Eerste Aanvullend Protocol bij de Verdragen van Genève

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Eerste Aanvullend Protocol bij de Verdragen van Genève

Type Multilateraal
Ondertekening 08 juni 1977 in Bern
Inwerkingtreding 7 december 1978
Brontaal Arabisch, Chinees, Engels, Frans, Russisch en Spaans
Vertaling Officiële Nederlandse
Vervangen door Wijziging van het Aanvullend Protocol bij de Verdragen van Genève van 24 augustus 1990 te Genève
Leden 174
Bron Wetten.nl
Auteursrecht Publiek domein
Logo Wikipedia
Logo Wikipedia
Meer over Eerste Aanvullend Protocol bij de Verdragen van Genève op Wikipedia

Aanvullend Protocol bij de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949, betreffende de bescherming van de slachtoffers van internationale gewapende conflicten (Protocol I).

PREAMBULE[bewerken]

De Hoge Verdragsluitende Partijen,

Hun ernstig verlangen uitsprekende, vrede tussen de volkeren te zien heersen,

In herinnering brengende, dat iedere Staat, overeenkomstig het Handvest van de Verenigde Naties, de plicht heeft zich in zijn internationale betrekkingen te onthouden van bedreiging met of gebruik van geweld, gericht tegen de soevereiniteit, de territoriale integriteit of de politieke onafhankelijkheid van een Staat, dan wel plaatsvindend op enige andere wijze die onverenigbaar is met de doelstellingen van de Verenigde Naties,

Van oordeel, dat het niettemin noodzakelijk is, de bepalingen ter bescherming van de slachtoffers van gewapende conflicten opnieuw te bevestigen en uit te breiden, en maatregelen toe te voegen met het oog op een strengere toepassing daarvan,

Hun overtuiging uitsprekende, dat geen enkele bepaling van dit Protocol of van de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949 kan worden uitgelegd als rechtvaardiging van of machtiging tot enige daad van agressie of van enig ander gebruik van geweld, onverenigbaar met het Handvest van de Verenigde Naties,

Voorts opnieuw bevestigende, dat de bepalingen van de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949 en van dit Protocol ten volle dienen te worden toegepast in alle omstandigheden op alle personen die door deze akten worden beschermd, zonder enig nadelig onderscheid gebaseerd op de aard of de oorsprong van het gewapende conflict of op de motieven van of toegeschreven aan de partijen bij het conflict,

Zijn het volgende overeengekomen:

DEEL I. ALGEMENE BEPALINGEN[bewerken]

Artikel 1. Algemene beginselen en toepassingsgebied

  • 1. De Hoge Verdragsluitende Partijen verbinden zich, dit Protocol onder alle omstandigheden te eerbiedigen en te doen eerbiedigen.
  • 2. In gevallen waarin niet wordt voorzien door dit Protocol of door andere internationale overeenkomsten blijven de burgers en combattanten beschermd door en onderworpen aan de beginselen van het volkenrecht die voortvloeien uit de gevestigde gebruiken, de beginselen van menselijkheid en de eisen van het openbare rechtsbewustzijn.
  • 3. Dit Protocol, dat een aanvulling vormt op de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949 voor de bescherming van oorlogsslachtoffers, is van toepassing in de situaties, bedoeld in de artikelen 2 van die Verdragen.
  • 4. De situaties, bedoeld in het voorgaande lid, omvatten mede gewapende conflicten waarin volkeren vechten tegen koloniale overheersing en vreemde bezetting en tegen racistische regimes, in de uitoefening van hun recht op zelfbeschikking zoals neergelegd in het Handvest van de Verenigde Naties en in de Verklaring betreffende de beginselen van het volkenrecht inzake vriendschappelijke betrekkingen en samenwerking tussen de Staten overeenkomstig het Handvest van de Verenigde Naties.

Artikel 2. Definities

Voor de toepassing van dit Protocol:

  • (a) betekent „Eerste Verdrag”, „Tweede Verdrag”, „Derde Verdrag” en „Vierde Verdrag” onderscheidenlijk: het Verdrag van Genève voor de verbetering van het lot der gewonden en zieken, zich bevindende bij de strijdkrachten te velde, van 12 augustus 1949; het Verdrag van Genève voor de verbetering van het lot der gewonden, zieken en schipbreukelingen van de strijdkrachten ter zee, van 12 augustus 1949; het Verdrag van Genève betreffende de behandeling van krijgsgevangenen van 12 augustus 1949; het Verdrag van Genève betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd van 12 augustus 1949; betekent „de Verdragen” de vier Verdragen van Genève van 12 augustus 1949 voor de bescherming van oorlogsslachtoffers;
  • (b) betekent „regels van het volkenrecht, toepasselijk in geval van gewapende conflicten”: de in geval van gewapende conflicten toepasselijke regels, neergelegd in internationale overeenkomsten waarbij de partijen bij het conflict partij zijn, alsmede de algemeen erkende beginselen en regels van het volkenrecht die van toepassing zijn in geval van gewapende conflicten;
  • (c) betekent „beschermende mogendheid”: een neutrale Staat of een andere Staat die geen partij is bij het conflict, welke door een partij bij het conflict is aangewezen en door de tegenpartij aanvaard en welke erin heeft toegestemd de taken, krachtens de Verdragen en dit Protocol aan een beschermende mogendheid opgedragen, te vervullen;
  • (d) betekent „plaatsvervanger”: een organisatie, optredend in de plaats van een beschermende mogendheid overeenkomstig artikel 5.

Artikel 3. Aanvang en einde van de toepassing

Onverminderd de bepalingen die te allen tijde van toepassing zijn:

  • (a) zijn de Verdragen en dit Protocol van toepassing vanaf de aanvang van iedere situatie bedoeld in artikel 1 van dit Protocol;
  • (b) neemt de toepassing van de Verdragen en van dit Protocol op het grondgebied van de partijen bij het conflict een einde bij de algemene beëindiging van de militaire operaties en, in het geval van bezette gebieden, bij de beëindiging van de bezetting, behalve in beide gevallen voor die personen wier definitieve invrijheidstelling, repatriëring of nieuwe vestiging daarna plaatsvindt. Deze personen blijven de voordelen van de desbetreffende bepalingen van de Verdragen en dit Protocol genieten tot hun definitieve invrijheidstelling, repatriëring of nieuwe vestiging.

Artikel 4. Juridische status van de partijen bij het conflict

De toepassing van de Verdragen en dit Protocol, alsook het sluiten van de overeenkomsten die daarin zijn voorzien, zijn niet van invloed op de juridische status van de partijen bij het conflict. Noch de bezetting van een gebied, noch de toepassing van de Verdragen en dit Protocol zijn van invloed op de juridische status van het desbetreffende gebied.

Artikel 5. Aanwijzing van beschermende mogendheden en van hun plaatsvervangers

  • 1. Het is de plicht van de partijen bij een conflict, om vanaf de aanvang van dat conflict de nakoming en de uitvoering van de Verdragen en dit Protocol te verzekeren door middel van toepassing van het stelsel van beschermende mogendheden, dat onder andere aanwijzing en aanvaarding van die mogendheden inhoudt overeenkomstig de volgende leden. De beschermende mogendheden zijn belast met het beschermen van de belangen van de partijen bij het conflict.
  • 2. Bij de aanvang van een situatie als bedoeld in artikel 1 wijst iedere partij bij het conflict onverwijld een beschermende mogendheid aan met het oog op de toepassing van de Verdragen en dit Protocol en geeft, eveneens onverwijld en met hetzelfde doel, toestemming tot de werkzaamheden van een beschermende mogendheid die zij na aanwijzing door de tegenpartij als zodanig heeft aanvaard.
  • 3. Indien bij de aanvang van een situatie als bedoeld in artikel 1 geen beschermende mogendheid is aangewezen of aanvaard, biedt het Internationale Comité van het Rode Kruis, onverminderd het recht van enige andere onpartijdige humanitaire organisatie hetzelfde te doen, de partijen bij het conflict zijn goede diensten aan met het oog op de onverwijlde aanwijzing van een beschermende mogendheid die de instemming van de partijen bij het conflict heeft. Te dien einde kan het Internationale Comité onder andere elke partij verzoeken, een lijst over te leggen van ten minste vijf Staten welke die partij aanvaardbaar acht om te haren behoeve ten opzichte van een tegenpartij als beschermende mogendheid op te treden, en elke tegenpartij verzoeken, een lijst over te leggen van ten minste vijf Staten die zij bereid is als beschermende mogendheid van de andere partij te aanvaarden; deze lijsten worden binnen twee weken na de ontvangst van het verzoek toegezonden aan het Comité, dat deze vergelijkt en zal trachten de instemming te verkrijgen van iedere Staat die op beide lijsten voorkomt.
  • 4. Indien er ondanks het bovenstaande geen beschermende mogendheid is, dienen de partijen bij het conflict onverwijld een aanbod te aanvaarden, dat kan worden gedaan door het Internationale Comité van het Rode Kruis of door enige andere organisatie die alle waarborgen van onpartijdigheid en doeltreffendheid biedt, na raadpleging van de bovenbedoelde partijen en met inachtneming van de uitkomst van die raadplegingen, om op te treden als plaatsvervanger. Een zodanige plaatsvervanger kan zijn functie slechts uitoefenen met toestemming van de partijen bij het conflict; de partijen bij het conflict moeten alles in het werk stellen om de werkzaamheden door de plaatsvervanger verricht bij de uitoefening van zijn taak krachtens de Verdragen en dit Protocol, te vergemakkelijken.
  • 5. Overeenkomstig artikel 4 zijn de aanwijzing en de aanvaarding van beschermende mogendheden met het oog op de toepassing van de Verdragen en dit Protocol niet van invloed op de juridische status van de partijen bij het conflict of van enig gebied, daaronder begrepen bezet gebied.
  • 6. Het feit dat de partijen bij het conflict diplomatieke betrekkingen met elkaar onderhouden, of dat een partij de bescherming van haar belangen en die van haar onderdanen aan een derde Staat heeft toevertrouwd overeenkomstig de regels van het volkenrecht betreffende de diplomatieke betrekkingen, vormt geen beletsel voor de aanwijzing van beschermende mogendheden met het oog op de toepassing van de Verdragen en dit Protocol.
  • 7. Iedere navolgende vermelding in dit Protocol van een beschermende mogendheid omvat mede een plaatsvervanger.

Artikel 6. Deskundige personen

  • 1. De Hoge Verdragsluitende Partijen streven er ook in vredestijd naar met de hulp van nationale Rode Kruis (Rode Halve Maan, Rode Leeuw en Zon)-organisaties, deskundig personeel op te leiden om de toepassing van de Verdragen en dit Protocol en in het bijzonder de werkzaamheden van de beschermende mogendheden te vergemakkelijken.
  • 2. De werving en de opleiding van zodanig personeel behoren tot de nationale competentie.
  • 3. Het Internationale Comité van het Rode Kruis houdt de lijsten van de aldus opgeleide personen, die de Hoge Verdragsluitende Partijen met dat doel mochten hebben opgesteld en aan het Comité mochten hebben toegezonden, ter beschikking van de Hoge Verdragsluitende Partijen.
  • 4. De voorwaarden, waaraan de tewerkstelling van zodanig personeel buiten nationaal grondgebied is onderworpen, vormen per geval onderwerp van bijzondere overeenkomsten tussen de betrokken partijen.

Artikel 7. Bijeenkomsten

De depositaris van dit Protocol roept een bijeenkomst van de Hoge Verdragsluitende Partijen bijeen op verzoek van één of meer van die partijen en met de instemming van de meerderheid van die partijen, ten einde algemene problemen betreffende de toepassing van de Verdragen en dit Protocol te bestuderen.

DEEL II. GEWONDEN, ZIEKEN EN SCHIPBREUKELINGEN[bewerken]

SECTIE I. ALGEMENE BESCHERMING[bewerken]

Artikel 8. Terminologie

Voor de toepassing van dit Protocol:

  • (a) betekent „gewonden” en „zieken”: personen, hetzij militairen of burgers, die ten gevolge van letsel, ziekte of een andere lichamelijke of geestelijke stoornis of onvermogen medische bijstand of verzorging behoeven en die zich onthouden van iedere vijandelijke handeling. Deze termen omvatten eveneens kraamvrouwen, pasgeboren kinderen en andere personen die onmiddellijke medische bijstand of verzorging behoeven, zoals gebrekkigen en aanstaande moeders, en die zich onthouden van iedere vijandelijke handeling.
  • (b) betekent „schipbreukelingen”: personen, hetzij militairen of burgers, die op zee of in andere wateren in gevaar verkeren ten gevolge van tegenspoed, hun of het schip of het luchtvaartuig dat hen vervoert overkomen, en die zich onthouden van iedere vijandelijke handeling. Deze personen blijven, mits zij zich van iedere vijandelijke handeling blijven onthouden, beschouwd als schipbreukelingen tijdens hun redding totdat zij een andere status krachtens de Verdragen of dit Protocol verwerven.
  • (c) bekent „medisch personeel”: de personen, door een partij bij het conflict aangewezen uitsluitend voor de doeleinden, vermeld onder punt e, of voor het beheer van medische formaties of voor het laten functioneren van of het beheer van medische vervoermiddelen. Die aanwijzingen kunnen permanent of tijdelijk zijn. De term omvat mede:
    • (i) medisch personeel van een partij bij het conflict, hetzij militair of burgerlijk, daarbij inbegrepen het personeel, omschreven in het Eerste en het Tweede Verdrag, en datgene dat behoort tot een instelling voor de civiele bescherming;
    • (ii) medisch personeel van nationale Rode Kruis (Rode Halve Maan, Rode Leeuw en Zon)-organisaties en andere nationale organisaties tot vrijwillige hulpverlening, die door een partij bij het conflict zijn erkend en toegelaten;
    • (iii) medisch personeel van medische formaties of medische vervoermiddelen, als omschreven in artikel 9, tweede lid;
  • (d) betekent „geestelijke verzorgers”: personen, militairen of burgers, zoals veldpredikers die zich uitsluitend bezighouden met de uitoefening van hun ambt en zijn verbonden:
    • (i) aan de strijdkrachten van een partij bij het conflict;
    • (ii) aan medische formaties of medische vervoermiddelen van een partij bij het conflict;
    • (iii) aan medische formaties of medische vervoermiddelen, als omschreven in artikel 9, tweede lid;
    • (iv) aan instellingen voor de civiele bescherming van een partij bij het conflict.

De plaatsing van geestelijke verzorgers kan permanent of tijdelijk zijn, en de desbetreffende bepalingen, vermeld onder punt (k) zijn op hen van toepassing.

  • (e) betekent „medische formaties”: inrichtingen en andere formaties, hetzij militair of burgerlijk, ingericht voor medische doeleinden, te weten het opzoeken, verzamelen, vervoeren of behandelen - eerste hulp inbegrepen - van zieken, gewonden en schipbreukelingen en het stellen van diagnoses, alsmede voor het voorkomen van ziekten. De term omvat bijvoorbeeld ziekenhuizen en andere dergelijke formaties, bloedtransfusiecentra, centra en instellingen voor preventieve geneeskunde, medische bevoorradingscentra en de opslagplaatsen van medisch materiaal en farmaceutische produkten van die formaties. Medische formaties kunnen vast of mobiel, permanent of tijdelijk zijn;
  • (f) betekent „medisch vervoer”: het vervoer te land, te water of door de lucht van de gewonden, zieken, schipbreukelingen, het medische personeel, de geestelijke verzorgers, de medische uitrusting of medische voorraden, beschermd door de Verdragen en dit Protocol;
  • (g) betekent „medische vervoermiddelen”: alle vervoermiddelen, hetzij militair of burgerlijk, permanent of tijdelijk, uitsluitend bestemd voor medisch vervoer en onder de zeggenschap van een bevoegde autoriteit van een partij bij het conflict;
  • (h) betekent „medisch voertuig”: ieder medisch vervoermiddel voor vervoer te land;
  • (i) betekent „medische schepen en vaartuigen”: ieder medisch vervoermiddel voor vervoer te water;
  • (j) betekent „medisch luchtvaartuig”: ieder medisch vervoermiddel voor vervoer door de lucht;
  • (k) betekent „permanent medisch personeel”, „permanente medische formaties” en „permanente medische vervoermiddelen”: het personeel en de formaties en transporten die uitsluitend zijn bestemd voor medische doeleinden voor onbepaalde tijd. Betekent „tijdelijk medisch personeel”, „tijdelijke medische formaties” en „tijdelijke medische vervoermiddelen”: liet personeel en de formaties en vervoermiddelen die uitsluitend worden gebruikt voor medische doeleinden voor een beperkte periode, gedurende die gehele periode. Tenzij anders is aangegeven, omvatten de termen „medisch personeel”, „medische formaties” en „medische vervoermiddelen” zowel de permanente als de tijdelijke categorieën;
  • (l) betekent „kenteken”: het kenteken, bestaande uit het rode kruis, de rode halve maan of de rode leeuw en zon op een wit veld, wanneer dit wordt gebruikt voor de bescherming van medische formaties en vervoeren of van medisch personeel en geestelijke verzorgers, van medische uitrusting of voorraden;
  • (m) betekent „herkenningssein”: ieder sein of iedere mededeling, in Hoofdstuk III van de Bijlage bij dit Protocol omschreven en uitsluitend bestemd voor de identificatie van medische formaties of vervoermiddelen.

Artikel 9. Toepassingsgebied

  • 1. Dit Deel, waarvan de bepalingen zijn bedoeld om de toestand van de gewonden, zieken en schipbreukelingen te verbeteren, is van toepassing op allen die zich in een situatie bevinden als bedoeld in artikel 1, zonder enig nadelig onderscheid gebaseerd op ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst of geloof, politieke of andere overtuiging, nationale of maatschappelijke afkomst, rijkdom, geboorte of andere status, of op enig ander soortgelijk criterium.
  • 2. De desbetreffende bepalingen van de artikelen 27 en 32 van het Eerste Verdrag zijn van toepassing op permanente medische formaties en vervoermiddelen (met uitzondering van hospitaalschepen, waarop artikel 25 van het Tweede Verdrag van toepassing is) en het personeel daarvan, die voor humanitaire doeleinden ter beschikking van een partij bij het conflict zijn gesteld:
    • (a) door een neutrale Staat of een andere Staat die geen partij is bij dat conflict;
    • (b) door een erkende en toegelaten vereniging tot hulpverlening van een dergelijke Staat;
    • (c) door een onpartijdige internationale humanitaire organisatie.

Artikel 10. Bescherming en verzorging

  • 1. Alle gewonden, zieken en schipbreukelingen, tot welke partij zij ook behoren, dienen te worden ontzien en beschermd.
  • 2. Zij moeten onder alle omstandigheden menselijk worden behandeld en in de grootst mogelijke omvang en binnen de kortst mogelijke tijd de medische verzorging en aandacht ontvangen, die hun toestand vereist. Er mag op geen andere dan op medische gronden onderscheid tussen hen worden gemaakt.

Artikel 11. Bescherming van personen

  • 1. De lichamelijke en geestelijke gezondheid en integriteit van personen die zich in de macht van de tegenpartij bevinden of die zijn geïnterneerd, die gevangen worden gehouden of op andere wijze van hun vrijheid zijn beroofd ten gevolge van een situatie als bedoeld in artikel 1, mogen niet door enig ongerechtvaardigd handelen of nalaten in gevaar worden gebracht. Dientengevolge is het verboden de personen, bedoeld in dit artikel, te onderwerpen aan medische handelingen die niet noodzakelijk zijn als gevolg van de gezondheidstoestand van de betrokken persoon en die niet in overeenstemming zijn met de algemeen aanvaarde medische normen welke onder gelijke medische omstandigheden zouden worden toegepast ten aanzien van personen die onderdaan zijn van de voor de handelingen verantwoordelijke partij en die op geen enkele wijze van hun vrijheid zijn beroofd.
  • 2. Het is in het bijzonder verboden bij dergelijke personen, zelfs met hun toestemming, uit te voeren:
    • (a) lichamelijke verminkingen;
    • (b) medische of wetenschappelijke experimenten;
    • (c) verwijdering van weefsel of organen voor transplantatie, behalve wanneer die handelingen gerechtvaardigd zijn overeenkomstig de voorwaarden, neergelegd in het eerste lid.
  • 3. Uitzonderingen op het verbod, neergelegd in het tweede lid, letter c, kunnen alleen worden gemaakt in het geval dat bloed wordt afgestaan voor transfusie, of huid voor transplantatie, mits dit vrijwillig en zonder enige dwang of aandrang geschiedt, en dan nog slechts voor therapeutische doeleinden, onder omstandigheden die beantwoorden aan de algemeen aanvaarde medische normen en maatregelen van toezicht, die zowel het belang van de donor als van de ontvanger beogen.
  • 4. Ieder opzettelijk handelen of nalaten, dat de lichamelijke of geestelijke gezondheid of integriteit in gevaar brengt van enige persoon, die zich in de macht bevindt van een andere partij dan de partij waartoe hij behoort, en dat hetzij een overtreding vormt van een van de verboden, neergelegd in het eerste en tweede lid, hetzij niet in overeenstemming is met de vereisten, vervat in het derde lid, levert een ernstige inbreuk op dit Protocol op.
  • 5. De personen, bedoeld in het eerste lid, hebben het recht om iedere operatieve ingreep te weigeren. In het geval van een weigering dient het medische personeel te trachten een desbetreffende schriftelijke verklaring, ondertekend of bevestigd door de patiënt, te verkrijgen.
  • 6. Iedere partij bij het conflict moet een medisch register bijhouden van alle gevallen van het afstaan van bloed voor transfusie of huid voor transplantatie door personen, bedoeld in het eerste lid, indien die afstand geschiedt onder verantwoordelijkheid van die partij. Bovendien dient iedere partij bij het conflict te trachten een register bij te houden van alle medische handelingen, uitgevoerd met betrekking tot iedere persoon die is geïnterneerd, die gevangen wordt gehouden of op andere wijze van zijn vrijheid is beroofd ten gevolge van een situatie als bedoeld in artikel 1. Deze registers dienen te allen tijde voor onderzoek door de beschermende mogendheid beschikbaar te zijn.

