de kunstwerken.
      Leiden- December-Maart 1916-17.


(Deze studies worden voortgezet).


1) De Japansche kunst ging uit van een ruimer beeldend beginsel: het teeken. De Europeesche kunst heeft zich daarentegen uit de nabootsing ontwikkeld en komt eerst heden tot het elementair-beeldende.