Eenheid/Nummer 390/De Nieuwe Beweging in de Schilderkunst, door Theo v. Doesburg

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
De Nieuwe Beweging in de Schilderkunst, door Theo v. Doesburg
Auteur(s) Anoniem
Datum Zaterdag 24 november 1917
Titel De Nieuwe Beweging in de Schilderkunst, door Theo v. Doesburg
Tijdschrift Eenheid
Jg, nr, pg [9], 390, 121
Opmerkingen Bespreking van De nieuwe beweging in de schilderkunst; Wassily Kandinsky vermeld als Kandinsky, Gino Severini als Severini, Bart van der Leck als B. v.d. Leck
Brontaal Nederlands
Bron Wikimedia Commons
Auteursrecht Publiek domein

De Nieuwe Beweging in de Schilderkunst,

door THEO v. DOESBURG.

      Deze uitgave van J. Waltman te Delft, versierd en toegelicht door platen, reproducties van voorbeelden der nieuwe schilderkunst, is wellicht de eerste meer gedetailleerde uitgave hierover in ons land.
      Onze lezers zijn bekend met de kunstopvattingen van den schrijver, die geregeld aan ons blad meewerkt. In dit boekje worden die ideeën gesystematiseerd en meer uitgebreider tracht de schrijver de nieuwe kunst-uitingen nader tot het publiek te brengen, dat nog geheel gewend is een schilderij als een soort photo voor de werkelijkheid te beschouwen. Doch „hoe meer ruimte er in een schilderij gegeven wordt aan de ontroeringswaarde, des te minder ruimte blijft er over voor de natuurwaarde.”
      Een Fra Angelico b.v. schildert Maria niet als „vrouw”, maar de vorm was alleen noodig, om zijn religieuse ontroering er in te uiten.
      „Wat de kunstenaar van voorheen onderscheidt van den kunstenaar van thans is, dat de eerste zijn ontroering in een aan de natuur ontleenden vorm overbracht, terwijl de kunstenaar van dezen tijd zijn ontroering in een beeldenden vorm overbrengt.”
      De schrijver meent, dat de natuurvorm in de schilderij de aandacht afleidt van de ontroering, evenals in een opera de tooneelgebaren afleiden van de muzikale ontroeringselementen.
      Is dit waar en moet dit toegegeven worden, dan zijn alle consequenties van de nieuwste schilderscholen te aanvaarden en heeft het kunstminnend publiek zich aan te passen aan de eischen, die de modernste schilder stelt. „Een droomerige improvisatie” van Kandinsky, „de Modiste” van Severini, de „Driehoek Compositie” van Theo v. Doesburg, evenals zijn „Dansfiguur”, „de Schilderij” van Piet Mondriaan, „de Tryptiek” van B. v. d. Leck, etc. heeft hij critiekloos op zich te doen inwerken en te zien, of eindelijk ’s schilders ontroering in hem is neergedaalt. Mij heeft dat vlakken- en lijnengewarrel nooit eenige ontroering bezorgd. Zit ik nog te veel in de conventioneele vormen-kunst verzonken, ben ik te bevooroordeeld? Ik zou graag de ontroering dier nieuwe schilderproeven willen ondergaan.... En ik blijf zoo koud als een steen en kan niet anders dan eigenwijs denken aan de fabel van Uilenspiegel – Het lijkt mij, dat de nieuwere schildersrichtingen te verstandelijk zijn, te veel geredeneerd en daardoor zelf de innerlijke ontroering dooden in het zoeken naar nieuwe openbaringsmiddelen.
      Doch, ieder leze Theo van Doesburgs beschouwingen, trachte de kunstwerken zelve te bezien en er zich in te verdiepen en misschien zal hij beter er in slagen, dan ik, om door het „innerlijk luisteren”, zooals de schrijver eischt, het „kunstwerk in zich te laten ontstaan en het dus in zichzelf opnieuw voort te brengen.”