Artikel 12. Bescherming van medische formaties

  • 1. Medische formaties dienen te allen tijde te worden ontzien en beschermd en mogen niet worden aangevallen.
  • 2. Het eerste lid is van toepassing op burgerlijke medische formaties, mits deze:
    • (a) tot een van de partijen bij het conflict behoren;
    • (b) zijn erkend en toegelaten door de bevoegde autoriteiten van een van de partijen bij het conflict; dan wel
    • (c) zijn toegelaten overeenkomstig artikel 9, eerste lid, van dit Protocol of artikel 27 van het Eerste Verdrag.
  • 3. De partijen bij het conflict worden uitgenodigd, elkaar van de plaats waar hun vaste medische formaties zich bevinden, in kennis te stellen. Het ontbreken van een dergelijke kennisgeving ontheft geen van de partijen van de verplichting, aan de bepalingen van het eerste lid te voldoen.
  • 4. Onder geen enkele omstandigheid mogen medische formaties worden gebruikt om te trachten militaire objecten tegen aanvallen te beschermen. De partijen bij het conflict dienen er, zo mogelijk, zorg voor te dragen dat de medische formaties zich op zodanige plaatsen bevinden, dat aanvallen op militaire objecten hun veiligheid niet in gevaar brengen.

Artikel 13. Beëindiging van de bescherming van burgerlijke medische formaties

  • 1. De bescherming waarop de burgerlijke medische formaties recht hebben eindigt alleen wanneer deze worden gebruikt om buiten hun humanitaire taak voor de vijand schadelijke handelingen te verrichten. De bescherming eindigt evenwel slechts nadat een waarschuwing is gegeven waarin, telkens wanneer daartoe aanleiding is, een redelijke termijn wordt gesteld, en nadat aan die waarschuwing geen gevolg is gegeven.
  • 2. Als voor de vijand schadelijke handelingen worden niet beschouwd:
    • (a) het feit dat het personeel van de formatie is uitgerust met lichte, persoonlijke wapens voor zijn eigen verdediging of voor die van de gewonden en zieken, met de zorg waarvoor het is belast;
    • (b) het feit dat de formatie wordt bewaakt door een piket, door schildwachten of door een geleide;
    • (c) het feit dat draagbare wapens en munitie, die van de gewonden en zieken zijn afgenomen en nog niet aan de bevoegde tak van dienst zijn afgeleverd, in de formatie worden aangetroffen;
    • (d) het feit dat leden van de strijdkrachten of andere combattanten zich om medische redenen bij de formatie bevinden.

Artikel 14. Beperkingen op het vorderen van burgerlijke medische formaties

  • 1. De bezettende mogendheid heeft de plicht te verzekeren, dat onafgebroken kan worden voorzien in de medische behoeften van de burgerbevolking in bezet gebied.
  • 2. De bezettende mogendheid mag derhalve geen burgerlijke medische formaties, hun uitrusting, hun materieel of de diensten van hun personeel vorderen, zolang die hulpmiddelen noodzakelijk zijn voor het verschaffen van toereikende medische diensten ten behoeve van de burgerbevolking en voor de voortzetting van de medische verzorging van de gewonden en zieken, die reeds onder behandeling zijn.
  • 3. De bezettende mogendheid mag, mits hij de algemene regel, neergelegd in het tweede lid, in acht blijft nemen, de bovenbedoelde hulpmiddelen vorderen onder de volgende bijzondere voorwaarden:
    • (a) dat de hulpmiddelen nodig zijn voor een toereikende en onmiddellijke medische behandeling van de gewonden en zieken van de strijdkrachten van de bezettende mogendheid of van krijgsgevangenen;
    • (b) dat de vordering niet langer duurt dan gezien het bovenstaande noodzakelijk is;
    • (c) dat onmiddellijk maatregelen worden genomen om te verzekeren dat onafgebroken kan worden voorzien in de medische behoeften van de burgerbevolking, evenals in die van de gewonden en zieken onder behandeling die door de vordering worden getroffen.

Artikel 15. Bescherming van burgerlijk medisch personeel en geestelijke verzorgers

  • 1. Burgerlijk medisch personeel dient te worden ontzien en beschermd.
  • 2. Met alle beschikbare middelen moet, indien nodig, hulp worden verleend aan het burgerlijke medisch personeel in gebieden waar de burgerlijke medische diensten door de vijandelijkheden zijn ontwricht.
  • 3. De bezettende mogendheid moet het burgerlijke medisch personeel in bezette gebieden alle bijstand verlenen om het in staat te stellen naar beste vermogen zijn humanitaire taak te vervullen. De bezettende mogendheid mag niet eisen, dat dit personeel bij de uitoefening van die taak voorrang geeft aan de behandeling van enige persoon, behalve op medische gronden. Het mag niet worden verplicht taken te verrichten die onverenigbaar zijn met zijn humanitaire opdracht.
  • 4. Het burgerlijke medisch personeel moet toegang hebben tot alle plaatsen waar zijn diensten onmisbaar zijn; het is daarbij onderworpen aan de maatregelen van toezicht en aan de veiligheidsmaatregelen die de desbetreffende partij bij het conflict noodzakelijk acht.
  • 5. Burgerlijke geestelijke verzorgers dienen te worden ontzien en beschermd. De bepalingen van de Verdragen en dit Protocol betreffende de bescherming en de herkenbaarheid van het medisch personeel zijn gelijkelijk op hen van toepassing.

Artikel 16. Algemene bescherming van de medische taakvervulling

  • 1. Niemand mag, onder welke omstandigheden ook, worden gestraft voor het uitvoeren van medische behandelingen die met de medische ethiek in overeenstemming zijn, ongeacht degenen aan wie deze handelingen ten goede komen.
  • 2. Personen die medische handelingen uitvoeren, mogen niet worden verplicht daden of werkzaamheden te verrichten, die in strijd zijn met de regels van de medische ethiek of met andere medische regels, opgesteld in het belang van de gewonden en de zieken, of met de bepalingen van de Verdragen en dit Protocol, noch mogen zij worden gedwongen af te zien van het verrichten van daden of werkzaamheden, door die regels en bepalingen voorgeschreven.
  • 3. Niemand die medische handelingen uitvoert, mag worden verplicht, aan iemand die behoort tot een tegenpartij of tot zijn eigen partij, behalve voor zover dat door de wetgeving van de laatstbedoelde partij wordt vereist, inlichtingen te verstrekken betreffende de gewonden en zieken die hij verzorgt of heeft verzorgd, indien deze inlichtingen naar zijn oordeel schadelijk zouden kunnen zijn voor de desbetreffende patiënten of hun families. De voorschriften inzake de verplichte melding van besmettelijke ziekten dienen evenwel in acht te worden genomen.

Artikel 17. Rol van de burgerbevolking en van de verenigingen tot hulpverlening

  • 1. De burgerbevolking dient de gewonden, zieken en schipbreukelingen te ontzien, zelfs indien deze tot de tegenpartij behoren, en mag geen gewelddaden tegen hen begaan. Aan de burgerbevolking en de verenigingen tot hulpverlening, zoals nationale Rode Kruis (Rode Halve Maan, Rode Leeuw en Zon)-organisaties, is het toegestaan, zelfs eigener beweging de gewonden, zieken en schipbreukelingen te verzamelen en te verzorgen, zelfs in gebieden waar een inval heeft plaatsgevonden of die zijn bezet. Niemand mag worden gedeerd, vervolgd, veroordeeld of gestraft voor dergelijke humanitaire handelingen.
  • 2. De partijen bij het conflict kunnen een beroep doen op de burgerbevolking en de verenigingen tot hulpverlening, bedoeld in het eerste lid, de gewonden, zieken en schipbreukelingen te verzamelen en te verzorgen, naar de doden te zoeken en de plaats waar deze zich bevinden te melden; de partijen dienen zowel bescherming als de noodzakelijke faciliteiten te verlenen aan diegenen die aan dit beroep gevolg hebben gegeven. Indien de tegenpartij het gebied in haar macht mocht krijgen, of wederom in haar macht mocht krijgen, moet zij deze bescherming en faciliteiten blijven verlenen zolang zij noodzakelijk zijn.

Artikel 18. Identificatie

  • 1. Iedere partij bij het conflict moet de herkenbaarheid trachten te verzekeren van het medische personeel, de geestelijke verzorgers en de medische formaties en transporten.
  • 2. Iedere partij bij het conflict moet eveneens trachten, werkwijzen en procedures te aanvaarden en ten uitvoer te leggen die het mogelijk maken, medisch formaties en transporten te herkennen, die het kenteken en de herkenningsseinen gebruiken.
  • 3. In bezet gebied en in gebieden, waar gevechten plaatsvinden of vermoedelijk zullen plaatsvinden, dienen het burgerlijke medisch personeel en de burgerlijke geestelijke verzorgers herkenbaar te zijn aan het kenteken en aan een identiteitskaart waaruit hun status blijkt.
  • 4. De medische formaties en vervoermiddelen moeten, met toestemming van de bevoegde autoriteit, zijn voorzien van het kenteken. De schepen en vaartuigen, bedoeld in artikel 22 van dit Protocol, moeten van kentekenen zijn voorzien overeenkomstig de bepalingen van het Tweede Verdrag.
  • 5. Een partij bij het conflict kan, als bepaald in Hoofdstuk III van Bijlage I bij dit Protocol, het gebruik van herkenningsseinen naast het kenteken toestaan ter identificatie van medische formaties en vervoermiddelen. Bij wijze van uitzondering mogen medische vervoermiddelen, in de bijzondere in dat Hoofdstuk genoemde gevallen, herkenningsseinen gebruiken zonder het kenteken te tonen.
  • 6. De uitvoering van de bepalingen van het eerste tot en met het vijfde lid van dit artikel wordt beheerst door de Hoofdstukken I tot en met III van de Bijlage bij dit Protocol. De seinen in Hoofdstuk III van de Bijlage omschreven en uitsluitend bestemd voor het gebruik door medische formaties en vervoermiddelen mogen, behalve als in dat Hoofdstuk bepaald, voor geen andere doeleinden worden gebruikt dan ter identificatie van de in dat Hoofdstuk omschreven medische formaties en vervoermiddelen.
  • 7. Dit artikel staat geen uitgebreider gebruik van het kenteken toe in vredestijd dan is bepaald in artikel 44 van het Eerste Verdrag.
  • 8. De bepalingen van de Verdragen en het Protocol betreffende het toezicht op het gebruik van het kenteken en betreffende het voorkomen en het tegengaan van enig misbruik daarvan zijn van toepassing op herkenningsseinen.

Artikel 19. Neutrale Staten en andere Staten die geen partij zijn bij het conflict

Neutrale Staten en andere Staten die geen partij zijn bij het conflict dienen de desbetreffende bepalingen van dit Protocol toe te passen ten aanzien van de personen die door dit Deel worden beschermd en die op hun grondgebied mochten worden toegelaten of geïnterneerd, alsmede op alle doden van de partijen bij het conflict die zij mochten vinden.

Artikel 20. Verbod van represailles

Represailles tegen personen en goederen, die door dit Deel worden beschermd, zijn verboden.

SECTIE II. MEDISCH VERVOER[bewerken]

Artikel 21. Medische voertuigen

Medische voertuigen dienen te worden ontzien en beschermd op dezelfde wijze als mobiele medische formaties krachtens de Verdragen en dit Protocol.

Artikel 22. Hospitaalschepen en kustreddingboten

  • 1. De bepalingen van de Verdragen betreffende:
    • (a) de vaartuigen, omschreven in de artikelen 22, 24, 25 en 27 van het Tweede Verdrag,
    • (b) hun reddingboten en kleine vaartuigen,
    • (c) hun personeel en bemanningen,
    • (d) de gewonden, zieken en schipbreukelingen aan boord,

zijn eveneens van toepassing wanneer die vaartuigen burgers vervoeren die gewond, ziek of schipbreukeling zijn en niet behoren tot een van de categorieën, vermeld in artikel 13 van het Tweede Verdrag. Die burgers mogen evenwel niet worden overgedragen aan enige partij die niet hun eigen partij is, noch op zee gevangen worden genomen. Indien zij zich in de macht bevinden van een andere partij bij het conflict dan hun eigen partij, zijn het Vierde Verdrag en dit Protocol op hen van toepassing.

  • 2. De bescherming door de Verdragen verleend aan de vaartuigen, omschreven in artikel 25 van het Tweede Verdrag, strekt zich mede uit tot de hospitaalschepen, voor humanitaire doeleinden aan een partij bij het conflict ter beschikking gesteld:
    • (a) door een neutrale Staat of een andere Staat die geen partij is bij dat conflict;
    • (b) door een onpartijdige internationale humanitaire organisatie mits in beide gevallen aan de in dat artikel vermelde vereisten is voldaan.
  • 3. Kleine vaartuigen, omschreven in artikel 27 van het Tweede Verdrag, dienen te worden beschermd, zelfs indien de in dat artikel bedoelde kennisgeving niet is gedaan. De partijen bij het conflict worden evenwel uitgenodigd, elkaar van alle bijzonderheden met betrekking tot die vaartuigen in kennis te stellen, ten einde de identificatie en de herkenning daarvan te vergemakkelijken.

Artikel 23. Andere medische schepen en vaartuigen

  • 1. Medische schepen en vaartuigen die niet zijn schepen en vaartuigen, bedoeld in artikel 22 van dit Protocol en artikel 38 van het Tweede Verdrag dienen, hetzij op zee of in andere wateren, te worden ontzien en beschermd op dezelfde wijze als de mobiele medische formaties krachtens de Verdragen en dit Protocol. Deze schepen dienen, daar de bovengenoemde bescherming slechts kan worden verwezenlijkt indien zij kunnen worden geïdentificeerd en herkend als medische schepen of vaartuigen, te zijn voorzien van het kenteken, en zoveel mogelijk te voldoen aan het bepaalde in artikel 43, tweede lid, van het Tweede Verdrag.
  • 2. De schepen en vaartuigen, bedoeld in het eerste lid, blijven onderworpen aan het oorlogsrecht. Ieder oorlogsschip dat aan de oppervlakte vaart en in staat is de opvolging van zijn bevel terstond af te dwingen, kan hun bevelen te stoppen, zich te verwijderen of een bepaalde route te volgen, en zij dienen ieder zodanig bevel op te volgen. Deze schepen en vaartuigen mogen, zolang zij nodig zijn voor de gewonden, zieken en schipbreukelingen aan boord, op geen enkele andere wijze aan hun medische taak worden onttrokken.
  • 3. De bescherming, verleend in het eerste lid, eindigt alleen in de omstandigheden, vermeld in de artikelen 34 en 35 van het Tweede Verdrag. Een duidelijke weigering om een bevel, gegeven overeenkomstig het tweede lid, op te volgen vormt een voor de vijand schadelijke handeling krachtens artikel 34 van het Tweede Verdrag.
  • 4. Een partij bij het conflict kan iedere tegenpartij, zolang als mogelijk is vóór het vertrek van een medisch schip of vaartuig, in kennis stellen van de naam, de klasse, de verwachte vertrektijd, de koers en de geschatte snelheid ervan, in het bijzonder in het geval van schepen met een bruto inhoud van meer dan 2000 ton, en kan voorts alle gegevens verstrekken ter vergemakkelijking van de identificatie en herkenning. De tegenpartij moet de ontvangst van die gegevens bevestigen.
  • 5. De bepalingen van artikel 37 van het Tweede Verdrag zijn van toepassing op het medisch personeel en de geestelijke verzorgers op die schepen en vaartuigen.
  • 6. De bepalingen van het Tweede Verdrag zijn van toepassing op de gewonden, zieken en schipbreukelingen, die behoren tot de categorieën bedoeld in artikel 13 van het Tweede Verdrag en artikel 44 van dit Protocol, en die zich aan boord van dergelijke schepen en vaartuigen mochten bevinden. De burgers die gewond, ziek of schipbreukeling zijn en niet behoren tot een van de categorieën, vermeld in artikel 13 van het Tweede Verdrag, kunnen op zee niet worden overgedragen aan een partij die niet hun eigen partij is, noch kunnen zij van dergelijke schepen of vaartuigen worden verwijderd; indien zij zich in de macht bevinden van een andere partij bij het conflict dan hun eigen partij, zijn het Vierde Verdrag en dit Protocol op hen van toepassing.

Artikel 24. Bescherming van medische luchtvaartuigen

Medische luchtvaartuigen dienen te worden ontzien en beschermd overeenkomstig de bepalingen van dit Deel.

Artikel 25. Medische luchtvaartuigen in gebieden die niet door een tegenpartij worden beheerst

In landgebieden die daadwerkelijk door bevriende strijdkrachten worden beheerst en in het luchtruim daarboven, of in zeegebieden die niet daadwerkelijk door een tegenpartij worden beheerst en in het luchtruim daarboven, is voor het ontzien en de bescherming van de medische luchtvaartuigen van een partij bij het conflict geen enkele overeenkomst met een tegenpartij vereist. Een partij bij het conflict die in deze gebieden van haar medische luchtvaartuigen gebruik maakt kan evenwel, met het oog op een grotere veiligheid, een kennisgeving als voorzien in artikel 29 tot de tegenpartij richten, in het bijzonder wanneer die luchtvaartuigen vluchten uitvoeren die hen binnen het bereik brengen van grond-lucht-wapensystemen van de tegenpartij.

Artikel 26. Medische luchtvaartuigen in contact-zones of soortgelijke zones

  • 1. In die delen van de contact-zone die daadwerkelijk door bevriende strijdkrachten worden beheerst en in het luchtruim daarboven, en in die gebieden die niet duidelijk daadwerkelijk door een bepaalde partij worden beheerst en in het luchtruim daarboven, kan de bescherming van de medische luchtvaartuigen slechts volkomen doeltreffend plaatsvinden krachtens een voorafgaande overeenstemming tussen de bevoegde militaire autoriteiten van de partijen bij het conflict, als voorzien in artikel 29. Ofschoon bij afwezigheid van een dergelijke overeenstemming de medische luchtvaartuigen hun werkzaamheden op eigen risico verrichten, moeten zij worden ontzien wanneer zij als zodanig zijn herkend.
  • 2. „Contact-zone” betekent: ieder landgebied waar de vooruitgeschoven onderdelen van de tegenover elkaar staande strijdkrachten contact hebben gemaakt, in het bijzonder waar zij zijn blootgesteld aan rechtstreeks vuur vanaf de grond.

Artikel 27. Medische luchtvaartuigen in gebieden die worden beheerst door een tegenpartij

  • 1. De medische luchtvaartuigen van een partij bij het conflict blijven beschermd, wanneer zij over land- of zeegebieden vliegen, die daadwerkelijk worden beheerst door een tegenpartij, mits van de bevoegde autoriteit van die tegenpartij van te voren toestemming voor die vluchten is verkregen.
  • 2. Een medisch luchtvaartuig dat over een gebied vliegt dat daadwerkelijk door een tegenpartij wordt beheerst, zonder de in het eerste lid voorziene toestemming of in afwijking van de voorwaarden, verbonden aan een dergelijke toestemming hetzij door een navigatiefout of ten gevolge van een noodtoestand die de veiligheid van de vlucht in gevaar brengt, dient alles in het werk te stellen om zich te identificeren en de tegenpartij van de omstandigheden in kennis te stellen. Zodra een zodanig medisch luchtvaartuig door de tegenpartij is herkend, dient die partij in redelijkheid alles in het werk te stellen om het bevel tot landen op het land of op het water, als bedoeld in artikel 30, te geven, of om andere maatregelen ter bescherming van haar eigen veiligheid te nemen, en in beide gevallen het luchtvaartuig tijd te geven aan dat bevel te voldoen of zich naar die maatregelen te gedragen, alvorens tot een aanval tegen het luchtvaartuig over te gaan.

Artikel 28. Beperkingen op het gebruik van medische luchtvaartuigen

  • 1. Het is de partijen bij het conflict verboden, hun medische luchtvaartuigen te gebruiken om enig voordeel over een tegenpartij te behalen. De aanwezigheid van medische luchtvaartuigen mag niet worden gebruikt om te trachten militaire doelen voor aanvallen te vrijwaren.
  • 2. De medische luchtvaartuigen mogen niet worden gebruikt om militaire inlichtingen te verzamelen of over te brengen, en mogen geen enkele uitrusting, voor die doeleinden bestemd, vervoeren. Het is hun verboden personen of lading te vervoeren, die niet vallen onder de definitie, opgenomen in artikel 8, punt 6. Het vervoer aan boord van de persoonlijke bezittingen van de inzittenden of van materieel, uitsluitend bestemd om de navigatie, de communicatie of de identificatie te vergemakkelijken, wordt niet als verboden beschouwd.
  • 3. De medische luchtvaartuigen mogen geen wapens vervoeren, behalve draagbare wapens en munitie, die van de gewonden, zieken en schipbreukelingen aan boord zijn afgenomen en nog niet aan de bevoegde tak van dienst zijn afgeleverd, en die lichte persoonlijke wapens die nodig zijn om het medische personeel aan boord in staat te stellen zichzelf en de gewonden, zieken en schipbreukelingen, met de zorg waarvoor het is belast, te verdedigen.
  • 4. De medische luchtvaartuigen mogen, wanneer zij de vluchten, bedoeld in de artikelen 26 en 27 uitvoeren, niet worden gebruikt om naar gewonden, zieken en schipbreukelingen te zoeken, zonder dat daarover van te voren overeenstemming met de tegenpartij is bereikt.

Artikel 29. Kennisgevingen en afspraken inzake medische luchtvaartuigen

  • 1. De kennisgevingen krachtens artikel 25, of de verzoeken om voorafgaande overeenstemming krachtens de artikelen 26, 27, 28, vierde lid, of 31, moeten het aantal medische luchtvaartuigen dat men voornemens is te gebruiken, het vluchtplan en de middelen ter identificatie aangeven en worden geacht in te houden, dat elke vlucht zal worden uitgevoerd met inachtneming van artikel 28.
  • 2. Een partij die een kennisgeving, gedaan krachtens artikel 25 ontvangt, moet de ontvangst van die kennisgeving onmiddellijk bevestigen.
  • 3. Een partij die een verzoek om voorafgaande overeenstemming krachtens de artikelen 26, 27, 28, vierde lid, of 31 ontvangt, moet de verzoekende partij zo snel mogelijk:
    • (a) mededelen dat het verzoek is ingewilligd;
    • (b) mededelen dat het verzoek is geweigerd; of
    • (c) een redelijk tegenvoorstel met betrekking tot het verzoek doen. Zij kan eveneens een verbod of een beperking van andere vluchten in het gebied gedurende de desbetreffende periode voorstellen. Indien de partij die het verzoek heeft gedaan de tegenvoorstellen aanvaardt, stelt zij de andere partij van de aanvaarding in kennis.
  • 4. De partijen moeten de nodige maatregelen nemen om te verzekeren, dat de kennisgevingen snel kunnen worden gedaan en de afspraken snel kunnen worden bereikt.
  • 5. De partijen moeten eveneens de nodige maatregelen nemen om hetgeen die kennisgevingen en die afspraken behelzen snel aan de betrokken militaire formaties bekend te maken en moeten die formaties inlichtingen verstrekken inzake de middelen ter identificatie, die door de desbetreffende medische luchtvaartuigen zullen worden gebruikt.

