Naar inhoud springen

Eerste Oogst/De duiker

Uit Wikisource

[ 1 ]

I.
DE DUIKER.




Op 't bergvlak peinsde ik bij de diepe bron,
Ik mijmerde over 't beeld van 't eigen leven,
En tuurde in 't grondloos diep naar 't wondre beven,
Waar ik me een schemerlach van God verzon.

'k Dook in mijn ziel, — het water rilde in reven, —
Langs gladde wanden gleed mijn hand, — ik won
Een paarl, — ik steeg, — mij scheen in volle zon
De matte glans om een geheim geweven!

'k Zag op: — der bergen grijns stond stram in spot,
De zon joeg juichend door het wijd heelal
En lachte mij tot schreiend kind, tot zot!

Ach! 'k droeg een korrel zand, — geen godsvazal
Was 'k meer, — voor wien? voor wat? — Ik zag mijn lot,
En snikkend — lachend, vond ik 't pad naar 't dal.