Artikel 30. Landen en inspectie van medische luchtvaartuigen

  • 1. Medische luchtvaartuigen die vliegen boven gebieden die daadwerkelijk worden beheerst door een tegenpartij, of boven gebieden die niet duidelijk daadwerkelijk door een bepaalde partij worden beheerst, kunnen het bevel ontvangen te landen naar gelang van de omstandigheden, op het land of op het water, ten einde inspectie overeenkomstig de navolgende leden mogelijk te maken. De medische luchtvaartuigen moeten ieder zodanig bevel opvolgen.
  • 2. Indien een dergelijk luchtvaartuig landt op het land of op het water, hetzij op bevel of om andere redenen, mag het uitsluitend aan inspectie worden onderworpen ter vaststelling van de zaken, vermeld in het derde en het vierde lid. Iedere zodanige inspectie moet onverwijld worden aangevangen en met voortvarendheid worden uitgevoerd. De inspecterende partij mag niet verlangen, dat de gewonden en zieken uit het vliegtuig worden verwijderd, tenzij verwijdering noodzakelijk is voor de inspectie. Die partij moet er in ieder geval voor zorgdragen, dat de toestand van de gewonden en zieken niet nadelig door de inspectie of de verwijdering wordt beïnvloed.
  • 3. Indien de inspectie aantoont dat het luchtvaartuig:
    • (a) een medisch luchtvaartuig is in de zin van artikel 8, letter j,
    • (b) geen inbreuk maakt op de voorwaarden, omschreven in artikel 28, en,
    • (c) indien voorafgaande overeenstemming is vereist, niet heeft gevlogen zonder, of in strijd met deze overeenstemming,

moet aan het luchtvaartuig en aan de inzittenden die behoren tot de tegenpartij of tot een neutrale Staat of een andere Staat die geen partij is bij het conflict, worden toegestaan de vlucht zonder oponthoud voort te zetten.

  • 4. Indien de inspectie aantoont dat het luchtvaartuig:
    • (a) geen medisch luchtvaartuig is in de zin van artikel 8, letter j,
    • (b) inbreuk maakt op de voorwaarden, omschreven in artikel 28, of,
    • (c) indien voorafgaande overeenstemming is vereist, heeft gevlogen zonder, of in strijd met deze overeenstemming,

kan het luchtvaartuig worden opgebracht. De inzittenden dienen te worden behandeld overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van de Verdragen en dit Protocol. Ieder opgebracht luchtvaartuig dat was aangewezen als permanent medisch luchtvaartuig mag daarna uitsluitend als medisch luchtvaartuig worden gebruikt.

Artikel 31. Neutrale Staten of andere Staten die geen partij zijn bij het conflict

  • 1. Medische luchtvaartuigen mogen, behalve krachtens een voorafgaande overeenstemming, niet vliegen over of landen op het grondgebied van een neutrale Staat of een andere Staat die geen partij is bij het conflict. Indien een zodanige overeenstemming bestaat, dienen zij evenwel te worden ontzien gedurende hun gehele vlucht en eveneens gedurende een eventuele landing op dat grondgebied. Niettemin moeten zij ieder bevel tot landen op het land of op het water, naar gelang van de omstandigheden, opvolgen.
  • 2. Indien een medisch luchtvaartuig, bij afwezigheid van overeenstemming of in afwijking van de voorwaarden waaronder de overeenstemming is tot stand gekomen, vliegt over het grondgebied van een neutrale Staat of een andere Staat die geen partij is bij het conflict, hetzij door een navigatiefout of ten gevolge van een noodtoestand die de veiligheid van de vlucht in gevaar brengt, dient het alles in het werk te stellen om de vlucht te melden en zich te identificeren. Zodra een zodanig medisch luchtvaartuig is herkend, dient die Staat in redelijkheid alles in het werk te stellen om het bevel tot landen op het land of op het water, als bedoeld in artikel 30, eerste lid, te geven, of om andere maatregelen ter bescherming van zijn eigen veiligheid te nemen, en in beide gevallen het luchtvaartuig tijd te geven om aan dat bevel te voldoen of zich naar die maatregelen te gedragen, alvorens tot een aanval tegen het luchtvaartuig over te gaan.
  • 3. Indien een medisch luchtvaartuig, hetzij krachtens overeenstemming of in de omstandigheden, vermeld in het tweede lid, landt op het land of op het water behorend tot het grondgebied van een neutrale Staat of een andere Staat die geen partij is bij het conflict, hetzij op bevel of om andere redenen, wordt het luchtvaartuig aan inspectie onderworpen ten einde vast te stellen of het werkelijk een medisch luchtvaartuig is. De inspectie moet onverwijld worden aangevangen en met voortvarendheid worden uitgevoerd. De inspecterende partij mag niet verlangen, dat de gewonden en zieken van de partij die het luchtvaartuig gebruikt daaruit worden verwijderd, tenzij verwijdering noodzakelijk is voor de inspectie. De inspecterende partij moet er in ieder geval voor zorgdragen, dat de toestand van de gewonden en zieken niet nadelig door de inspectie of de verwijdering wordt beïnvloed. Indien de inspectie aantoont, dat het luchtvaartuig werkelijk een medisch luchtvaartuig is, wordt het luchtvaartuig met inzittenden, met uitzondering van degenen die overeenkomstig de regels van het bij gewapende conflicten toepasselijke volkenrecht gevangen dienen te worden gehouden, toegestaan de vlucht te hervatten, en dienen passende maatregelen ten behoeve van de voortzetting van de vlucht te worden genomen. Indien de inspectie aantoont, dat het luchtvaartuig geen medisch luchtvaartuig is, wordt het opgebracht en worden de inzittenden behandeld overeenkomstig het het vierde lid.
  • 4. De gewonden, zieken en schipbreukelingen die, anders dan tijdelijk, met toestemming van de plaatselijke autoriteiten een medisch luchtvaartuig hebben verlaten op het grondgebied van een neutrale Staat of een andere Staat die geen partij is bij het conflict, worden, tenzij anders tussen die Staat en de partijen bij het conflict is overeengekomen, door die Staat gevangen gehouden, indien dit door de regels van het bij gewapende conflicten toepasselijke volkenrecht wordt voorgeschreven, en wel op zodanige wijze dat zij niet opnieuw aan de vijandelijkheden kunnen deelnemen. De kosten van behandeling in een ziekenhuis en van internering dienen door de Staat waartoe die personen behoren, te worden gedragen.
  • 5. De neutrale Staten en de andere Staten die geen partij zijn bij het conflict moeten alle voorwaarden en beperkingen die zij opleggen aan de vlucht van medische luchtvaartuigen over, of aan de landing van medische luchtvaartuigen op hun grondgebied, gelijkelijk op alle partijen bij het conflict toepassen.

SECTIE III. VERMISTEN EN DODEN[bewerken]

Artikel 32. Algemeen beginsel

Bij de uitvoering van deze Sectie zullen de werkzaamheden van de Hoge Verdragsluitende Partijen, de partijen bij het conflict en de internationale humanitaire organisaties, vermeld in de Verdragen en dit Protocol voornamelijk worden ingegeven door het recht van families, kennis te nemen van het lot van verwanten.

Artikel 33. Vermisten

  • 1. Zodra de omstandigheden zulks toelaten, en uiterlijk onmiddellijk na het einde van de daadwerkelijke vijandelijkheden, dient iedere partij bij het conflict naar de personen die door een tegenpartij als vermist zijn opgegeven, te zoeken. Die partij dient alle ter zake dienende gegevens betreffende die personen door te geven ten einde het zoeken te vergemakkelijken.
  • 2. Ten einde het verzamelen van gegevens ingevolge het vorige lid te vergemakkelijken, dient iedere partij met betrekking tot personen die niet krachtens de Verdragen en het Protocol gunstiger mochten worden behandeld:
    • (a) de gegevens te registreren, omschreven in artikel 138 van het Vierde Verdrag, betreffende die personen die langer dan twee weken gevangen zijn gehouden, gevangenisstraf hebben ondergaan of op andere wijze van hun vrijheid zijn beroofd ten gevolge van vijandelijkheden of van een bezetting, of die tijdens hun gevangenhouding zijn overleden;
    • (b) het zoeken naar en het registreren van gegevens omtrent die personen zoveel mogelijk te vergemakkelijken en zo nodig zelf te verrichten, indien deze in andere omstandigheden ten gevolge van vijandelijkheden of van een bezetting zijn overleden.
  • 3. Gegevens betreffende personen die ingevolge het eerste lid als vermist zijn opgegeven en verzoeken om dergelijke gegevens dienen te worden doorgegeven, hetzij rechtstreeks of door tussenkomst van de beschermende mogendheid, het Centrale Opsporingsbureau van het Internationale Comité van het Rode Kruis of nationale Rode Kruis (Rode Halve Maan, Rode Leeuw en Zon)-organisaties. Wanneer de gegevens niet via het Internationale Comité van het Rode Kruis en het Centrale Opsporingsbureau daarvan worden doorgegeven, dient iedere partij bij het conflict er zorg voor te dragen, dat die gegevens tevens aan het Centrale Opsporingsbureau worden verstrekt.
  • 4. De partijen bij het conflict dienen ernaar te streven, tot overeenstemming te geraken over regelingen, waardoor het ploegen mogelijk wordt gemaakt naar de doden te zoeken, deze te identificeren en uit gebieden waar gevechten hebben plaatsgevonden weg te halen, met inbegrip van regelingen waardoor het, indien wenselijk, mogelijk wordt gemaakt dat die ploegen worden vergezeld door personeel van de tegenpartij wanneer zij hun taak vervullen in gebieden die door de tegenpartij worden beheerst. Het personeel van die ploegendienst dient, wanneer het uitsluitend de genoemde functie vervult, te worden ontzien en beschermd.

Artikel 34. Stoffelijke overschotten

  • 1. Het stoffelijk overschot van personen die zijn overleden door oorzaken verband houdende met een bezetting, of die zijn overleden tijdens gevangenhouding voortkomend uit een bezetting of uit vijandelijkheden, alsook het stoffelijk overschot van personen die geen onderdaan zijn van het land waar zij zijn overleden ten gevolge van vijandelijkheden, dienen te worden ontzien, en het graf van alle zodanige personen dient te worden ontzien, onderhouden en aangeduid, als bepaald in artikel 130 van het Vierde Verdrag, wanneer het stoffelijk overschot of graf geen gunstiger behandeling krachtens de Verdragen en dit Protocol mocht ontvangen.
  • 2. Zodra de omstandigheden en de betrekkingen tussen de tegenpartijen dat toelaten, moeten de Hoge Verdragsluitende Partijen op wier grondgebied graven zijn gelegen van personen die ten gevolge van vijandelijkheden of tijdens een bezetting of gevangenhouding zijn overleden of, in voorkomende gevallen, andere plaatsen waar zich stoffelijke overschotten van zodanige personen bevinden, overeenkomsten sluiten ten einde:
    • (a) de toegang tot de graven te vergemakkelijken voor de familieleden van de overledenen en de vertegenwoordigers van de officiële gravendiensten, en regelingen van praktische aard voor die toegang vast te stellen;
    • (b) dergelijke graven duurzaam te beschermen en te ontzien;
    • (c) de terugkeer te vergemakkelijken van het stoffelijk overschot en de persoonlijke bezittingen van de overledenen naar het land van herkomst, op verzoek van dat land of op verzoek van de naaste familieleden, tenzij het bedoelde land daartegen bezwaar maakt.
  • 3. Indien geen overeenkomsten als voorzien in het tweede lid, letters b of c, zijn gesloten en indien het land van herkomst van deze overledenen niet bereid is op zijn kosten voor het onderhoud van die graven zorg te dragen, kan de Hoge Verdragsluitende Partij op wier grondgebied de graven zijn gelegen aanbieden, maatregelen te treffen ter vergemakkelijking van de terugkeer van de stoffelijke overschotten van de overledenen naar het land van herkomst. Indien een dergelijk aanbod niet wordt aanvaard, kan de Hoge Verdragsluitende Partij na verloop van vijf jaar, te rekenen vanaf de dag van het aanbod en na kennisgeving aan het land van herkomst, de voorschriften, neergelegd in haar eigen wetgeving met betrekking tot begraafplaatsen en graven, toepassen.
  • 4. Het is een Hoge Verdragsluitende Partij, op wier grondgebied de graven bedoeld in dit artikel zijn gelegen, slechts toegestaan de stoffelijke overschotten op te graven:
    • (a) in overeenstemming met het tweede lid, letter c, en het derde lid, of
    • (b) wanneer opgraving dwingend is geboden door het algemeen belang, waaronder begrepen medische noodzaak en noodzaak verband houdende met de opsporing, in welk geval de Hoge Verdragsluitende Partij te allen tijde de stoffelijke overschotten dient te ontzien en het land van herkomst in kennis dient te stellen van haar voornemen de stoffelijke overschotten op te graven, waarbij zij bijzonderheden betreffende de voorgenomen plaats van herbegrafenis dient te vermelden.

DEEL III. METHODEN EN MIDDELEN VAN OORLOGVOERING[bewerken]

STATUS VAN COMBATTANT EN VAN KRIJGSGEVANGENE

SECTIE I. METHODEN EN MIDDELEN VAN OORLOGVOERING[bewerken]

Artikel 35. Grondregels

  • 1. In geen enkel gewapend conflict is het recht van de partijen bij het conflict ten aanzien van de keuze der methoden of middelen van oorlogvoering onbegrensd.
  • 2. Het is verboden wapens, projectielen en stoffen alsmede methoden van oorlogvoering te gebruiken, die naar hun aard overbodig letsel of onnodig leed veroorzaken.
  • 3. Het is verboden, methoden of middelen van oorlogvoering te gebruiken, bestemd om omvangrijke, langdurige en ernstige schade aan het natuurlijk milieu toe te brengen, of die dergelijke schade, naar kan worden verwacht, zullen toebrengen.

Artikel 36. Nieuwe wapens

Op een Hoge Verdragsluitende Partij rust bij de bestudering, ontwikkeling, aanschaf of invoering van een nieuw wapen, een nieuw middel of een nieuwe methode van oorlogvoering de verplichting, vast te stellen of het gebruik daarvan, in bepaalde of in alle omstandigheden, door dit Protocol of door enige andere regel van het ten aanzien van de Hoge Verdragsluitende Partij toepasselijke volkenrecht is verboden.

Artikel 37. Verbod van perfidie

  • 1. Het is verboden een tegenstander te doden, te verwonden of gevangen te nemen door middel van perfidie. Gedragingen die het vertrouwen wekken bij een tegenstander ten einde deze te doen geloven dat hij gerechtigd is tot bescherming krachtens de regels van het volkenrecht toepasselijk in geval van gewapende conflicten of dat hij verplicht is zodanige bescherming te verlenen, met de bedoeling dat vertrouwen te misbruiken, leveren perfidie op. Voorbeelden van perfidie zijn:
    • (a) het voorwenden van het voornemen tot onderhandelen onder de parlementaire vlag of het voorwenden van overgave;
    • (b) het voorwenden, uitgeschakeld te zijn door verwondingen of ziekte;
    • (c) het voorwenden van het bezit van de status van burger of van non-combattant;
    • (d) het voorwenden van het bezit van een beschermde positie door het gebruik van tekens, kentekenen of uniformen van de Verenigde Naties, van neutrale Staten of van andere Staten die geen partij zijn bij het conflict.
  • 2. Krijgslisten zijn niet verboden. Dergelijke listen zijn gedragingen die zijn bedoeld om een tegenstander te misleiden of hem er toe te bewegen roekeloos te handelen, maar die geen regels van het volkenrecht, toepasselijk in geval van gewapende conflicten schenden, en die niet verraderlijk zijn doordat niet wordt getracht het vertrouwen van een tegenstander te wekken met betrekking tot bescherming krachtens dat recht. Voorbeelden van krijgslisten zijn: het gebruik van camouflage, lokmiddelen, schijnoperaties en onjuiste inlichtingen.

Artikel 38. Erkende kentekenen

  • 1. Het is verboden ongepast gebruik te maken van het kenteken van het Rode Kruis, de Rode Halve Maan of de Rode Leeuw en Zon, of van andere kentekenen, tekens of seinen, als voorzien in de Verdragen of dit Protocol. Het is eveneens verboden, in een gewapend conflict opzettelijk misbruik te maken van andere internationaal erkende beschermende kentekenen, tekens of seinen, daaronder begrepen de parlementaire vlag en het beschermende kenteken van culturele goederen.
  • 2. Het is verboden gebruik te maken van het kenteken van de Verenigde Naties, behalve wanneer het gebruik door die Organisatie is toegestaan.

Artikel 39. Nationaliteitskenteken

  • 1. Het is verboden in een gewapend conflict gebruik te maken van de vlaggen of de militaire kentekenen, onderscheidingstekens of uniformen van neutrale Staten of andere Staten die geen partij zijn bij het conflict.
  • 2. Het is verboden gebruik te maken van de vlaggen of militaire kentekenen, onderscheidingstekens of uniformen van de tegenpartijen tijdens aanvallen of met het oogmerk militaire operaties te dekken, te begunstigen, te beschermen of te belemmeren.
  • 3. Geen enkele bepaling van dit artikel of van artikel 37, eerste lid, letter d, vormt een aantasting van de bestaande, algemeen erkende regels van het volkenrecht, toepasselijk in geval van spionage of het gebruik van vlaggen tijdens gewapende conflicten op zee.

Artikel 40. Kwartier

Het is verboden het bevel te geven dat niemand mag overleven, een tegenstander daarmee te dreigen of op die grondslag de vijandelijkheden te bedrijven.

Artikel 41. Bescherming van een vijand buiten gevecht

  • 1. Een persoon die, naar wordt onderkend, of in de gegeven omstandigheden zou moeten worden onderkend, buiten gevecht verkeert, mag niet het doelwit van een aanval worden gemaakt.
  • 2. Een persoon verkeert buiten gevecht indien:
    • (a) hij zich in de macht van een tegenpartij bevindt;
    • (b) hij duidelijk het voornemen te kennen geeft, zich over te geven; of
    • (c) hij het bewustzijn heeft verloren of op andere wijze door verwondingen of ziekte is uitgeschakeld, en daarom niet in staat is zich te verdedigen,

mits hij zich in alle genoemde gevallen onthoudt van iedere vijandelijke handeling en niet tracht te ontvluchten.

  • 3. Wanneer personen die aanspraak kunnen maken op bescherming als krijgsgevangene, in handen van een tegenpartij zijn gevallen onder ongebruikelijke gevechtsomstandigheden die hun evacuatie, als geregeld in Deel III, Sectie I, van het Derde Verdrag verhinderen, dienen zij te worden vrijgelaten en dienen alle voorzorgen die praktisch uitvoerbaar zijn te worden getroffen om hun veiligheid te waarborgen.

Artikel 42. Inzittenden van luchtvaartuigen

  • 1. Niemand die met een parachute uit een vliegtuig in nood springt, mag gedurende zijn neerdaling het doelwit van een aanval worden gemaakt.
  • 2. Aan een persoon die met een parachute uit een vliegtuig in nood is gesprongen dient, zodra hij bij zijn landing terecht komt op gebied dat door een tegenpartij wordt beheerst, de gelegenheid te worden geboden zich over te geven, voordat hij het doelwit van een aanval wordt gemaakt, tenzij het duidelijk is dat hij een vijandelijke handeling verricht.
  • 3. Luchtlandingstroepen worden niet door dit artikel beschermd.

SECTIE II. DE STATUS VAN COMBATTANT EN VAN KRIJGSGEVANGENE[bewerken]

Artikel 43. De strijdkrachten

  • 1. De strijdkrachten van een partij bij een conflict bestaan uit alle georganiseerde strijdkrachten, groepen en eenheden die onder een bevel staan dat tegenover die partij verantwoordelijk is voor het gedrag van zijn ondergeschikten, zelfs indien die partij wordt vertegenwoordigd door een niet door een tegenpartij erkende regering of autoriteit. Deze strijdkrachten dienen te zijn onderworpen aan een intern krijgstuchtelijk systeem, dat onder andere de nakoming van de regels van het volkenrecht, toepasselijk in geval van gewapende conflicten, dient te verzekeren.
  • 2. De leden van de strijdkrachten van een partij bij een conflict, die niet zijn medisch personeel of geestelijke verzorgers op wie artikel 33 van het Derde Verdrag betrekking heeft, zijn combattanten en hebben derhalve het recht om rechtstreeks aan de vijandelijkheden deel te nemen.
  • 3. Wanneer een partij bij het conflict een paramilitaire organisatie, of een gewapende dienst belast met politietaken, in zijn strijdkrachten opneemt, moet zij de andere partijen bij het conflict daarvan in kennis stellen.

Artikel 44. Combattanten en krijgsgevangenen

  • 1. Iedere combattant, als omschreven in artikel 43, die in handen van een tegenpartij valt wordt als krijgsgevangene beschouwd.
  • 2. Alle combattanten zijn verplicht de regels van het volkenrecht, toepasselijk in gewapende conflicten, in acht te nemen; schendingen van die regels ontnemen evenwel een combattant niet het recht om als combattant te worden beschouwd of, indien hij in handen van een tegenpartij valt, het recht om als krijgsgevangene te worden beschouwd, behalve in de gevallen als voorzien in het derde en het vierde lid.
  • 3. Ter bevordering van een bescherming van de burgerbevolking tegen de gevolgen van de vijandelijkheden, zijn de combattanten verplicht zich van de burgerbevolking te onderscheiden wanneer zij een aanval of een militaire operatie ter voorbereiding van een aanval uitvoeren. Gelet evenwel op het feit dat er zich in een gewapend conflict situaties voordoen, waarin het een gewapende combattant door de aard van de vijandelijkheden niet mogelijk is zich van de burgerbevolking te onderscheiden, behoudt deze zijn status van combattant, mits hij in zulke situaties zijn wapens openlijk draagt:
    • (a) gedurende ieder militair treffen, en
    • (b) gedurende de tijd dat hij zichtbaar is voor de tegenpartij bij het betrekken van militaire posities, voorafgaande aan het inzetten van een aanval waaraan hij moet deelnemen.

Handelingen die voldoen aan de in dit lid neergelegde vereisten worden niet als perfide in de zin van artikel 37, eerste lid, letter c, beschouwd.

  • 4. Een combattant die in handen van een tegenpartij valt terwijl hij niet aan de vereisten, neergelegd in de tweede zin van het derde lid, voldoet, verliest het recht om als krijgsgevangene te worden beschouwd, maar hem dient niettemin bescherming te worden verleend die in alle opzichten gelijkwaardig is aan die welke het Derde Verdrag en dit Protocol aan krijgsgevangenen toekennen. Deze bescherming omvat mede bescherming die gelijkwaardig moet zijn aan die welke het Derde Verdrag aan krijgsgevangenen toekent, ingeval een zodanige persoon wordt berecht en gestraft voor enig strafbaar feit dat hij heeft begaan.
  • 5. Geen enkele combattant die in handen van een tegenpartij valt, zonder dat hij op dat moment deelneemt aan een aanval of een militaire operatie ter voorbereiding van een aanval, verliest uit hoofde van zijn voorafgaande activiteiten het recht als combattant en als krijgsgevangene te worden beschouwd.
  • 6. Dit artikel laat onverlet het recht van enige persoon om krachtens artikel 4 van het Derde Verdrag als krijgsgevangene te worden beschouwd.
  • 7. Dit artikel heeft niet ten doel, verandering te brengen in de algemeen aanvaarde statenpraktijk met betrekking tot het dragen van het uniform door de combattanten die behoren tot de geregelde geüniformeerde gewapende eenheden van een partij bij het conflict.
  • 8. Naast de categorieën personen, vermeld in de artikelen 13 van het Eerste en het Tweede Verdrag, kunnen alle leden van de strijdkrachten van een partij bij het conflict, als omschreven in artikel 43 van dit Protocol, aanspraak maken op bescherming krachtens die Verdragen, indien zij gewond of ziek zijn of, in het geval van het Tweede Verdrag, op zee of in andere wateren schipbreuk hebben geleden.

Artikel 45. Bescherming van de personen die aan de vijandelijkheden hebben deelgenomen

  • 1. Een persoon die aan vijandelijkheden deelneemt en in handen van een tegenpartij valt, wordt geacht krijgsgevangene te zijn en dient derhalve door het Derde Verdrag te worden beschermd, indien hij de status van krijgsgevangene inroept, indien blijkt dat hij aanspraak op een zodanige status heeft of indien de partij waartoe hij behoort een zodanige status te zijnen gunste inroept door middel van een kennisgeving aan de gevangenhoudende of aan de beschermende mogendheid. Indien er enige twijfel mocht rijzen over de vraag, of een zodanige persoon aanspraak op de status van krijgsgevangene heeft, dient hij die status te behouden en derhalve door het Derde Verdrag en dit Protocol te worden beschermd, totdat zijn status door een bevoegde rechterlijke instantie is vastgesteld.
  • 2. Indien een persoon die in handen van een tegenpartij is gevallen, niet als krijgsgevangene wordt vastgehouden, en door die partij zal worden berecht wegens een strafbaar feit, verband houdende met de vijandelijkheden, dient hij het recht te hebben om zijn aanspraak op de status van krijgsgevangene voor een rechterlijke instantie geldend te maken en een uitspraak betreffende die kwestie te verkrijgen. Steeds wanneer dat krachtens de toepasselijke procesregels mogelijk is, dient die uitspraak te worden gedaan voorafgaand aan het proces met betrekking tot het strafbare feit. De vertegenwoordigers van de beschermende mogendheid hebben het recht, het proces waarin betreffende de bovenbedoelde kwestie uitspraak wordt gedaan, bij te wonen, behalve in uitzonderlijke gevallen waarin het proces in het belang van de veiligheid van de Staat achter gesloten deuren wordt gevoerd. In een dergelijk geval moet de gevangenhoudende mogendheid de beschermende mogendheid daarvan in kennis stellen.
  • 3. Ieder die heeft deelgenomen aan vijandelijkheden, die geen aanspraak heeft op de status van krijgsgevangene en die geen gunstiger behandeling krachtens het Vierde Verdrag geniet, dient te allen tijde recht te hebben op de bescherming, verleend door artikel 75 van dit Protocol. In bezet gebied heeft iedere zodanige persoon, niettegenstaande het bepaalde in artikel 5 van het Vierde Verdrag, eveneens aanspraak op het recht van communicatie krachtens dat Verdrag, behalve wanneer hij als spion wordt vastgehouden.

Artikel 46. Spionnen

  • 1. Niettegenstaande enige andere bepaling van de Verdragen of dit Protocol heeft een lid van de strijdkrachten van een partij bij het conflict, die in handen van een tegenpartij valt terwijl hij spionage bedrijft, geen recht op de status van krijgsgevangene, en kan als spion worden behandeld.
  • 2. Een lid van de strijdkrachten van een partij bij het conflict die, ten behoeve van die partij en op gebied dat door een tegenpartij wordt beheerst, inlichtingen verzamelt of tracht te verzamelen, wordt niet geacht spionage te bedrijven indien hij, terwijl hij zodanige handelingen verricht, het uniform draagt van de strijdkrachten waartoe hij behoort.
  • 3. Een lid van de strijdkrachten van een partij bij het conflict, die inwoner is van een door een tegenpartij bezet gebied en die, ten behoeve van de partij waartoe hij behoort inlichtingen van militair belang binnen dat grondgebied verzamelt of tracht te verzamelen, wordt niet geacht spionage te bedrijven, tenzij hij zulks onder valse voorwendsels of opzettelijk op heimelijke wijze doet.

Bovendien verliest zo’n inwoner zijn recht op de status van krijgsgevangene niet en mag niet als spion worden behandeld, tenzij hij wordt gevat terwijl hij spionage bedrijft.

  • 4. Een lid van de strijdkrachten van een partij bij het conflict, die geen inwoner is van door een tegenpartij bezet gebied en die op dat gebied spionage heeft bedreven, verliest zijn recht op de status van krijgsgevangene niet en mag niet worden behandeld als spion, tenzij hij wordt gevat voordat hij zich weer bij de strijdkrachten waartoe hij behoort, heeft gevoegd.

Artikel 47. Huurlingen

  • 1. Een huurling heeft niet het recht op de status van combattant of van krijgsgevangene.
  • 2. Een huurling is iedere persoon:
    • (a) die plaatselijk of in het buitenland speciaal is aangeworven om te vechten in een gewapend conflict;
    • (b) die daadwerkelijk en rechtstreeks deelneemt aan de vijandelijkheden;
    • (c) die voornamelijk door het verlangen naar persoonlijk gewin wordt gedreven aan de vijandelijkheden deel te nemen en aan wie daadwerkelijk door of vanwege een partij bij het conflict een materiële vergoeding is beloofd die de aan combattanten van gelijke rang en functie bij de strijdkrachten van die partij beloofde of betaalde vergoeding aanzienlijk te boven gaat;
    • (d) die geen onderdaan is van een partij bij het conflict, noch inwoner van door een partij bij het conflict beheerst gebied;
    • (e) die geen lid is van de strijdkrachten van een partij bij het conflict; en
    • (f) die niet door een Staat die geen partij is bij het conflict met een officiële opdracht, als lid van de strijdkrachten van die Staat, is uitgezonden.

DEEL IV. BURGERBEVOLKING[bewerken]

SECTIE I. ALGEMENE BESCHERMING TEGEN DE GEVOLGEN VAN DE VIJANDELIJKHEDEN[bewerken]

Hoofdstuk I. GRONDREGEL EN TOEPASSINGSGEBIED[bewerken]

Artikel 48. Grondregel

Ten einde te verzekeren, dat de burgerbevolking en de burgerobjecten worden ontzien en beschermd, dienen de partijen bij het conflict te allen tijde onderscheid te maken tussen de burgerbevolking en combattanten en tussen burgerobjecten en militaire doelen en dienen zij derhalve hun operaties uitsluitend tegen militaire doelen te richten.

Artikel 49. Definitie van aanvallen en toepassingsgebied

  • 1. „Aanvallen” betekent: daden van geweld gericht tegen de tegenstander, hetzij offensieve hetzij defensieve.
  • 2. De bepalingen van dit Protocol met betrekking tot aanvallen zijn van toepassing op alle aanvallen, op welk gebied ook uitgevoerd, met inbegrip van nationaal grondgebied dat aan een partij bij het conflict toebehoort maar door een tegenstander wordt beheerst.
  • 3. De bepalingen van deze Sectie zijn van toepassing op alle krijgsverrichtingen te land, in de lucht of ter zee die de burgerbevolking, de individuele burgers of burgerobjecten te land kunnen treffen. Zij zijn voorts van toepassing op alle aanvallen vanuit zee of uit de lucht op doelen op het land, maar laten overigens de regels van het volkenrecht, van toepassing bij gewapende conflicten ter zee of in de lucht, onverlet.
  • 4. De bepalingen van deze Sectie vormen een aanvulling op de regels betreffende de humanitaire bescherming, neergelegd in het Vierde Verdrag, in het bijzonder in Deel II daarvan, en in andere voor de Hoge Verdragsluitende Partijen bindende internationale overeenkomsten, evenals op andere regels van het volkenrecht betreffende de bescherming van burgers en burgerobjecten te land, ter zee of in de lucht tegen de gevolgen van vijandelijkheden.

Hoofdstuk II. BURGERS EN BURGERBEVOLKING[bewerken]

Artikel 50. Definitie van burgers en burgerbevolking

  • 1. Burger is ieder die niet behoort tot een van de categorieën personen, bedoeld in artikel 4, letter A, 1, 2, 3 en 6 van het Derde Verdrag en in artikel 43 van dit Protocol. Bij twijfel of iemand burger is, wordt hij als burger beschouwd.
  • 2. De burgerbevolking omvat alle personen die burgers zijn.
  • 3. De aanwezigheid onder de burgerbevolking van personen die niet onder de definitie van burgers vallen, ontneemt haar de civiele hoedanigheid niet.

Artikel 51. Bescherming van de burgerbevolking

  • 1. De burgerbevolking en de afzonderlijke burgers genieten algemene bescherming tegen uit militaire operaties voortvloeiende gevaren. Om deze bescherming te verwezenlijken dienen de volgende regels, die een aanvulling vormen op de andere van toepassing zijnde regels van het volkenrecht, onder alle omstandigheden in acht te worden genomen.
  • 2. Noch de burgerbevolking als zodanig, noch de afzonderlijke burgers mogen het doelwit van een aanval vormen. Daden van geweld of bedreiging met geweld, waarvan het belangrijkste oogmerk is de burgerbevolking angst aan te jagen, zijn verboden.
  • 3. De burgers genieten de in deze Sectie verleende bescherming, behalve indien en zolang zij rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnemen.
  • 4. Niet-onderscheidende aanvallen zijn verboden. Niet-onderscheidende aanvallen zijn:
    • (a) aanvallen die niet op een bepaald militair doel zijn gericht;
    • (b) aanvallen waarbij gebruik wordt gemaakt van strijdmiddelen of -methoden die niet op een bepaald militair doel kunnen worden gericht; of
    • (c) aanvallen waarbij gebruik wordt gemaakt van strijdmiddelen of -methoden waarvan de gevolgen niet kunnen worden beperkt zoals dit Protocol vereist;

en die derhalve in alle genoemde gevallen naar hun aard, militaire doelen en burgers of burgerobjecten zonder onderscheid kunnen treffen.

  • 5. De volgende soorten aanvallen dienen onder andere als niet-onderscheidend te worden beschouwd:
    • (a) aanvallen door middel van een bombardement, met welke middelen en methoden dan ook, waarbij een aantal duidelijk gescheiden en als zodanig te onderscheiden militaire doelen, gelegen in een stad, dorp of andere streek waarin zich een vergelijkbare concentratie burgers of burgerobjecten bevindt, worden aangemerkt als één enkel militair doel; en
    • (b) aanvallen die, naar kan worden verwacht bijkomend verlies van mensenlevens onder de burgerbevolking, verwonding van burgers, schade aan burgerobjecten of een combinatie daarvan ten gevolge zullen hebben, in een mate die buitensporig zou zijn in verhouding tot het verwachte tastbare en rechtstreekse militaire voordeel.
  • 6. Aanvallen op de burgerbevolking of burgers bij wijze van represaille zijn verboden.
  • 7. De aanwezigheid of de bewegingen van de burgerbevolking of van afzonderlijke burgers mogen niet worden gebruikt om bepaalde plaatsen of gebieden te vrijwaren voor militaire operaties, in het bijzonder niet wanneer daarbij wordt getracht militaire doelen tegen aanvallen af te schermen of militaire operaties te dekken, te begunstigen of te belemmeren. De partijen bij het conflict mogen de bewegingen van de burgerbevolking of van afzonderlijke burgers niet in een bepaalde richting leiden ten einde te trachten militaire doelen tegen aanvallen af te schermen of militaire operaties te dekken.
  • 8. Geen enkele overtreding van deze verboden ontslaat de partijen bij het conflict van hun juridische verplichtingen met betrekking tot de burgerbevolking en de burgers, daaronder begrepen de verplichting om de in artikel 57 voorziene voorzorgsmaatregel te treffen.

Hoofdstuk III. BURGEROBJECTEN[bewerken]

Artikel 52. Algemene bescherming van burgerobjecten

  • 1. Burgerobjecten mogen niet het doelwit van een aanval worden en tegen die objecten mogen geen represailles worden genomen. Burgerobjecten zijn alle objecten die geen militaire doelen als omschreven in het tweede lid, zijn.
  • 2. Aanvallen dienen strikt tot militaire doelen te worden beperkt. Voor zover het objecten betreft, zijn militaire doelen uitsluitend die objecten die naar hun aard, ligging, bestemming of gebruik een daadwerkelijke bijdrage tot de krijgsverrichtingen leveren en waarvan de gehele of gedeeltelijke vernietiging, verovering of onbruikbaarmaking onder de omstandigheden van dat moment een duidelijk militair voordeel oplevert.
  • 3. In geval van twijfel of een object dat gewoonlijk dienst doet voor civiele doeleinden, zoals plaatsen van godsdienstige verering, een huis of ander soort woning of een school, wordt gebruikt om een daadwerkelijke bijdrage te leveren aan de krijgsverrichtingen, dient ervan te worden uitgegaan dat het niet voor het laatst genoemd doel wordt gebruikt.

Artikel 53. Bescherming van culturele goederen en plaatsen van godsdienstige verering

Onverminderd de bepalingen van het Verdrag van ’s-Gravenhage inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict van 14 mei 1954 en van andere op deze bescherming betrekking hebbende internationale akten, is het verboden:

    • (a) vijandelijke handelingen te verrichten, gericht tegen de historische monumenten, de kunstwerken of plaatsen van godsdienstige verering die het culturele of geestelijke erfgoed van de volkeren vormen;
    • (b) dergelijke goederen te gebruiken ter ondersteuning van de militaire inspanning;
    • (c) represailles tegen dergelijke goederen te nemen.

Artikel 54. Bescherming van voor het overleven van de burgerbevolking onmisbare objecten

  • 1. Het uithongeren van burgers als methode van oorlogsvoering is verboden.
  • 2. De volgende daden zijn verboden: het aanvallen, vernietigen, weghalen of onbruikbaar maken van voor het overleven van de burgerbevolking onmisbare objecten, zoals voedingsmiddelen, landbouwgebieden waar voedingsmiddelen worden geproduceerd, oogsten, vee, drinkwaterinstallaties en -voorraden en bevloeiingswerken, met het oogmerk om, wegens de waarde welke die objecten voor het levensonderhoud hebben, de burgerbevolking of de tegenpartij daarvan te beroven, ongeacht of de beweegreden van een dergelijke daad is de burgers uit te hongeren, hen ertoe te bewegen weg te trekken, of welke andere beweegreden ook.
  • 3. De verboden, neergelegd in het tweede lid, zijn niet van toepassing op de daarin bedoelde objecten die door een tegenpartij worden gebruikt:
    • (a) uitsluitend voor het levensonderhoud van de leden van haar strijdkrachten; of
    • (b) indien niet voor het levensonderhoud, dan toch als rechtstreekse ondersteuning van krijgsverrichtingen, mits evenwel in geen geval handelingen tegen die objecten worden ondernomen, waardoor naar kan worden verwacht voor de burgerbevolking zo weinig voedsel of water zou overblijven dat zij zou verhongeren of worden gedwongen weg te trekken.
  • 4. Tegen deze objecten mogen geen represailles worden genomen.
  • 5. Gelet op het levensbelang dat iedere partij bij het conflict heeft bij de verdediging van haar grondgebied tegen invallen, mag zij binnen dat gebied, voor zover dat door haarzelf wordt beheerst, van de in het tweede lid neergelegde verboden afwijken, wanneer dat wegens dwingende militaire noodzaak is geboden.

Artikel 55. Bescherming van het natuurlijk milieu

  • 1. Bij de krijgsverrichtingen moet ervoor worden gewaakt, dat het natuurlijk milieu tegen omvangrijke, langdurige en ernstige schade wordt beschermd. Deze bescherming omvat mede het verbod van het gebruik van strijdmiddelen en -methoden die zijn bestemd om zodanige schade aan het natuurlijk milieu toe te brengen dat daardoor de gezondheid of de overleving van de burgerbevolking in gevaar wordt gebracht, of dat dergelijke schade naar kan worden verwacht, zal worden toegebracht.
  • 2. Aanvallen gericht tegen het natuurlijk milieu bij wijze van represaille zijn verboden.

Artikel 56. Bescherming van werken en installaties die gevaarlijke krachten bevatten

  • 1. Werken of installaties die gevaarlijke krachten bevatten, te weten stuwdammen, dijken en kerncentrales, mogen niet het doelwit van een aanval worden gemaakt, zelfs niet wanneer zij militaire doelen zijn indien die aanvallen het vrijkomen van gevaarlijke krachten zouden veroorzaken en daardoor zware verliezen aan mensenlevens onder de burgerbevolking teweeg zouden brengen. Andere militaire doelen gelegen op of in de nabijheid van die werken of installaties, mogen niet het doelwit van een aanval worden gemaakt indien die aanvallen het vrijkomen van gevaarlijke krachten uit die werken of installaties zouden veroorzaken en daardoor zware verliezen aan mensenlevens onder de burgerbevolking teweeg zouden brengen.
  • 2. De in het eerste lid voorziene bijzondere bescherming tegen aanvallen eindigt:
    • (a) wat stuwdammen of dijken betreft, alleen indien deze worden gebruikt voor andere dan hun gebruikelijke bestemming en voor geregelde, aanzienlijke en rechtstreekse ondersteuning van de militaire operaties, en indien die aanvallen het enige praktisch uitvoerbare middel vormen om die ondersteuning te beëindigen;
    • (b) wat kerncentrales betreft, alleen indien deze elektrische energie leveren voor geregelde, aanzienlijke en rechtstreekse ondersteuning van de militaire operaties, en indien die aanvallen het enige praktisch uitvoerbare middel vormen om die ondersteuning te beëindigen;
    • (c) wat de andere militaire doelen, gelegen op of in de nabijheid van die werken of installaties betreft, alleen indien deze worden gebruikt voor geregelde, aanzienlijke en rechtstreekse ondersteuning van de militaire operaties, en indien die aanvallen het enige praktisch uitvoerbare middel vormen om die ondersteuning te beëindigen.
  • 3. In alle gevallen kan de burgerbevolking en kunnen de individuele burgers blijvend aanspraak maken op de volledige bescherming, hun door het volkenrecht verleend, met inbegrip van de bescherming, voortvloeiende uit de in artikel 57 voorziene voorzorgsmaatregelen. Indien de bescherming eindigt en een van de in het eerste lid vermelde werken, installaties of militaire doelen wordt aangevallen, moeten alle praktisch uitvoerbare maatregelen worden genomen om het vrijkomen van de gevaarlijke krachten te verhinderen.
  • 4. Het is verboden represailles te nemen tegen de in het eerste lid vermelde werken, installaties of militaire doelen.
  • 5. De partijen bij het conflict moeten trachten te vermijden, militaire doelen in de nabijheid van de in het eerste lid vermelde werken of installaties te plaatsen. Niettemin zijn installaties, gebouwd met het uitsluitende doel de beschermde werken of installaties tegen aanvallen te verdedigen, toegestaan en mogen deze zelf geen doelwit van een aanval worden gemaakt, mits zij niet worden gebruikt bij de vijandelijkheden, behalve voor defensieve handelingen die noodzakelijk zijn om aanvallen op de beschermde werken of installaties te beantwoorden, en mits hun bewapening is beperkt tot wapens die slechts geschikt zijn om een vijandelijke actie tegen de beschermde werken of installaties af te weren.
  • 6. Aan de Hoge Verdragsluitende Partijen en de partijen bij het conflict wordt dringend verzocht, onderling nadere overeenkomsten te sluiten om objecten die gevaarlijke krachten bevatten, aanvullende bescherming te verschaffen.
  • 7. Ten einde de herkenbaarheid van de door dit artikel beschermde objecten te bevorderen, kunnen de partijen bij het conflict deze voorzien van een bijzonder kenteken, bestaande uit een groep van drie feloranje, op één as geplaatste cirkels, als aangegeven in artikel 16 van Bijlage I bij dit Protocol. De afwezigheid van een zodanige aanduiding ontheft geen enkele partij bij het conflict in enig opzicht van haar verplichtingen krachtens dit artikel.

Hoofdstuk IV. VOORZORGSMAATREGELEN[bewerken]

Artikel 57. Voorzorgen bij aanvallen

  • 1. Bij het uitvoeren van de militaire operaties moet er voortdurend voor worden gewaakt, dat de burgerbevolking, de burgers en de burgerobjecten worden ontzien.
  • 2. Met betrekking tot aanvallen dienen de volgende voorzorgen te worden genomen:
    • (a) zij die een aanval voorbereiden of tot een aanval besluiten dienen:
      • (i) al het praktisch uitvoerbare te doen om zich ervan te vergewissen, dat de aan te vallen doelen geen burgers of burgerobjecten zijn en geen bijzondere bescherming genieten, maar militaire doelen vormen in de zin van artikel 52, tweede lid, en dat de bepalingen van dit Protocol niet verbieden deze aan te vallen;
      • (ii) alle praktisch uitvoerbare voorzorgen te nemen bij de keuze van de middelen en methoden voor de aanval, ten einde bijkomend verlies van mensenlevens onder de burgerbevolking, verwonding van burgers en schade aan burgerobjecten te voorkomen en deze in elk geval tot het uiterste te beperken;
      • (iii) af te zien van enige aanval die naar kan worden verwacht mede bijkomend verlies van mensenlevens onder de burgerbevolking, verwonding van burgers, schade aan burgerobjecten of een combinatie daarvan zal veroorzaken, in een mate welke buitensporig zou zijn in verhouding tot het te verwachten tastbare en rechtstreekse militaire voordeel;
    • (b) een aanval dient te worden afgelast of opgeschort, wanneer blijkt dat het doel geen militair doel is of een bijzondere bescherming geniet, of wanneer blijkt dat de aanval naar kan worden verwacht mede bijkomend verlies van mensenlevens onder de burgerbevolking, verwonding van burgers, schade aan burgerobjecten of een combinatie daarvan zou veroorzaken, in een mate welke buitensporig zou zijn in verhouding tot het te verwachten tastbare en rechtstreekse militaire voordeel;
    • (c) omtrent aanvallen die ook de burgerbevolking zouden kunnen treffen, dient op effectieve wijze vooraf een waarschuwing te worden gegeven, tenzij de omstandigheden dat niet toelaten.
  • 3. Wanneer een keuze mogelijk is tussen verschillende militaire doelen om een gelijkwaardig militair voordeel te behalen, dient dat doel te worden uitgekozen, waarop de aanval naar kan worden verwacht het minste gevaar voor de levens van de burgerbevolking en voor de burgerobjecten oplevert.
  • 4. Bij het uitvoeren van militaire operaties ter zee of in de lucht dient elke partij bij het conflict, in overeenstemming met haar rechten en verplichtingen krachtens de regels van volkenrecht, toepasselijk in gewapende conflicten alle redelijke voorzorgen te nemen om verlies van mensenlevens onder de burgerbevolking en schade aan burgerobjecten te voorkomen.
  • 5. Geen enkele bepaling van dit artikel mag worden uitgelegd als machtiging tot enige aanval op de burgerbevolking, burgers of burgerobjecten.

Artikel 58. Voorzorgen tegen de gevolgen van aanvallen

De partijen bij het conflict dienen voor zover dat ook maar enigszins praktisch uitvoerbaar is:

  • (a) onverminderd het bepaalde in artikel 49 van het Vierde Verdrag, te trachten de burgerbevolking, de individuele burgers en de burgerobjecten onder hun gezag uit de nabijheid van militaire doelen te verwijderen;
  • (b) te vermijden, militaire doelen in of nabij dichtbevolkte gebieden te plaatsen;
  • (c) alle andere noodzakelijke voorzorgen te nemen om de burgerbevolking, de individuele burgers en de burgerobjecten onder hun gezag tegen de uit de militaire operaties voortvloeiende gevaren te beschermen.

Hoofdstuk V. PLAATSEN EN ZONES ONDER SPECIALE BESCHERMING[bewerken]

Artikel 59. Onverdedigde plaatsen

  • 1. Het is de partijen bij het conflict verboden, met welke middelen ook, onverdedigde plaatsen aan te vallen.
  • 2. De ter zake bevoegde autoriteiten van een partij bij het conflict kunnen iedere bewoonde plaats gelegen in de nabijheid van of in een zone, waar de strijdkrachten contact gemaakt hebben en welke gemakkelijk door een tegenpartij kan worden bezet, tot onverdedigde plaats verklaren. Een zodanige plaats dient aan de volgende voorwaarden te voldoen:
    • (a) alle combattanten, evenals de mobiele wapens en de mobiele militaire uitrusting moeten zijn verwijderd;
    • (b) vaste militaire installaties of inrichtingen mogen niet voor vijandelijke doeleinden worden gebruikt;
    • (c) de autoriteiten of de bevolking mogen geen vijandelijke daden verrichten; en
    • (d) er mogen geen activiteiten ter ondersteuning van de militaire operaties worden ondernomen.
  • 3. De aanwezigheid op deze plaats van personen die bijzondere bescherming krachtens de Verdragen en dit Protocol genieten, en van politie die de opdracht heeft gekregen om daar te blijven uitsluitend om de orde te handhaven, is niet in strijd met de in het tweede lid vervatte voorwaarden.
  • 4. De verklaring, gedaan krachtens het tweede lid, dient te worden gericht tot de tegenpartij en dient zo precies mogelijk de grenzen van de onverdedigde plaats vast te stellen en te beschrijven. De partij bij het conflict, tot welke de verklaring is gericht, dient de ontvangst ervan te bevestigen en de plaats als onverdedigde plaats aan te merken, tenzij in feite niet is voldaan aan de in het tweede lid vervatte voorwaarden, in welk geval zij de partij, die de verklaring heeft afgelegd, daarvan onverwijld in kennis dient te stellen. Ook indien niet is voldaan aan de in het tweede lid vervatte voorwaarden blijft de plaats de bescherming genieten die wordt verleend door de andere bepalingen van dit Protocol en de andere regels van het Volkenrecht, toepasselijk in gewapende conflicten.
  • 5. De partijen bij het conflict kunnen onderling overeenkomsten sluiten betreffende het in het leven roepen van onverdedigde plaatsen, ook indien dergelijke plaatsen niet voldoen aan de in het tweede lid vervatte voorwaarden. De overeenkomst dient zo precies mogelijk de grenzen van de onverdedigde plaats te om- en te beschrijven; zo nodig kan zij bepalingen omtrent de wijze van toezicht inhouden.
  • 6. De partij die een plaats beheerst, welke onderwerp van een zodanige overeenkomst vormt, dient haar zoveel mogelijk van met de andere partij overeengekomen kentekenen te voorzien; deze kentekenen dienen zodanig te worden geplaatst dat zij duidelijk zichtbaar zijn, in het bijzonder bij de omtrek en de grenzen en aan de hoofdwegen.
  • 7. Een plaats verliest haar status van onverdedigde plaats, wanneer zij niet meer voldoet aan de voorwaarden die zijn neergelegd in het tweede lid of in de overeenkomst, bedoeld in het vijfde lid. In een dergelijk geval blijft de plaats de bescherming genieten die wordt verleend door de andere bepalingen van dit Protocol en de andere regels van het volkenrecht, toepasselijk in gewapende conflicten.

Artikel 60. Gedemilitariseerde zones

  • 1. Het is de partijen bij het conflict verboden, hun militaire operaties uit te strekken tot de zones, waaraan zij bij overeenkomst de status van gedemilitariseerde zone hebben toegekend, indien die uitbreiding in strijd is met de bepalingen van een zodanige overeenkomst.
  • 2. De overeenkomst dient uitdrukkelijk te worden aangegaan; zij kan mondeling of schriftelijk worden gesloten, hetzij rechtstreeks of door tussenkomst van een beschermende mogendheid of een onpartijdige humanitaire organisatie, en kan bestaan uit wederkerige en overeenstemmende verklaringen. De overeenkomst kan zowel in vredestijd als na het uitbreken van de vijandelijkheden worden gesloten, en dient zo precies mogelijk de grenzen van de gedemilitaiseerde zone vast te stellen en te beschrijven, en - zo nodig - bepalingen omtrent het toezicht in te houden.
  • 3. Onderwerp van een zodanige overeenkomst kan in de regel iedere zone zijn die aan de volgende voorwaarden voldoet:
    • (a) alle combattanten, evenals de mobiele wapens en de mobiele militaire uitrusting moeten zijn verwijderd;
    • (b) vaste militaire installaties of inrichtingen mogen niet voor vijandelijke doeleinden worden gebruikt;
    • (c) de autoriteiten of de bevolking mogen geen vijandelijke daden verrichten;
    • (d) alle activiteiten, verband houdende met de militaire inspanningen, moeten zijn geëindigd.

De partijen bij het conflict dienen af te spreken welke interpretatie moet worden gegeven aan de voorwaarde, vervat in letter (d), en over de toelating tot de gedemilitariseerde zone van andere personen dan de in het vierde lid genoemde personen.

  • 4. De aanwezigheid in deze zone van personen die een bijzondere bescherming krachtens de Verdragen en dit Protocol genieten, en van politie die daar verblijft met het uitsluitende doel, de orde te handhaven, is niet in strijd met de in het derde lid vervatte voorwaarden.
  • 5. De partij die een zodanige zone beheerst, dient haar zoveel mogelijk van met de andere partij overeengekomen kentekenen te voorzien; deze kentekenen dienen zodanig te worden geplaatst dat zij duidelijk zichtbaar zijn, in het bijzonder bij de omtrek en de grenzen en aan de hoofdwegen.
  • 6. Wanneer het strijdtoneel zich in de richting van een gedemilitariseerde zone verplaatst en de partijen bij het conflict ter zake overeenstemming hebben bereikt, mag geen van hen de zone gebruiken voor doeleinden die in verband staan met de militaire operaties, of de status ervan eenzijdig herroepen.
  • 7. Indien één van de partijen bij het conflict een wezenlijke inbreuk maakt op de inhoud van de bepalingen van het derde of het zesde lid, is de andere partij ontslagen van haar verplichtingen krachtens de overeenkomst, waarbij aan de zone de status van gedemilitariseerde zone werd toegekend. In een dergelijk geval verliest de zone haar status, maar blijft zij de bescherming genieten die wordt verleend door de andere bepalingen van dit Protocol en de andere regels van volkenrecht, toepasselijk in gewapende conflicten.

Hoofdstuk VI. CIVIELE BESCHERMING[bewerken]

Artikel 61. Definities en toepassingsgebied

Voor de toepassing van dit Protocol:

  • a. betekent „civiele bescherming”: de vervulling van alle of sommige van de hieronder genoemde humanitaire taken, die ten doel hebben de burgerbevolking tegen de gevaren van de vijandelijkheden of van rampen te beschermen en haar te helpen zich van de onmiddellijke gevolgen daarvan te herstellen, alsmede ervoor te zorgen dat de voor haar voortbestaan noodzakelijke omstandigheden aanwezig zijn. Deze taken zijn:
    • (i) waarschuwing;
    • (ii) verplaatsing van bevolking;
    • (iii) terbeschikkingstelling en beheer van schuilgelegenheid;
    • (iv) organisatie van verduisteringsmaatregelen;
    • (v) redding;
    • (vi) medische diensten, met inbegrip van eerste hulp, en geestelijke bijstand;
    • (vii) brandbestrijding;
    • (viii) het vaststellen van de ligging en het duidelijk aangeven van gevarenzones;
    • (ix) ontsmetting en soortgelijke beschermingsmaatregelen;
    • (x) het verschaffen van noodhuisvesting en -bevoorrading;
    • (xi) bijstand in geval van nood bij het herstel en de handhaving van de orde in getroffen gebieden;
    • (xii) herstel van de functionering van alle voorzieningen van openbaar nut in geval van nood, wanneer die functionering onmisbaar is;
    • (xiii) lijkbezorging in geval van nood;
    • (xiv) bijstand bij het behoud van voor het overleven van de burgerbevolking noodzakelijke objecten;
    • (xv) aanvullende activiteiten die noodzakelijk zijn om één van de bovenvermelde taken te vervullen; deze activiteiten omvatten mede, maar zijn niet beperkt tot, het opstellen van plannen en de organisatie.
  • b. betekent „instellingen voor de civiele bescherming”: de inrichtingen en andere formaties die zijn georganiseerd of toegelaten door de bevoegde autoriteiten van een partij bij het conflict om één van de onder a. genoemde taken te vervullen, en die uitsluitend voor dergelijke taken zijn bestemd en daartoe worden gebruikt.
  • c. betekent „personeel” van de instellingen voor de civiele bescherming: de personen die door een partij bij het conflict zijn aangewezen uitsluitend voor de vervulling van de onder a. vermelde taken, daaronder begrepen personeel dat door de bevoegde autoriteit van die partij is aangewezen uitsluitend voor het besturen van die instellingen.
  • d. betekent „materieel” van de instellingen voor de civiele bescherming: uitrusting, voorraden en vervoermiddelen die door deze instellingen worden gebruikt voor de vervulling van de onder a. vermelde taken.

Artikel 62. Algemene bescherming

  • 1. Burgerinstellingen voor de civiele bescherming en hun personeel dienen te worden ontzien en beschermd overeenkomstig de bepalingen van dit Protocol, in het bijzonder van deze Sectie. Zij zijn gerechtigd hun taak op het gebied van de civiele bescherming te vervullen, behalve in geval van dwingende militaire noodzaak.
  • 2. De bepalingen van het eerste lid zijn eveneens van toepassing op burgers die, hoewel zij niet behoren tot een burgerinstelling voor de civiele bescherming, gevolg geven aan een oproep van de bevoegde autoriteiten en onder hun toezicht taken op het gebied van de civiele bescherming vervullen.
  • 3. Gebouwen en materieel die worden gebruikt voor doeleinden op het gebied van de civiele bescherming alsmede schuilgelegenheden die zijn bestemd voor de burgerbevolking vallen onder de werking van artikel 52. Objecten die worden gebruikt voor doeleinden op het gebied van de civiele bescherming mogen niet worden vernietigd, noch mag daaraan een andere bestemming worden gegeven, behalve door de partij aan welke zij toebehoren.

Artikel 63. Civiele bescherming in bezette gebieden

  • 1. In bezette gebieden dienen de instellingen voor de civiele bescherming van de autoriteiten de voor de vervulling van hun taak noodzakelijke faciliteiten te ontvangen. Het personeel ervan mag onder geen enkele omstandigheid worden verplicht handelingen te verrichten die een juiste vervulling van die taak verhinderen. De bezettende mogendheid mag op geen enkele wijze verandering brengen in de structuur of het personeel van dergelijke instellingen, waardoor de doeltreffende uitoefening van hun taak in gevaar zou kunnen worden gebracht. Van deze instellingen mag niet worden geëist, dat zij voorrang geven aan de onderdanen of de belangen van die mogendheid.
  • 2. De bezettende mogendheid mag de burgerinstellingen voor de civiele bescherming niet verplichten, dwingen of bewegen hun taak te vervullen op voor de belangen van de burgerbevolking nadelige wijze.
  • 3. De bezettende mogendheid mag het personeel voor de civiele bescherming om veiligheidsredenen ontwapenen.
  • 4. De bezettende mogendheid mag aan gebouwen of materieel, die toebehoren aan of in gebruik zijn bij een organisatie voor de civiele bescherming, niet een andere bestemming geven of deze vorderen indien dat schadelijk voor de burgerbevolking zou zijn.
  • 5. Mits de algemene regel, neergelegd in het vierde lid, blijvend in acht wordt genomen, mag de bezettende mogendheid die hulpmiddelen vorderen of daaraan een andere bestemming geven onder de volgende bijzondere voorwaarden:
    • (a) dat de gebouwen of het materieel nodig zijn in verband met andere behoeften van de burgerbevolking;
    • (b) dat de vordering of andere bestemming niet langer duurt dan gezien het bovenstaande noodzakelijk is.
  • 6. De bezettende mogendheid mag aan de schuilgelegenheden die ter beschikking van de burgerbevolking zijn gesteld of die die bevolking nodig heeft, niet een andere bestemming geven, noch deze vorderen.

Artikel 64. Burgerinstellingen voor de civiele bescherming behorende tot neutrale Staten of andere Staten die geen partij zijn bij het conflict, en internationale coördinerende instellingen

  • 1. De artikelen 62, 63, 65 en 66 zijn eveneens van toepassing op het personeel en het materieel van de burgerinstellingen voor de civiele bescherming, behorende tot neutrale Staten of andere Staten welke geen partij zijn bij het conflict, die met toestemming en onder toezicht van een partij bij het conflict taken op het gebied van de civiele bescherming als vermeld in artikel 61 vervullen op het grondgebied van die partij. Aan iedere betrokken tegenpartij dient zo spoedig mogelijk kennis te worden gegeven van een zodanige bijstand. Deze activiteit mag onder geen enkele omstandigheid worden aangemerkt als inmenging in het conflict.

Bij de uitoefening ervan dient evenwel rekening te worden gehouden met de veiligheidsbelangen van de betrokken partijen bij het conflict.

  • 2. De partijen bij het conflict die de in het eerste lid bedoelde bijstand ontvangen, en de Hoge Verdragsluitende Partijen die deze verlenen, moeten indien nodig de internationale coördinatie van zodanige acties op het gebied van de civiele verdediging vergemakkelijken. In dat geval zijn de bepalingen van dit Hoofdstuk op de desbetreffende internationale instellingen van toepassing.
  • 3. In bezette gebieden mag de bezettende mogendheid de activiteiten van de burgerinstellingen voor de civiele bescherming, behorende tot neutrale Staten of andere Staten die geen partij zijn bij het conflict, en van internationale coördinerende instellingen alleen verbieden of beperken indien zij kan waarborgen, dat de taken op het gebied van de civiele bescherming met gebruikmaking van haar eigen hulpbronnen of van die van het bezette grondgebied in voldoende mate kunnen worden vervuld.

Artikel 65. Beëindiging van de bescherming

  • 1. De bescherming waarop de burgerinstellingen voor de civiele bescherming en het personeel, de gebouwen, de schuilgelegenheden en het materieel aanspraak hebben, eindigt alleen, wanneer deze buiten hun eigenlijke taak voor de vijand schadelijke handelingen verrichten of worden gebruikt om dergelijke handelingen te verrichten. De bescherming eindigt evenwel slechts nadat een waarschuwing is gegeven waarin, telkens wanneer daartoe aanleiding is, een redelijke termijn wordt gesteld, en nadat aan die waarschuwing geen gevolg is gegeven.
  • 2. Als voor de vijand schadelijke handelingen worden niet beschouwd:
    • (a) het feit dat taken op het gebied van de civiele bescherming worden vervuld onder leiding of toezicht van militaire autoriteiten;
    • (b) het feit dat burgerpersoneel voor de civiele bescherming samenwerkt met militair personeel bij de vervulling van taken op het gebied van de civiele bescherming, of dat militair personeel is ingedeeld bij burgerinstellingen voor de civiele bescherming;
  • (c) het feit dat de vervulling van taken op het gebied van de civiele bescherming mede ten goede zou kunnen komen aan militaire slachtoffers, in het bijzonder aan diegenen die buiten gevecht zijn gesteld.
  • 3. Het feit dat het burgerpersoneel voor de civiele bescherming lichte persoonlijke wapens draagt ter handhaving van de orde of voor zijn eigen verdediging wordt evenmin als een voor de vijand schadelijke handeling beschouwd. In gebieden waar gevechten te land plaatsvinden of vermoedelijk zullen plaatsvinden, dienen de partijen bij het conflict evenwel passende maatregelen te nemen om deze wapens te beperken tot handvuurwapens, zoals pistolen of revolvers, ten einde het onderscheid tussen het personeel voor de civiele bescherming en de combattanten te vergemakkelijken. Zelfs indien het personeel voor de civiele bescherming andere lichte persoonlijke wapens draagt in dergelijke gebieden dient het niettemin te worden ontzien en beschermd zodra het als zodanig is herkend.
  • 4. Het feit dat burgerinstellingen voor de civiele bescherming op dezelfde wijze als de krijgsmacht zijn georganiseerd, of dat de dienst daarbij verplicht is, ontneemt hun evenmin de in dit hoofdstuk verleende bescherming.

Artikel 66. Identificatie

  • 1. Iedere partij bij het conflict moet de herkenbaarheid trachten te verzekeren van haar burgerinstellingen voor de civiele bescherming en het personeel, de gebouwen en het materieel daarvan, wanneer deze uitsluitend dienst doen voor de vervulling van taken op het gebied van de civiele bescherming.

De herkenbaarheid van de schuilgelegenheden, bestemd voor de burgerbevolking, dient op dezelfde wijze te worden verzekerd.

  • 2. Iedere partij bij het conflict moet eveneens trachten werkwijzen en procedures te aanvaarden en uit te voeren, die de herkenbaarheid mogelijk maken van schuilgelegenheden voor de burgerbevolking, alsmede van personeel, gebouwen en materieel voor de civiele bescherming, die het internationale kenteken van de civiele bescherming dragen of waarop dat is aangebracht.
  • 3. In bezette gebieden en in gebieden waar gevechten plaatsvinden of vermoedelijk zullen plaatsvinden, behoort het personeel voor de civiele bescherming herkenbaar te zijn aan het internationale kenteken van de civiele bescherming en aan een identiteitskaart, waaruit zijn status blijkt.
  • 4. Het internationale kenteken van de civiele bescherming is een gelijkzijdig blauwe driehoek op een oranje veld, wanneer dit wordt gebruikt voor de bescherming van instellingen voor de civiele bescherming, het personeel, de gebouwen en het materieel daarvan, en voor schuilgelegenheden voor de burgerbevolking.
  • 5. De partijen bij het conflict kunnen naast het kenteken, het gebruik overeenkomen van herkenningsseinen ter identificatie van de diensten voor de civiele bescherming.
  • 6. De uitvoering van de bepalingen van het eerste tot en met het vierde lid wordt beheerst door Hoofdstuk V van Bijlage I bij dit Protocol.
  • 7. In vredestijd kan het in het vierde lid omschreven teken met toestemming van de bevoegde nationale autoriteiten worden gebruikt ter identificatie van de diensten voor de civiele bescherming.
  • 8. De Hoge Verdragsluitende Partijen en de partijen bij het conflict dienen de noodzakelijke maatregelen te nemen voor het toezicht op het gebruik van het internationale kenteken van de civiele bescherming en voor het voorkomen en tegengaan van misbruik daarvan.
  • 9. De herkenbaarheid van medisch personeel en geestelijke verzorgers, medische formaties en medische vervoermiddelen voor de civiele bescherming wordt eveneens beheerst door artikel 18.

Artikel 67. Leden van de strijdkrachten en militaire formaties die zijn ingedeeld bij instellingen voor de civiele bescherming

  • 1. Leden van de strijdkrachten en militaire formaties die zijn ingedeeld bij instellingen voor de civiele bescherming dienen te worden ontzien en beschermd, mits:
    • (a) dat personeel en die formaties permanent zijn bestemd en uitsluitend dienen voor de vervulling van een der in artikel 61 genoemde taken;
    • (b) dat personeel, wanneer het eenmaal die bestemming heeft gekregen, geen andere militaire taken verricht gedurende het conflict;
    • (c) dat personeel zich duidelijk van de andere leden van de strijdkrachten onderscheidt doordat het duidelijk zichtbaar het internationale kenteken van de civiele bescherming draagt, dat voldoende groot dient te zijn, en mits dat personeel is voorzien van de in Hoofdstuk V van Bijlage I bij dit Protocol genoemde identiteitskaart, waaruit zijn status blijkt;
    • (d) dat personeel en die formaties slechts zijn uitgerust met lichte persoonlijke wapens ter handhaving van de orde of voor hun eigen verdediging. De bepalingen van het derde lid van artikel 65 zijn in dit geval eveneens van toepassing;
    • (e) dat personeel niet rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelneemt en buiten zijn taak op het gebied van de civiele bescherming geen voor de tegenpartij schadelijke handelingen verricht of wordt gebruikt om zodanige handelingen te verrichten;
    • (f) dat personeel en die formaties hun taak op het gebied van de civiele bescherming uitsluitend binnen het nationale grondgebied van hun eigen partij vervullen.

Het is ieder lid van de strijdkrachten dat is gebonden door de hierboven onder letters a en b gestelde voorwaarden, verboden de hierboven onder letter e gestelde voorwaarden niet in acht te nemen.

  • 2. De leden van de strijdkrachten die dienst doen binnen een instelling voor de civiele bescherming worden, wanneer zij in handen van een tegenpartij vallen, als krijgsgevangene beschouwd. In bezet gebied mogen zij worden tewerkgesteld ten behoeve van taken op het gebied van de civiele bescherming, in zoverre dat noodzakelijk is, mits die tewerkstelling uitsluitend in het belang van de burgerbevolking van dat gebied is en geschiedt op basis van vrijwilligheid wanneer dat werk gevaarlijk is.
  • 3. Op de gebouwen en de belangrijkste gedeelten van de uitrusting en vervoermiddelen van bij instellingen voor de civiele bescherming ingedeelde militaire formaties dient het internationale kenteken van de civiele bescherming duidelijk te zijn aangebracht. Dit kenteken dient voldoende groot te zijn.
  • 4. Het materieel en de gebouwen van de militaire formaties, die permanent bij instellingen voor de civiele bescherming zijn ingedeeld en uitsluitend zijn bestemd om taken op het gebied van de civiele bescherming te vervullen, blijven, indien zij in handen van een tegenpartij vallen, onderworpen aan het oorlogsrecht. Aan dat materieel en die gebouwen mag echter geen andere bestemming dan die op het gebied van de civiele bescherming worden gegeven zolang zij nodig zijn voor de vervulling van taken op dat gebied, behalve in geval van dwingende militaire noodzaak, tenzij van tevoren voorzieningen zijn getroffen om in voldoende mate in de behoeften van de burgerbevolking te kunnen voorzien.

SECTIE II. HULPVERLENING TEN BEHOEVE VAN DE BURGERBEVOLKING[bewerken]

Artikel 68. Toepassingsgebied

De bepalingen van deze Sectie zijn van toepassing op de burgerbevolking als omschreven in dit Protocol, en vormen een aanvulling op de artikelen 23, 55, 59, 60, 61 en 62 en de andere desbetreffende bepalingen van het Vierde Verdrag.

Artikel 69. Fundamentele behoeften in bezette gebieden

  • 1. De bezettende mogendheid dient naast haar verplichting betreffende levensmiddelen en geneeskundige benodigdheden, vermeld in artikel 55 van het Vierde Verdrag, met alle haar ten dienste staande middelen en zonder enig nadelig onderscheid, eveneens te verzekeren dat kleding, bedden en beddegoed worden verstrekt, evenals noodonderdak, andere benodigdheden die onmisbaar zijn voor het overleven van de burgerbevolking van het bezette gebied, en goederen die nodig zijn voor de eredienst.
  • 2. Op hulpverleningsacties ten behoeve van de burgerbevolking van bezette gebieden zijn de artikelen 59, 60, 61, 62, 108, 109, 110 en 111 van het Vierde Verdrag en artikel 71 van dit Protocol van toepassing; deze acties dienen onverwijld te worden uitgevoerd.

Artikel 70. Hulpverleningsacties

  • 1. Wanneer de burgerbevolking van enig grondgebied, dat door een partij bij het conflict wordt beheerst en dat niet is bezet, niet voldoende is voorzien van de benodigdheden, vermeld in artikel 69, dienen hulpverleningsacties te worden ondernomen, welke humanitair van aard zijn en worden uitgevoerd zonder enig nadelig onderscheid, mits de bij die acties betrokken partijen daarmee instemmen. Aanbiedingen voor zodanige hulp worden niet aangemerkt als inmenging in het gewapende conflict, noch als onvriendschappelijke handelingen. Bij de verdeling van de hulpzendingen moet voorrang worden gegeven aan de personen aan wie krachtens het Vierde Verdrag of dit Protocol een voorkeursbehandeling of een bijzondere bescherming dient te worden verleend, zoals kinderen, aanstaande moeders, kraamvrouwen en zogende moeders.
  • 2. De partijen bij het conflict, alsmede iedere Hoge Verdragsluitende Partij, dienen de snelle en ongehinderde doorgang toe te staan en te vergemakkelijken van alle zendingen, uitrusting en personeel voor hulpverlening, ter beschikking gesteld overeenkomstig deze Sectie, zelfs indien zodanige hulp is bestemd voor de burgerbevolking van de tegenpartij.
  • 3. De partijen bij het conflict, alsmede iedere Hoge Verdragsluitende Partij die de doorgang van zendingen, uitrusting en personeel voor hulpverlening overeenkomstig het tweede lid toestaat:
    • (a) hebben het recht regelingen van technische aard vast te stellen, daaronder begrepen doorzoeking en fouillering, krachtens welke een dergelijke doorgang is toegestaan;
    • (b) kunnen een zodanige toestemming afhankelijk stellen van de voorwaarde, dat de verdeling van de zendingen geschiedt onder plaatselijk toezicht van een beschermende mogendheid;
    • (c) mogen goederen voor hulpverlening op geen enkele wijze een andere bestemming geven, noch de doorzending daarvan vertragen, behalve in geval van dringende noodzaak in het belang van de betrokken burgerbevolking.
  • 4. De partijen bij het conflict dienen zendingen voor hulpverlening te beschermen en de snelle verdeling daarvan te vergemakkelijken..
  • 5. De partijen bij het conflict, alsmede iedere betrokken Hoge Verdragsluitende Partij, dienen doeltreffende internationale coördinatie van de in het eerste lid bedoelde hulpverleningsacties te stimuleren en te vergemakkelijken.

Artikel 71. Personeel, deelnemende aan de hulpverleningsacties

  • 1. Indien nodig kan de hulp die bij een hulpverleningsactie wordt verschaft mede personeel voor hulpverlening omvatten, in het bijzonder voor het transport en de verdeling van de hulpzendingen; de deelneming van dergelijk personeel is onderworpen aan de toestemming van de partij op het grondgebied waarvan het zijn taken zal vervullen.
  • 2. Zodanig personeel dient te worden ontzien en beschermd.
  • 3. Iedere partij die hulpgoederen ontvangt moet het in het eerste lid bedoelde personeel voor hulpverlening zoveel mogelijk bijstand verlenen bij de vervulling van zijn taak op het gebied van de hulpverlening. Alleen in geval van dwingende militaire noodzaak mogen de activiteiten van het personeel voor hulpverlening worden beperkt of mogen op zijn bewegingen tijdelijk beperkingen worden aangebracht.
  • 4. Het personeel voor hulpverlening mag onder geen enkele omstandigheid de grenzen van zijn taak, als aangegeven door dit Protocol, overschrijden. In het bijzonder dient het rekening te houden met de vereisten in verband met de veiligheid, die gelden voor de partij op het grondgebied waarvan het zijn taak vervult. De opdracht van elk lid van het personeel dat deze voorwaarden niet in acht neemt, kan worden beëindigd.

SECTIE III. BEHANDELING VAN PERSONEN IN DE MACHT VAN EEN PARTIJ BIJ HET CONFLICT[bewerken]

Hoofdstuk I. TOEPASSINGSGEBIED EN BESCHERMING VAN PERSONEN EN OBJECTEN[bewerken]

Artikel 72. Toepassingsgebied

De bepalingen van deze Sectie vormen een aanvulling op de regels betreffende de humanitaire bescherming van de zich in de macht van een partij bij het conflict bevindende burgers en burgerobjecten, neergelegd in het Vierde Verdrag, in het bijzonder in de Delen I en III daarvan, evenals op de andere toepasselijke regels van het volkenrecht betreffende de bescherming van de fundamentele rechten van de mens gedurende internationale gewapende conflicten.

Artikel 73. Vluchtelingen en staatlozen

Personen die vóór de aanvang van de vijandelijkheden werden beschouwd als staatlozen of als vluchtelingen krachtens de desbetreffende door de betrokken partijen aanvaarde internationale akten of krachtens de nationale wetgeving van de Staat die hen heeft opgenomen of waar zij verblijven, zijn beschermde personen in de zin van de Delen I en III van het Vierde Verdrag, onder alle omstandigheden en zonder enig nadelig onderscheid.

Artikel 74. Gezinshereniging

De Hoge Verdragsluitende Partijen en de partijen bij het conflict dienen op alle mogelijke wijzen de hereniging te vergemakkelijken van gezinnen die ten gevolge van gewapende conflicten zijn uiteengeraakt en dienen in het bijzonder het werk te bevorderen van de humanitaire organisaties die deze taak vervullen, overeenkomstig de bepalingen van de Verdragen en dit Protocol en overeenkomstig hun onderscheiden veiligheidsvoorschriften.

Artikel 75. Fundamentele waarborgen

  • 1. Personen die zich in de macht van een partij bij het conflict bevinden en die niet een gunstiger behandeling genieten krachtens de Verdragen of dit Protocol dienen, voor zover zij zijn betrokken bij een situatie als bedoeld in artikel 1 van dit Protocol, onder alle omstandigheden menselijk te worden behandeld en dienen tenminste de door dit artikel verleende bescherming te ontvangen zonder enig nadelig onderscheid, gebaseerd op ras, huidkleur, geslacht, taal, godsdienst of geloof, politieke of andere overtuiging, nationale of maatschappelijke afkomst, rijkdom, geboorte of andere status, of op enig ander soortgelijk criterium. Iedere partij dient de persoon, de eer, de overtuigingen en de godsdienstige gebruiken van zodanige personen te eerbiedigen.
  • 2. De volgende daden zijn en blijven te allen tijde en op iedere plaats verboden, of zij nu door personen in burger- of militaire functie worden begaan:
    • (a) geweld, gericht tegen het leven, de gezondheid, of het lichamelijke of geestelijke welzijn van personen, in het bijzonder:
      • (i) moord;
      • (ii) marteling van elke aard, hetzij lichamelijk of geestelijk;
      • (iii) lijfstraffen; en
      • (iv) verminking;
    • (b) aanslagen op de persoonlijke waardigheid, in het bijzonder vernederende en onterende behandeling, gedwongen prostitutie en iedere vorm van aanranding van de eerbaarheid;
    • (c) het nemen van gijzelaars;
    • (d) collectieve straffen, en
    • (e) het dreigen om een van de bovengenoemde daden te begaan.
  • 3. Ieder die wordt gearresteerd, gevangen gehouden of geïnterneerd wegens handelingen in verband met het gewapende conflict, dient onverwijld, in een taal die hij verstaat, op de hoogte te worden gebracht van de redenen, waarom die maatregelen zijn genomen. Behalve in het geval van arrestatie of gevangenhouding wegens strafbare feiten dienen zodanige personen op zo kort mogelijke termijn te worden vrijgelaten en in ieder geval zodra de omstandigheden die de arrestatie, de gevangenhouding of de internering rechtvaardigen, hebben opgehouden te bestaan.
  • 4. Geen veroordeling mag worden uitgesproken en geen straf mag ten uitvoer worden gelegd met betrekking tot een persoon die schuldig is bevonden aan een strafbaar feit verband houdende met het gewapende conflict, dan krachtens voorafgaand vonnis, gewezen door een onpartijdige en op regelmatige wijze samengestelde rechtbank die de algemeen erkende beginselen van behoorlijk procesrecht in acht neemt, welke mede het volgende inhouden:
    • (a) de procedure dient erin te voorzien, dat een verdachte onverwijld op de hoogte wordt gebracht van de bijzonderheden van het strafbare feit dat hem ten laste wordt gelegd, en dient deze verdachte voor en tijdens het proces alle nodige rechten en middelen voor zijn verdediging te verschaffen;
    • (b) niemand mag worden veroordeeld wegens een strafbaar feit, behalve op grond van individuele strafrechtelijke verantwoordelijkheid;
    • (c) niemand kan worden vervolgd of veroordeeld wegens een handelen of nalaten, dat rechtens geen strafbaar feit opleverde naar het nationale of internationale recht dat op hem van toepassing was ten tijde dat dit handelen of nalaten geschiedde; evenmin mag een zwaardere straf worden opgelegd dan die welke van toepassing was ten tijde van dit handelen of nalaten; indien de wet na het begaan van het strafbare feit in de oplegging van een lichtere straf mocht voorzien, dient de overtreder daarvan te profiteren;
    • (d) ieder die wegens een strafbaar feit wordt vervolgd, wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld volgens de wet is bewezen;
    • (e) ieder die wegens een strafbaar feit wordt vervolgd, heeft het recht in zijn tegenwoordigheid te worden berecht;
    • (f) niemand mag worden gedwongen tegen zichzelf te getuigen of een bekentenis af te leggen;
    • (g) ieder die wegens een strafbaar feit wordt vervolgd, heeft het recht, de getuigen à charge te ondervragen of te doen ondervragen en het oproepen en ondervragen van getuigen à décharge te doen geschieden op dezelfde voorwaarden als geschiedt ten aanzien van de getuigen à charge;
    • (h) niemand mag door dezelfde partij worden vervolgd of gestraft wegens een strafbaar feit met betrekking waartoe eerder op grond van bepalingen van formeel en materieel strafrecht een onherroepelijk vonnis is gewezen, waarbij die persoon werd vrijgesproken of veroordeeld;
    • (i) ieder die wordt vervolgd wegens een strafbaar feit heeft er recht op, dat het vonnis in het openbaar wordt uitgesproken;
    • (j) een veroordeelde dient bij zijn veroordeling op de hoogte te worden gesteld van de rechtsmiddelen en andere middelen die hem ter beschikking staan en van de termijnen waarbinnen die moeten worden aangewend.
  • 5. Vrouwen die van hun vrijheid zijn beroofd om redenen, verband houdende met het gewapende conflict, dienen te worden ondergebracht in verblijven die zijn gescheiden van die van de mannen. Zij dienen onder rechtstreeks toezicht van vrouwen te worden geplaatst. Niettemin moeten gezinnen, wanneer deze gevangen worden gehouden of zijn geïnterneerd, zoveel mogelijk op dezelfde plaats en in gezinsverband worden gehuisvest.
  • 6. Personen die zijn gearresteerd, gevangen worden gehouden of zijn geïnterneerd om redenen, verband houdende met het gewapende conflict, dienen de door dit artikel verleende bescherming te genieten tot hun definitieve invrijheidstelling, repatriëring of nieuwe vestiging, ook na het einde van het gewapende conflict.
  • 7. Ten einde iedere onzekerheid weg te nemen met betrekking tot de vervolging en berechting van personen, beschuldigd van oorlogsmisdrijven of misdrijven tegen de menselijkheid, gelden de volgende beginselen:
    • (a) personen die worden beschuldigd van zodanige misdrijven dienen gerechtelijk te worden vervolgd en berecht overeenkomstig de regels van het toepasselijke volkenrecht;
    • (b) aan een ieder die niet een gunstiger behandeling krachtens de Verdragen of dit Protocol geniet, dient de in dit artikel verleende behandeling te worden toegekend, ongeacht of de misdrijven waarvan hij wordt beschuldigd ernstige inbreuken van de Verdragen of dit Protocol opleveren.
  • 8. Geen enkele bepaling van dit artikel mag worden uitgelegd als een beperking of een aantasting van enige andere, gunstiger bepaling die een ruimere bescherming krachtens de regels van het toepasselijke volkenrecht toekent aan de personen, op wie het eerste lid van toepassing is.

Hoofdstuk II. MAATREGELEN TEN BEHOEVE VAN VROUWEN EN KINDEREN[bewerken]

Artikel 76. Bescherming van vrouwen

  • 1. Vrouwen dienen in het bijzonder te worden ontzien en met name te worden beschermd tegen verkrachting, gedwongen prostitutie en iedere andere vorm van aanranding van de eerbaarheid.
  • 2. Zwangere vrouwen, en met de zorg voor kleine kinderen belaste moeders die zijn gearresteerd, gevangen worden gehouden of zijn geïnterneerd om redenen, verband houdende met het gewapende conflict, hebben er aanspraak op dat hun geval met de hoogste prioriteit wordt behandeld.
  • 3. De partijen bij het conflict moeten voor zover naar omstandigheden mogelijk is, trachten te vermijden, dat doodvonnissen worden uitgesproken ten aanzien van zwangere vrouwen, of met de zorg voor kleine kinderen belaste moeders, wegens een strafbaar feit dat verband houdt met het gewapende conflict. De doodstraf voor zodanige strafbare feiten mag aan die vrouwen niet worden voltrokken.

Artikel 77. Bescherming van kinderen

  • 1. Kinderen dienen in het bijzonder te worden ontzien en beschermd tegen iedere vorm van aanranding van de eerbaarheid. De partijen bij het conflict dienen hun de zorg en hulp te geven die zij nodig hebben, hetzij wegens hun leeftijd of om welke andere reden ook.
  • 2. De partijen bij het conflict dienen alle praktisch uitvoerbare maatregelen te nemen opdat kinderen, die de leeftijd van vijftien jaar nog niet hebben bereikt, niet rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnemen en zij dienen zich in het bijzonder ervan te onthouden, hen bij hun krijgsmacht in dienst te nemen. De partijen bij het conflict moeten, wanneer zij personen onder de wapenen roepen die wel de leeftijd van vijftien, maar nog niet die van achttien jaar hebben bereikt, trachten voorrang aan de oudsten te geven.
  • 3. Wanneer in uitzonderlijke gevallen ondanks de bepalingen van het tweede lid kinderen die de leeftijd van vijftien jaar nog niet hebben bereikt, rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnemen en in handen van een tegenpartij vallen, blijven zij de voordelen genieten van de door dit artikel verleende bijzondere bescherming, ongeacht of zij krijgsgevangenen zijn of niet.
  • 4. Wanneer kinderen zijn gearresteerd, gevangen worden gehouden of zijn geïnterneerd om redenen, verband houdende met het gewapende conflict, dienen zij te worden ondergebracht in verblijven die zijn gescheiden van die van de volwassenen, behalve in gevallen waarin gezinnen in gezinsverband zijn gehuisvest als bepaald in artikel 75, vijfde lid.
  • 5. De doodstraf wegens een strafbaar feit, verband houdende met het gewapende conflict, mag niet worden voltrokken aan personen, die ten tijde dat het strafbare feit werd begaan de leeftijd van achttien jaar nog niet hadden bereikt.

Artikel 78. Evacuatie van kinderen

  • 1. Geen enkele partij bij het conflict mag maatregelen treffen voor de evacuatie naar een ander land van kinderen die geen onderdaan zijn van die partij, met uitzondering van tijdelijke evacuatie, indien dwingende redenen verband houdende met hun gezondheid of de geneeskundige behandeling van de kinderen of, behalve in bezet gebied, hun veiligheid dat vereisen. Indien de ouders of voogden kunnen worden bereikt, is hun schriftelijke toestemming voor de evacuatie vereist. Indien deze personen niet kunnen worden bereikt, is de schriftelijke toestemming voor zodanige evacuatie vereist van de personen die krachtens wet of gewoonte in de eerste plaats verantwoordelijk zijn voor de zorg voor de kinderen. Iedere zodanige evacuatie dient onder toezicht te staan van de beschermende mogendheid, in overeenstemming met de betrokken partijen, te weten de partij die de maatregelen voor de evacuatie treft, de partij die de kinderen opneemt en alle partijen wier onderdanen worden geëvacueerd. Te allen tijde dienen alle partijen bij het conflict alle praktisch uitvoerbare maatregelen te nemen, ten einde te voorkomen dat de evacuatie in gevaar wordt gebracht.
  • 2. Steeds wanneer een evacuatie in overeenstemming met het eerste lid plaatsvindt, dient ervoor te worden gezorgd, dat de opvoeding van het kind tijdens zijn afwezigheid, daaronder begrepen zijn godsdienstige en morele opvoeding zoals zijn ouders die wensen, zoveel mogelijk ononderbroken wordt voortgezet.
  • 3. Ten einde de krachtens dit artikel geëvacueerde kinderen de terugkeer naar hun familie en hun land te vergemakkelijken, dienen de autoriteiten van de partij die de maatregelen voor de evacuatie treft en, in het voorkomende geval, de autoriteiten van het ontvangende land van ieder kind een kaart samen te stellen, met foto’s, die zij aan het Centrale Opsporingsbureau van het Internationale Comité van het Rode Kruis dienen te zenden. Op iedere kaart dienen, voor zover dat mogelijk is en daarvan geen schadelijke gevolgen voor het kind zijn te vrezen, de volgende gegevens te zijn vermeld:
    • (a) naam (namen) van het kind;
    • (b) voornaam (-namen) van het kind;
    • (c) geslacht van het kind;
    • (d) plaats en datum van geboorte (of, indien die datum niet bekend is, de vermoedelijke leeftijd);
    • (e) volledige naam van de vader;
    • (f) volledige naam en eventueel eigennaam van de moeder;
    • (g) naaste bloedverwanten van het kind;
    • (h) nationaliteit van het kind;
    • (i) moedertaal van het kind en iedere andere taal die het spreekt;
    • (j) adres van het gezin waaruit het kind afkomstig is;
    • (k) ieder nummer dat aan het kind ter identificatie is gegeven;
    • (l) gezondheidstoestand van het kind;
    • (m) bloedgroep van het kind;
    • (n) eventuele bijzondere kentekenen;
    • (o) de datum waarop en de plaats waar het kind werd gevonden;
    • (p) de datum waarop en de plaats waar vandaan het kind het land heeft verlaten;
    • (q) eventuele godsdienst van het kind;
    • (r) huidig adres van het kind in het ontvangende land;
    • (s) ingeval het kind mocht overlijden vóór zijn terugkeer, de datum waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder het is overleden, alsmede de plaats waar het is begraven.

Hoofdstuk III. JOURNALISTEN[bewerken]

Artikel 79. Maatregelen ter bescherming van journalisten

  • 1. Journalisten die gevaarlijke beroepswerkzaamheden verrichten in gebieden waar zich gewapende conflicten voordoen, dienen te worden aangemerkt als burgers in de zin van het eerste lid van artikel 50.
  • 2. Zij dienen als zodanig te worden beschermd krachtens de Verdragen en dit Protocol, mits zij geen acties ondernemen die een aantasting vormen van hun status als burger, en onverminderd het recht van oorlogscorrespondenten die zijn geaccrediteerd bij de strijdkrachten op de in artikel 4, letter A, punt 4, van het Derde Verdrag verleende status.
  • 3. Zij kunnen een identiteitskaart verkrijgen, overeenkomstig het model dat is opgenomen in bijlage II bij dit Protocol. Deze kaart, die wordt uitgegeven door de regering van de Staat waarvan de journalist onderdaan is, op wiens grondgebied hij woont of waar het medium van informatie waarbij hij in dienst is, zich bevindt, dient als blijk van zijn status van journalist.

DEEL V. TENUITVOERLEGGING VAN DE VERDRAGEN EN DIT PROTOCOL[bewerken]

SECTIE I. ALGEMENE BEPALINGEN[bewerken]

Artikel 80. Maatregelen voor de tenuitvoerlegging

  • 1. De Hoge Verdragsluitende Partijen en de partijen bij het conflict dienen onverwijld alle noodzakelijke maatregelen te treffen voor de nakoming van hun verplichtingen krachtens de Verdragen en dit Protocol.
  • 2. De Hoge Verdragsluitende Partijen en de partijen bij het conflict dienen opdrachten en instructies te geven om de naleving van de Verdragen en dit Protocol te verzekeren en dienen toezicht te houden op de tenuitvoerlegging ervan.

Artikel 81. Werkzaamheden van het Rode Kruis en andere humanitaire organisaties

  • 1. De partijen bij het conflict dienen het Internationale Comité van het Rode Kruis naar hun vermogen alle faciliteiten te verlenen om dit Comité in staat te stellen de humanitaire taak te vervullen waarmee het door de Verdragen en dit Protocol is belast, ten einde bescherming van en bijstand aan de slachtoffers van conflicten te verzekeren; het Internationale Comité van het Rode Kruis kan tevens alle andere humanitaire werkzaamheden ten behoeve van die slachtoffers verrichten, mits de desbetreffende partyen bij het conflict daarmee instemmen.
  • 2. De partijen bij het conflict dienen hun onderscheiden Rode Kruis (Rode Halve Maan, Rode Leeuw en Zon)- organisaties de faciliteiten te verlenen die nodig zijn om hun humanitaire werkzaamheden ten behoeve van de slachtoffers van het conflict te verrichten overeenkomstig de bepalingen van de Verdragen en dit Protocol, en overeenkomstig de grondbeginselen van het Rode Kruis, zoals geformuleerd door de Internationale Conferenties van het Rode Kruis.
  • 3. De Hoge Verdragsluitende Partijen en de partijen bij het conflict dienen op alle mogelijke wijze de bijstand te vergemakkelijken die de Rode Kruis (Rode Halve Maan, Rode Leeuw en Zon)- organisaties en de Liga van Rode-Kruisverenigingen verschaffen aan de slachtoffers van conflicten overeenkomstig de bepalingen van de Verdragen en dit Protocol, en overeenkomstig de grondbeginselen van het Rode Kruis zoals geformuleerd door de Internationale Conferenties van het Rode Kruis.
  • 4. De Hoge Verdragsluitende Partijen en de partijen bij het conflict dienen zoveel als mogelijk is faciliteiten, gelijk aan die welke in het tweede en het derde lid zijn vermeld, te verlenen aan de andere in de Verdragen en dit Protocol bedoelde humanitaire organisaties, die door de onderscheiden partijen bij het conflict zijn toegelaten en die hun humanitaire werkzaamheden overeenkomstig de bepalingen van de Verdragen en dit Protocol vervullen.

Artikel 82. Juridische adviseurs in de strijdkrachten

De Hoge Verdragsluitende Partijen dienen er altijd, en de partijen bij het conflict dienen er ten tijde van een gewapend conflict zorg voor te dragen, dat juridische adviseurs beschikbaar zijn om wanneer nodig, de militaire commandanten op het daartoe passende niveau raad te geven betreffende de toepassing van de Verdragen en dit Protocol en betreffende het aan de strijdkrachten inzake dit onderwerp te geven, passende onderricht.

Artikel 83. Verspreiding

  • 1. De Hoge Verdragsluitende Partijen verbinden zich, zowel in vredestijd als ten tijde van een gewapend conflict, de Verdragen en dit Protocol op zo ruim mogelijke schaal in hun onderscheiden landen te verspreiden, en in het bijzonder de bestudering ervan in de programma’s van hun militaire opleiding op te nemen en de bestudering ervan door de burgerbevolking te stimuleren, zodat de strijdkrachten en de burgerbevolking van die akten op de hoogte kunnen zijn.
  • 2. Alle militaire of burgerlijke autoriteiten die ten tijde van een gewapend conflict verantwoordelijkheid dragen met betrekking tot de toepassing van de Verdragen en dit Protocol dienen een volledige kennis van de tekst ervan te bezitten.

Artikel 84. Regels voor de toepassing

De Hoge Verdragsluitende Partijen dienen elkaar zo spoedig mogelijk door tussenkomst van de depositaris en, in voorkomende gevallen, van de beschermende mogendheden hun officiële vertalingen van dit Protocol mede te delen, evenals de wetten en voorschriften die zij ter verzekering van de toepassing daarvan tot stand mochten brengen.

SECTIE II. HET TEGENGAAN VAN INBREUKEN OP DE VERDRAGEN EN DIT PROTOCOL[bewerken]

Artikel 85. Het tegengaan van inbreuken op dit Protocol

  • 1. De bepalingen van de Verdragen betreffende het tegengaan van inbreuken en ernstige inbreuken, als aangevuld door deze Sectie, zijn van toepassing op het tegengaan van inbreuken en ernstige inbreuken op dit Protocol.
  • 2. De handelingen die in de Verdragen als ernstige inbreuken worden omschreven, vormen ernstige inbreuken op dit Protocol, wanneer zij worden begaan tegen zich in de macht van een tegenpartij bevindende personen die worden beschermd door de artikelen 44, 45 en 73 van dit Protocol, tegen de gewonden, zieken en schipbreukelingen van de tegenpartij die door dit Protocol worden beschermd, of tegen het medisch personeel, de geestelijke verzorgers, de medische formaties of de medische vervoermiddelen die zich onder de zeggenschap van de tegenpartij bevinden en door dit Protocol worden beschermd.
  • 3. Naast de in artikel 11 omschreven ernstige inbreuken worden de volgende handelingen als ernstige inbreuken op dit Protocol beschouwd wanneer zij opzettelijk en in strijd met de desbetreffende bepalingen van dit Protocol worden begaan en de dood of ernstig lichamelijk letsel met zich brengen dan wel de gezondheid in ernstige mate benadelen:
    • (a) het doen van aanvallen op de burgerbevolking of individuele burgers;
    • (b) het uitvoeren van een niet-onderscheidende aanval waardoor de burgerbevolking of burgerobjecten worden getroffen, in de wetenschap dat een zodanige aanval buitensporig verlies van mensenlevens, verwondingen van burgers of schade aan burgerobjecten, als omschreven in artikel 57, tweede lid, letter (a) (iii), zal veroorzaken;
    • (c) het uitvoeren van een aanval tegen werken of installaties die gevaarlijke krachten bevatten, in de wetenschap dat een zodanige aanval buitensporig verlies van mensenlevens, verwondingen van burgers of schade aan burgerobjecten als omschreven in artikel 57, tweede lid, letter (a) (iii), zal veroorzaken;
    • (d) het doen van aanvallen op onverdedigde plaatsen en gedemilitariseerde zones;
    • (e) het doen van aanvallen op een persoon in de wetenschap dat hij buiten gevecht verkeert;
    • (f) het perfide gebruik, in strijd met artikel 37, van het kenteken van het rode kruis, de rode halve maan of de rode leeuw en zon of van andere door de Verdragen en dit Protocol erkende beschermende tekens.
  • 4. Naast de ernstige inbreuken, omschreven in de voorgaande leden en de Verdragen, worden de volgende feiten als ernstige inbreuken op dit Protocol beschouwd wanneer zij opzettelijk en in strijd met de Verdragen en dit Protocol worden begaan:
    • (a) het overbrengen door de bezettende mogendheid van gedeelten van haar eigen burgerbevolking naar het door haar bezette gebied, of de overbrenging van de gehele bevolking van het bezette gebied of van een deel daarvan binnen of buiten dat gebied in strijd met artikel 49 van het Vierde Verdrag;
    • (b) ongerechtvaardigde vertraging bij de repatriëring van krijgsgevangenen of burgers;
    • (c) praktijken van apartheid en andere onmenselijke en onterende praktijken, die een aanslag op de menselijke waardigheid vormen en zijn gebaseerd op rassendiscriminatie;
    • (d) het doen van aanvallen op duidelijk als zodanig herkenbare historische monumenten, kunstwerken of plaatsen van godsdienstige verering, die het culturele of geestelijke erfdeel van de volkeren vormen en waaraan bijzondere bescherming is verleend door een speciale regeling, bijvoorbeeld in het kader van een bevoegde internationale organisatie, wanneer daarvan verwoesting op grote schaal het gevolg is, er geen bewijs bestaat van schending door de tegenpartij van artikel 53, letter b, en wanneer zodanige historische monumenten, kunstwerken en plaatsen waar godsdienstoefeningen worden gehouden niet in de onmiddellijke nabijheid van militaire doelen zijn gelegen;
    • (e) het beroven van een persoon die door de Verdragen wordt beschermd of die wordt bedoeld in het tweede lid van dit artikel, van zijn recht om eerlijk en volgens de toepasselijke regels te worden berecht.
  • 5. Onverminderd de toepassing van de Verdragen en dit Protocol worden ernstige inbreuken op deze akten als oorlogsmisdrijven beschouwd.

Artikel 86. Nalatigheid

  • 1. De Hoge Verdragsluitende Partijen en de partijen bij het conflict dienen ernstige inbreuken op de Verdragen of dit Protocol, die voortkomen uit een nalaten om te handelen terwijl een verplichting om te handelen bestond, tegen te gaan, en dienen maatregelen te nemen om alle andere uit een zodanig nalaten voortkomende inbreuken te doen ophouden.
  • 2. Het feit dat een inbreuk op de Verdragen of dit Protocol is begaan door een ondergeschikte ontheft zijn meerderen niet van hun strafrechtelijke, onderscheidenlijk disciplinaire verantwoordelijkheid, naar gelang van de omstandigheden, wanneer die meerderen wisten, of over inlichtingen beschikten waardoor zij onder de omstandigheden van dat ogenblik konden begrijpen, dat hij een zodanige inbreuk beging of op het punt stond te begaan, en wanneer zij niet alle praktisch uitvoerbare maatregelen die in hun vermogen lagen, hebben getroffen om de inbreuk te voorkomen of tegen te gaan.

Artikel 87. Verplichtingen van de commandanten

  • 1. De Hoge Verdragsluitende Partijen en de partij bij het conflict dienen de militaire commandanten te verplichten om met betrekking tot de leden van de strijdkrachten, die onder hun bevel staan, en andere personen, waarover zij zeggenschap uitoefenen, inbreuken op de Verdragen en dit Protocol te voorkomen, alsmede, indien nodig, deze te doen ophouden en aan de bevoegde autoriteiten te melden.
  • 2. Ten einde inbreuken te voorkomen en te doen ophouden, dienen de Hoge Verdragsluitende Partijen en de partijen bij het conflict de commandanten te verplichten in overeenstemming met het niveau van hun verantwoordelijkheid, ervoor zorg te dragen dat de leden van de strijdkrachten die onder hun bevel staan hun verplichtingen krachtens de Verdragen en dit Protocol kennen.
  • 3. De Hoge Verdragsluitende Partijen en de partijen bij het conflict dienen iedere commandant die weet dat ondergeschikten of andere personen onder zijn zeggenschap op het punt staan een inbreuk op de Verdragen of dit Protocol te begaan of een dergelijke inbreuk hebben begaan, te verplichten tot het ondernemen van de nodige stappen ter voorkoming van zodanige schendingen van de Verdragen of dit Protocol en, indien daartoe aanleiding is, tot het aanvangen van een disciplinaire of strafrechtelijke procedure tegen degenen die die akten hebben geschonden.

Artikel 88. Wederzijdse rechtshulp in strafzaken

  • 1. De Hoge Verdragsluitende Partijen verlenen elkaar in zo ruim mogelijke mate rechtshulp in verband met iedere strafrechtelijke procedure, die betrekking heeft op ernstige inbreuken op de Verdragen en dit Protocol.
  • 2. Met inachtneming van de in de Verdragen en in artikel 85, eerste lid, van dit Protocol neergelegde rechten en verplichtingen en wanneer de omstandigheden zulks toelaten, werken de Hoge Verdragsluitende Partijen samen op het gebied van uitlevering. Zij nemen het verzoek van de Staat, op wiens grondgebied de beweerde inbreuk heeft plaatsgevonden, op passende wijze in overweging.
  • 3. De wet van de aangezochte Hoge Verdragsluitende Partij is in alle gevallen van toepassing. De bepalingen van de voorgaande leden laten evenwel onverlet de verplichtingen, voortvloeiende uit de bepalingen van enige andere overeenkomst van bilaterale of multilaterale aard, die het terrein van de wederzijdse rechtshulp in strafzaken geheel of gedeeltelijk beheerst of zal beheersen.

Artikel 89. Samenwerking

In gevallen van ernstige schendingen van de Verdragen of dit Protocol verbinden de Hoge Verdragsluitende Partijen zich, tezamen of afzonderlijk, op te treden in samenwerking met de Verenigde Naties en in overeenstemming met het Handvest van de Verenigde Naties.

Artikel 90. Internationale Commissie voor feitenonderzoek

  • 1.
    • (a) Er wordt een Internationale Commissie voor feitenonderzoek (hierna te noemen „de Commissie”) ingesteld, bestaande uit vijftien leden van hoog zedelijk gehalte en erkende onpartijdigheid.
    • (b) De depositaris roept, wanneer ten minste twintig Hoge Verdragsluitende Partijen er mee hebben ingestemd overeenkomstig het tweede lid de bevoegdheid van de Commissie te aanvaarden, en daarna met tussenpozen van vijf jaar, een vergadering bijeen van vertegenwoordigers van die Hoge Verdragsluitende Partijen, ten einde de leden van de Commissie te verkiezen. Op die vergadering kiezen de vertegenwoordigers de leden van de Commissie bij geheime stemming uit een lijst van personen, waarop ieder van die Hoge Verdragsluitende Partijen één persoon mag plaatsen.
    • (c) De leden van de Commissie treden op in hun persoonlijke hoedanigheid en blijven in functie tot de verkiezing van nieuwe leden op de volgende vergadering.
    • (d) Bij de verkiezing dragen de Hoge Verdragsluitende Partijen ervoor zorg, dat de personen die in de Commissie worden gekozen ieder afzonderlijk de vereiste hoedanigheden bezitten, en dat in de Commissie als geheel een evenredige geografische vertegenwoordiging is verzekerd.
    • (e) In het geval van een tussentijdse vacature vervult de Commissie deze zelf, waarbij zij het bepaalde onder de voorgaande letters in acht neemt.
    • (f) De depositaris stelt de Commissie de voor de vervulling van haar taak noodzakelijke administratieve voorzieningen ter beschikking.
  • 2.
    • (a) De Hoge Verdragsluitende Partijen kunnen ten tijde van de ondertekening of de bekrachtiging van dit Protocol, van de toetreding daartoe of op ieder later tijdstip verklaren, dat zij ipso facto en zonder bijzondere overeenkomst met betrekking tot iedere andere Hoge Verdragsluitende Partij, die dezelfde verplichting aanvaardt, de bevoegdheid van de Commissie erkennen om volgens de bepalingen van dit artikel een onderzoek in te stellen naar aanleiding van beschuldigingen van die andere partij.
    • (b) De bovenbedoelde verklaringen dienen te worden nedergelegd bij de depositaris, die afschriften daarvan aan de Hoge Verdragsluitende Partijen doet toekomen.
    • (c) De Commissie is bevoegd:
      • (i) ieder feit te onderzoeken, waarvan wordt beweerd dat het een ernstige inbreuk als omschreven in de Verdragen en dit Protocol of een andere ernstige schending van de Verdragen of dit Protocol oplevert;
      • (ii) door het verlenen van haar goede diensten de terugkeer te bevorderen van een geesteshouding, gericht op eerbiediging van de bepalingen van de Verdragen en dit Protocol.
    • (d) In andere situaties stelt de Commissie op verzoek van een partij bij het conflict alleen een onderzoek in, wanneer de andere betrokken partij of partijen daarmee instemmen.
    • (e) Onverminderd de voorgaande bepalingen van dit lid blijven de bepalingen van de artikelen 52 van het Eerste Verdrag, 53 van het Tweede Verdrag, 132 van het Derde Verdrag en 149 van het Vierde Verdrag van toepassing op iedere beweerde schending van de Verdragen, en zijn zij eveneens van toepassing op iedere beweerde schending van dit Protocol.
  • 3.
    • (a) Tenzij de betrokken partijen anders overeenkomen, worden alle onderzoeken uitgevoerd door een Kamer, bestaande uit zeven leden, die als volgt worden aangewezen:
      • (i) vijf leden van de Commissie, die geen onderdaan mogen zijn van de partijen bij het conflict, en die worden aangewezen door de Voorzitter van de Commissie op basis van een evenredige vertegenwoordiging van de geografische gebieden, na raadpleging van de partijen bij het conflict;
      • (ii) twee leden ad hoc, die geen onderdaan mogen zijn van de partijen bij het conflict, van wie er door ieder van die partijen één wordt aangewezen.
    • (b) Na ontvangst van een verzoek om een onderzoek stelt de Voorzitter van de Commissie een passende termijn vast voor de vorming van een Kamer. Indien één of meer leden ad hoc niet binnen de vastgestelde termijn zijn aangewezen, gaat de Voorzitter terstond over tot aanwijzing van het ontbrekende lid of de ontbrekende leden van de Kamer.
  • 4.
    • (a) De Kamer die krachtens het derde lid is gevormd om een onderzoek uit te voeren, verzoekt de partijen bij het conflict hun medewerking te verlenen en bewijsmateriaal over te leggen. De Kamer kan ook ander bewijsmateriaal, dat zij ter zake dienende acht, trachten te verkrijgen en kan een onderzoek ter plaatse instellen.
    • (b) De partijen moeten van alle bewijsmateriaal op de hoogte worden gebracht; zij hebben het recht opmerkingen daarover te doen toekomen aan de Commissie.
    • (c) Iedere partij heeft het recht het bewijsmateriaal aan te vechten.
  • 5.
    • (a) De Commissie legt aan de partijen een rapport over betreffende de bevindingen van de Kamer, vergezeld van de aanbevelingen die zij passend acht.
    • (b) Indien de Kamer niet in staat is voldoende materiaal te verzamelen om tot feitelijke en onpartijdige conclusies te komen, maakt de Commissie de redenen daarvan bekend.
    • (c) De Commissie maakt haar conclusies niet openbaar, tenzij alle partijen bij het conflict zulks aan de Commissie hebben verzocht.
  • 6. De Commissie stelt haar eigen huishoudelijk reglement vast, met inbegrip van de regels betreffende het voorzitterschap van de Commissie en het voorzitterschap van de Kamer. Dit reglement verzekert, dat de taken van de Voorzitter van de Commissie te allen tijde kunnen worden uitgeoefend en dat deze, in het geval van een onderzoek, worden uitgeoefend door iemand die geen onderdaan is van een partij bij het conflict.
  • 7. De administratieve kosten van de Commissie worden gedekt door contributies van de Hoge Verdragsluitende Partijen die een verklaring krachtens het tweede lid hebben afgelegd, en door vrijwillige contributies. De partij of de partijen bij het conflict die om een onderzoek verzoeken, dienen de nodige gelden voor te schieten voor de kosten, gemaakt door een Kamer; deze gelden worden terugbetaald door de partij of de partijen waartegen de beschuldigingen naar voren zijn gebracht, tot een bedrag van 50% van de kosten van de Kamer. Wanneer voor de Kamer van de andere zijde eveneens beweringen naar voren zijn gebracht, dient iedere partij 50% van de benodigde gelden voor te schieten.

Artikel 91. Aansprakelijkheid

Een partij bij het conflict die de bepalingen van de Verdragen of dit Protocol schendt, is gehouden indien daartoe aanleiding is schadevergoeding te betalen. Zij is aansprakelijk voor alle handelingen, verricht door de personen die deel uitmaken van haar strijdkrachten.

DEEL VI. SLOTBEPALINGEN[bewerken]

Artikel 92. Ondertekening

Dit Protocol staat open voor ondertekening door de partijen bij de Verdragen zes maanden na de ondertekening van de Slotakte en blijft open gedurende een periode van twaalf maanden.

Artikel 93. Bekrachtiging

Dit Protocol dient zo spoedig mogelijk te worden bekrachtigd. De akten van bekrachtiging dienen te worden nedergelegd bij de Zwitserse Bondsraad, die depositaris van de Verdragen is.

Artikel 94. Toetreding

Dit Protocol staat open voor toetreding door iedere partij bij de Verdragen, die het niet heeft ondertekend. De akten van toetreding dienen te worden nedergelegd bij de depositaris.

Artikel 95. Inwerkingtreding

  • 1. Dit Protocol treedt in werking zes maanden nadat twee akten van bekrachtiging of toetreding zijn nedergelegd.
  • 2. Ten aanzien van iedere partij bij de Verdragen die dit Protocol daarna bekrachtigt of daartoe toetreedt, treedt het in werking zes maanden nadat die partij haar akte van bekrachtiging of toetreding heeft nedergelegd.

Artikel 96. Verdragsbetrekkingen na de inwerkingtreding van dit Protocol

  • 1. In het geval dat de partijen bij de Verdragen eveneens partij zijn bij dit Protocol, zijn de Verdragen van toepassing als aangevuld door dit Protocol.
  • 2. Wanneer één van de partijen bij het conflict niet door dit Protocol is gebonden, blijven de partijen bij dit Protocol daardoor in hun onderlinge betrekkingen gebonden. Zij zijn bovendien door dit Protocol gebonden met betrekking tot ieder van de partijen die daardoor niet is gebonden, indien de laatstbedoelde partij de bepalingen daarvan aanvaardt en toepast.
  • 3. De autoriteit die een volk vertegenwoordigt dat met een Hoge Verdragsluitende Partij in een gewapend conflict is gewikkeld als bedoeld in artikel 1, vierde lid, kan zich door middel van een tot de depositaris gerichte verklaring verbinden, de Verdragen en dit Protocol toe te passen met betrekking tot dat conflict. De verklaring heeft, vanaf het ogenblik dat de depositaris haar heeft ontvangen, met betrekking tot dat conflict de volgende gevolgen:
    • (a) de Verdragen en dit Protocol worden ten aanzien van de bovenbedoelde autoriteit als partij bij het conflict onmiddellijk van kracht;
    • (b) de bovenbedoelde autoriteit oefent dezelfde rechten uit en neemt dezelfde verplichtingen op zich als een Hoge Verdragsluitende Partij bij de Verdragen en dit Protocol;
    • (c) de Verdragen en dit Protocol zijn gelijkelijk verbindend voor alle partijen bij het conflict.

Artikel 97. Wijziging

  • 1. Iedere Hoge Verdragsluitende Partij kan voorstellen doen tot wijziging van dit Protocol. De tekst van elk wijzigingsvoorstel wordt ter kennis gebracht van de depositaris, die na raadpleging van alle Hoge Verdragsluitende Partijen en het Internationale Comité van het Rode Kruis beslist, of een conferentie ter bestudering van het wijzigingsvoorstel bijeen moet worden geroepen.
  • 2. De depositaris nodigt alle Hoge Verdragsluitende Partijen voor die conferentie uit, evenals de partijen bij de Verdragen, ongeacht of deze ondertekenaar zijn van dit Protocol of niet.

Artikel 98. Herziening van Bijlage I

  • 1. Uiterlijk vier jaar na de inwerkingtreding van dit Protocol en daarna met tussenpozen van ten minste vier jaar, raadpleegt het Internationale Comité van het Rode Kruis de Hoge Verdragsluitende Partijen met betrekking tot Bijlage I bij dit Protocol en kan het, indien het zulks noodzakelijk acht, een voorstel doen tot het houden van een vergadering van technische deskundigen, ten einde Bijlage I opnieuw te bezien en die voorstellen tot wijziging daarvan te doen die wenselijk blijken te zijn. Tenzij binnen zes maanden na de mededeling van een voorstel tot het houden van een zodanige vergadering aan de Hoge Verdragsluitende Partijen één derde van hen bezwaar maakt, roept het Internationale Comité van het Rode Kruis de vergadering bijeen, en nodigt daarbij ook waarnemers uit van de internationale organisaties die daarvoor in aanmerking komen. Een zodanige vergadering wordt door het Internationale Comité van het Rode Kruis eveneens te allen tijde bijeengeroepen wanneer één derde van de Hoge Verdragsluitende Partijen zulks verzoekt.
  • 2. De depositaris roept een conferentie van de Hoge Verdragsluitende Partijen en de partijen bij de Verdragen bijeen, ten einde de door de vergadering van technische deskundigen voorgestelde wijzigingen te bestuderen, indien het Internationale Comité van het Rode Kruis of één derde van de Hoge Verdragsluitende Partijen zulks na die vergadering verzoekt.
  • 3. Wijzigingen in Bijlage I kunnen op een zodanige conferentie worden aangenomen met een twee derde meerderheid van de Hoge Verdragsluitende Partijen die aanwezig zijn en hun stem uitbrengen.
  • 4. De depositaris brengt iedere aldus aangenomen wijziging ter kennis van de Hoge Verdragsluitende Partijen en de partijen bij de Verdragen. De wijziging wordt geacht te zijn aanvaard na verloop van een periode van een jaar na die kennisgeving, tenzij binnen die periode door ten minste één derde van de Hoge Verdragsluitende Partijen een verklaring van niet-aanvaarding van de wijziging ter kennis van de depositaris is gebracht.
  • 5. Een wijziging die is geacht te zijn aanvaard overeenkomstig het vierde lid, treedt drie maanden na de aanvaarding ervan in werking ten aanzien van alle Hoge Verdragsluitende Partijen, behalve ten aanzien van die partijen, die een verklaring van niet-aanvaarding overeenkomstig het genoemde vierde lid hebben afgelegd. Iedere partij die een zodanige verklaring aflegt, kan deze te allen tijde intrekken, in welk geval de wijziging ten aanzien van die partij drie maanden daarna in werking treedt.
  • 6. De depositaris stelt de Hoge Verdragsluitende Partijen en de partijen bij de Verdragen in kennis van de inwerkingtreding van iedere wijziging, van de partijen die erdoor zijn gebonden, van de datum van de inwerkingtreding ervan ten aanzien van iedere partij, van overeenkomstig het vierde lid afgelegde verklaringen van niet-aanvaarding en van intrekkingen van zodanige verklaringen.

Artikel 99. Opzegging

  • 1. Indien een Hoge Verdragsluitende Partij dit Protocol mocht opzeggen, wordt de opzegging eerst van kracht een jaar na de ontvangst van de akte van opzegging. Indien echter aan het einde van dat jaar de partij die opzegt, is verwikkeld in een situatie als bedoeld in artikel 1, wordt de opzegging niet van kracht vóór het einde van het gewapende conflict of de bezetting, en in elk geval niet voordat de verrichtingen in verband met de definitieve vrijlating, repatriëring of nieuwe vestiging van de personen die door het Verdrag of dit Protocol worden beschermd, zijn voltooid.
  • 2. De opzegging wordt schriftelijk ter kennis van de depositaris gebracht, die haar aan alle Hoge Verdragsluitende Partijen toezendt.
  • 3. De opzegging heeft alleen gevolg ten aanzien van de partij die opzegt.
  • 4. Geen enkele opzegging krachtens het eerste lid tast, met betrekking tot welke handeling ook die is verricht voordat de opzegging van kracht wordt, de verplichtingen aan die ten gevolge van het gewapende conflict krachtens het Protocol reeds op de partij die opzegt, rusten.

Artikel 100. Kennisgevingen

De depositaris stelt de Hoge Verdragsluitende Partijen, evenals de partijen bij de Verdragen, ongeacht of deze ondertekenaar zijn van dit Protocol of niet, in kennis van:

  • (a) ondertekeningen van dit Protocol en de nederlegging van akten van bekrachtiging en van toetreding krachtens de artikelen 93 en 94;
  • (b) de datum van de inwerkingtreding van dit Protocol krachtens artikel 95;
  • (c) kennisgevingen en verklaringen, ontvangen op grond van de artikelen 84, 90 en 97;
  • (d) verklaringen, ontvangen op grond van artikel 96, derde lid, die op de snelst mogelijke wijze ter kennis dienen te worden gebracht;
  • (e) opzeggingen krachtens artikel 99.

Artikel 101. Registratie

  • 1. Dit Protocol wordt na zijn inwerkingtreding door de depositaris aan het Secretariaat van de Verenigde Naties toegezonden ter registratie en publikatie overeenkomstig artikel 102 van het Handvest van de Verenigde Naties.
  • 2. De depositaris stelt het Secretariaat van de Verenigde Naties tevens in kennis van alle bekrachtigingen, toetredingen en opzeggingen die met betrekking tot dit Protocol worden ontvangen.

Artikel 102. Authentieke teksten

Het origineel van dit Protocol, waarvan de Arabische, Chinese, Engelse, Franse, Russische en Spaanse teksten gelijkelijk authentiek zijn, wordt nedergelegd bij de depositaris, die voor eensluidend gewaarmerkte afschriften daarvan aan alle partijen bij de Verdragen toezendt.

BIJLAGE I. VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE DE IDENTIFICATIE[bewerken]

Hoofdstuk I. IDENTITEITSKAARTEN[bewerken]

Artikel 1. Identiteitskaart voor het permanente burgerlijke medisch personeel en de permanente burgerlijke geestelijke verzorgers

  • 1. De identiteitskaart voor het permanente burgerlijke medisch personeel en de permanente burgerlijke geestelijke verzorgers, bedoeld in artikel 18, derde lid, dient:
    • (a) te zijn voorzien van het kenteken en van zodanige afmetingen te zijn, dat de houder deze in de zak mee kan dragen;
    • (b) te zijn vervaardigd op een wijze, waardoor zij zolang mogelijk bruikbaar blijft;
    • (c) te zijn gesteld in de nationale of officiële taal (zij kan bovendien in andere talen zijn gesteld);
    • (d) de naam, de geboortedatum (of, indien die datum niet bekend is, de leeftijd ten tijde van de afgifte) en het eventuele persoonsnummer van de houder te vermelden;
    • (e) aan te geven in welke hoedanigheid de houder aanspraak heeft op de bescherming van de Verdragen en het Protocol;
    • (f) te zijn voorzien van een foto van de houder, evenals van zijn handtekening of duimafdruk, of van beide;
    • (g) te zijn voorzien van het stempel en de handtekening van de bevoegde autoriteit;
    • (h) de datum van afgifte van de kaart te vermelden alsmede de datum waarop de geldigheid ervan eindigt.
  • 2. De identiteitskaart dient gelijkvormig te zijn in het gehele grondgebied van iedere Hoge Verdragsluitende Partij en zoveel mogelijk van hetzelfde type te zijn voor alle partijen bij het conflict. De partijen bij het conflict kunnen het eentalige model van figuur 1 als richtsnoer nemen. Zij dienen elkaar bij het uitbreken van de vijandelijkheden een voorbeeld te zenden van het model dat zij gebruiken, indien dat model afwijkt van dat van figuur 1. De identiteitskaarten moeten, indien mogelijk, worden opgemaakt in twee exemplaren, waarvan er één dient te worden bewaard door de autoriteit die de kaarten afgeeft; deze moet controle blijven uitoefenen op de kaarten die zij heeft uitgegeven.
  • 3. Onder geen enkele omstandigheid mag het permanente burgerlijke medisch personeel en de permanente burgerlijke geestelijke verzorgers hun identiteitskaart worden afgenomen. In het geval van verlies van een kaart zijn zij gerechtigd een duplicaat te ontvangen.

Artikel 2. Identiteitskaart voor het tijdelijke burgerlijke medisch personeel en de tijdelijke burgerlijke geestelijke verzorgers

  • 1. De identiteitskaart voor het tijdelijke burgerlijke medisch personeel en de tijdelijke burgerlijke geestelijke verzorgers dient zoveel mogelijk gelijk te zijn aan de in artikel 1 van deze voorschriften bedoelde kaart. De partijen bij het conflict kunnen het model van figuur 1 als richtsnoer nemen.
  • 2. Wanneer de omstandigheden niet toelaten dat aan tijdelijk burgerlijk medisch personeel en tijdelijke burgerlijke geestelijke verzorgers identiteitskaarten worden verstrekt, die gelijk zijn aan de in artikel 1 van deze Voorschriften bedoelde identiteitskaarten, kan aan het genoemde personeel en de genoemde geestelijke verzorgers een certificaat worden verstrekt, dat is ondertekend door de bevoegde autoriteit, waarin wordt verklaard dat degene aan wie het is afgegeven, is aangewezen om dienst te doen als tijdelijk personeelslid of als tijdelijk geestelijke verzorger en waaruit indien mogelijk tevens de duur van die dienst en het recht het kenteken te dragen, blijken. Het certificaat dient de naam van de houder en diens geboortedatum (of, indien die datum niet bekend is, de leeftijd ten tijde dat het certificaat werd afgegeven) te vermelden, evenals zijn functie en zijn eventuele persoonsnummer. Het dient te zijn voorzien van zijn handtekening of duimafdruk, of van beide.

(voorbeeld identiteitskaart)

Hoofdstuk II. HET KENTEKEN[bewerken]

Artikel 3. Vorm en aard

  • 1. Het kenteken (rood op een wit veld) dient zo groot te zijn als onder de desbetreffende omstandigheden wenselijk is. Voor de vorm van het kruis, de halve maan of de leeuw en zon kunnen de Hoge Verdragsluitende Partijen het model van figuur 2 als richtsnoer nemen.
  • 2. Des nachts of bij beperkt zicht kan het kenteken worden verlicht of belicht; het kan ook van materialen worden gemaakt die het herkenbaar maken door middel van technische detectiemiddelen.

(afbeelding kentekens)

Figuur 2: Kentekenen in rood op een wit veld

Artikel 4. Gebruik

  • 1. De kentekenen dienen zoveel mogelijk te worden aangebracht op een plat oppervlak of op vlaggen, die vanuit zoveel mogelijk richtingen en vanaf een zo groot mogelijke afstand zichtbaar zijn.
  • 2. Het medisch personeel en de geestelijke verzorgers die hun taak in het gevechtsgebied vervullen dienen, met inachtneming van de instructies van de bevoegde autoriteit, zoveel als mogelijk is hoofddeksels en kleding te dragen waarop het kenteken is aangebracht.

Hoofdstuk III. HERKENNINGSEISEN[bewerken]

Artikel 5. Facultatief gebruik

  • 1. Onverminderd de bepalingen van artikel 6 van deze Voorschriften mogen de seinen, in dit Hoofdstuk omschreven en bestemd om uitsluitend door medische formaties en vervoermiddelen te worden gebruikt, niet worden gebruikt voor andere doeleinden. Het gebruik van alle in dit Hoofdstuk bedoelde seinen is facultatief.
  • 2. Tijdelijke medische luchtvaartuigen, waarop hetzij door tijdgebrek of wegens hun bijzondere eigenschappen het kenteken niet kan worden aangebracht, kunnen de in dit Hoofdstuk toegestane eisen gebruiken. De doeltreffendste methode tot identificatie en herkenning van medische luchtvaartuigen is evenwel het gebruik van een visueel sein, hetzij het kenteken of het in artikel 6 omschreven lichtsein of beide, aangevuld door de andere in de artikelen 7 en 8 van deze Voorschriften bedoelde seinen.

Artikel 6. Lichtsein

  • 1. Het lichtsein, bestaande uit een blauw flitslicht, dient te worden gebruikt door medische luchtvaartuigen om hun identiteit kenbaar te maken. Andere luchtvaartuigen mogen dit sein niet gebruiken. De aanbevolen blauwe kleur wordt verkregen door middel van de volgende driekleurencoördinaten:

kleurbegrenzing/groen y = 0.065 + 0.805x kleurbegrenzing/wit y = 0.400 - x kleurbegrenzing/purper x = 0.133 + 0.600y De aanbevolen frequentie van de blauwe flitsen is tussen zestig en honderd flitsen per minuut.

  • 2. De medische luchtvaartuigen dienen te zijn uitgerust met de lichten die nodig zijn om het lichtsein in zoveel mogelijk richtingen zichtbaarheid te geven.
  • 3. Bij afwezigheid van een bijzondere overeenkomst tussen de partijen bij het conflict, waarin het gebruik van blauwe flitslichten wordt voorbehouden voor de identificatie van medische voertuigen en medische schepen en vaartuigen, is het gebruik van zodanige seinen niet verboden voor andere voertuigen of schepen.

Artikel 7. Radioberichtgeving

  • 1. Het radiobericht bestaat uit een radiotelefonische of radiotelegrafische mededeling, voorafgegaan door een prioriteitsherkenningssein, dat dient te zijn aangewezen en goedgekeurd door een Mondiale Administratieve Radioconferentie van de Internationale Vereniging voor Telecommunicatie. Het signaal moet driemaal worden uitgezonden vóór de roepnaam van het desbetreffende medische transport. Deze mededeling dient in het Engels te worden uitgezonden met passende tussenpozen op een frequentie of op frequenties, aangewezen overeenkomstig het derde lid. Het gebruik van het prioriteitssein is uitsluitend voorbehouden aan medische formaties en vervoermiddelen.
  • 2. De in het eerste lid vermelde mededeling per radio, voorafgegaan door het prioriteitsherkenningssein, dient de volgende gegevens over te brengen:
    • (a) roepnaam van het medische transport;
    • (b) positie van het medische transport;
    • (c) nummer en type van de medische vervoermiddelen;
    • (d) voorgenomen route;
    • (e) geschatte tijdsduur van de tocht en geschat tijdstip van vertrek en aankomst, naar gelang van de omstandigheden;
    • (f) ieder ander gegeven zoals vlieghoogte, bewaakte radiofrequenties, overeengekomen talen en wijze van gebruik en codes van radarbewaking met- behulp van herkenningsbakens.
  • 3. Ter vergemakkelijking van de verbindingen, bedoeld in het eerste en het tweede lid, evenals van de verbindingen, bedoeld in de artikelen 22, 23, 25, 26, 27, 28, 29, 30 en 31 van het Protocol, kunnen de Hoge Verdragsluitende Partijen, de partijen bij een conflict of één van de partijen bij een conflict, in onderlinge overeenstemming of ieder afzonderlijk, overeenkomstig de Tabel van toewijzingen van frequenties van het bij het Internationale Verdrag betreffende de Telecommunicatie gevoegde Radioreglement, daartoe uitgekozen nationale frequenties aanwijzen en bekendmaken om door hen voor zodanige verbindingen te worden gebruikt. Deze frequenties dienen te worden medegedeeld aan de Internationale Vereniging voor Telecommunicatie overeenkomstig een door een Mondiale Administratieve Radioconferentie goed te keuren procedure.

Artikel 8. Elektronische identificatie

  • 1. Het radar-bewakingssysteem met behulp van herkenningsbakens (SSR-systeem), als omschreven in Bijlage 10 bij het Verdrag van Chicago inzake de internationale burgerluchtvaart van 7 december 1944, zoals dat periodiek is gewijzigd, kan worden gebruikt om een medisch luchtvaartuig te identificeren en de vlucht daarvan te volgen. De wijze van gebruik en de codes die moeten worden voorbehouden voor het uitsluitende gebruik door medische luchtvaartuigen dienen te worden vastgesteld door de Hoge Verdragsluitende Partijen, de partijen bij een conflict of één van de partijen bij een conflict, in onderlinge overeenstemming of ieder afzonderlijk, overeenkomstig een door de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie aan te bevelen procedure.
  • 2. De partijen bij een conflict kunnen in een bijzondere overeenkomst voor onderling gebruik een soortgelijk elektronisch systeem voor de identificatie van medische voertuigen en van medische schepen en vaartuigen vaststellen.

Hoofdstuk IV. VERBINDINGEN[bewerken]

Artikel 9. Radioverbindingen

Het in artikel 7 van deze Voorschriften voorziene prioriteitssein kan voorafgaan aan de daarvoor in aanmerking komende radioverbindingen van de medische formaties en vervoermiddelen ter toepassing van de krachtens de artikelen 22, 23, 25, 26, 27, 28, 29, 30 en 31 van het Protocol gevolgde procedures.

Artikel 10. Gebruik van internationale codes

De medische formaties en vervoermiddelen kunnen tevens de door de Internationale Vereniging voor Telecommunicatie, de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie en de Intergouvernementele Maritieme Consultatieve Organisatie vastgestelde codes en seinen gebruiken. Deze codes en seinen dienen te worden gebruikt in overeenstemming met de door die Organisaties opgestelde normen, gebruiken en procedures.

Artikel 11. Andere verbindingsmiddelen

Wanneer in het radioverkeer twee weg-verbindingen niet mogelijk zijn, kunnen de seinen, voorzien in het door de Intergouvernementele Maritieme Consultatieve Organisatie aangenomen Internationale Seinboek of in de desbetreffende Bijlage bij het Verdrag van Chicago inzake de internationale burgerluchtvaart van 7 december 1944, zoals dat periodiek is gewijzigd, worden gebruikt.

Artikel 12. Vluchtplannen

De in artikel 29 van het Protocol voorziene overeenkomsten en mededelingen betreffende vluchtplannen dienen zoveel mogelijk te worden geformuleerd overeenkomstig door de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie opgestelde procedures.

Artikel 13. Seinen en procedures voor de onderschepping van medische luchtvaartuigen

Wanneer een onderscheppingsvliegtuig wordt gebruikt om de identiteit van een medisch luchtvaartuig tijdens de vlucht vast te stellen of om dat medisch luchtvaartuig het bevel tot landen te geven overeenkomstig de artikelen 30 en 31 van het Protocol, dienen de visuele standaardprocedures en de radiostandaardprocedures betreffende onderschepping, voorgeschreven door Bijlage 2 bij het Verdrag van Chicago inzake de burgerluchtvaart van 7 december 1944, zoals dat periodiek is gewijzigd, te worden gebruikt door het onderscheppingsvliegtuig en het medische luchtvaartuig.

Hoofdstuk V. CIVIELE BESCHERMING[bewerken]

Artikel 14. Identiteitskaart

  • 1. Op de in artikel 66, derde lid, van het Protocol voorziene identiteitskaart van het personeel voor de civiele bescherming zijn de desbetreffende bepalingen van artikel 1 van deze Voorschriften van toepassing.
  • 2. De identiteitskaart van het personeel voor de civiele bescherming kan gelijk zijn aan het model van figuur 3.
  • 3. Wanneer het aan het personeel voor de civiele bescherming is toegestaan, lichte persoonlijke wapens te dragen, dient een aantekening ter zake op de vermelde kaart te worden gesteld.

(voorbeeld identiteitskaart)

Artikel 15. Internationaal kenteken

  • 1. Het in artikel 66, vierde lid, van het Protocol voorziene internationale kenteken van de civiele bescherming is een gelijkzijdige blauwe driehoek op een oranje veld. Het is afgebeeld op figuur 4:

(afbeelding kenteken)

Figuur 4 - Blauwe driehoek op een oranje veld

  • 2. Het verdient aanbeveling dat:
    • (a) indien de blauwe driehoek zich op een veld of een arm- of rugband bevindt, het oranje veld wordt gevormd door de vlag of de arm- of rugband;
    • (b) één van de drie hoeken van de driehoek verticaal naar boven wijst;
    • (c) geen van de hoeken van de driehoek de rand van het oranje veld raakt.
  • 3. Het internationale kenteken dient zo groot te zijn als onder de desbetreffende omstandigheden wenselijk is. Het kenteken dient zoveel mogelijk te worden aangebracht op platte oppervlakken of op vlaggen, die vanuit zoveel mogelijk richtingen en vanaf een zo groot mogelijke afstand zichtbaar zijn. Met inachtneming van de instructies van de bevoegde autoriteit dient het personeel voor de civiele bescherming zoveel als mogelijk is hoofddeksels en kleding te dragen, waarop het internationale kenteken is aangebracht. Des nachts of bij beperkt zicht kan het kenteken worden verlicht of belicht; het kan ook van materialen worden gemaakt die het herkenbaar maken door middel van technische detectiemiddelen.

Hoofdstuk VI. WERKEN EN INSTALLATIES DIE GEVAARLIJKE KRACHTEN BEVATTEN[bewerken]

Artikel 16. Bijzonder internationaal teken

  • 1. Het bijzondere internationale teken voor werken en installaties die gevaarlijke krachten bevatten, als voorzien in artikel 56, zevende lid, van het Protocol, bestaat uit een groep van drie helder oranje cirkels van gelijke grootte, geplaatst op één as, zodanig dat de afstand tussen de cirkels gelijk is aan de straal, overeenkomstig figuur 5 hieronder.
  • 2. Het teken dient zo groot te zijn als onder de desbetreffende omstandigheden wenselijk is. Wanneer het op een groot oppervlak is aangebracht, kan het zo dikwijls worden herhaald als onder de desbetreffende omstandigheden wenselijk is. Het dient zoveel mogelijk te worden aangebracht op platte oppervlakken of op vlaggen, zodat het vanuit zoveel mogelijk richtingen en vanaf een zo groot mogelijke afstand zichtbaar is.
  • 3. Wanneer het teken op een vlag is aangebracht, dient de afstand tussen de uiteinden van het teken en de aangrenzende zijkanten van de vlag gelijk te zijn aan de straal van de cirkels. De vlag dient rechthoekig te zijn en een witte ondergrond te bezitten.
  • 4. Des nachts of bij beperkt zicht kan het teken worden verlicht of belicht. Het kan ook van materialen worden gemaakt die het herkenbaar maken door middel van technische detectiemiddelen.

(adbeelding kenteken)

Figuur 5 - Bijzonder internationaal teken voor werken en installaties die gevaarlijke krachten bevatten

BIJLAGE II. IDENTITEITSKAART VOOR JOURNALISTEN DIE GEVAARLIJKE BEROEPSWERKZAAMHEDEN VERRICHTEN[bewerken]

(voorbeeld identiteitskaart)