Eerste Oogst/In den morgen

Uit Wikisource

[ 78 ]

LVII.

IN DEN MORGEN.




Die heele hemel is zoo wijd,
En al zijn lichte heerlijkheid
Klimt langs den dageraad in top
En tuigt de grage aarde op,
De wind waait uit het hemelwak
En blaast de koele waters strak
En Holland's schoone verven bloot, —
De wereld is zoo groot, zoo groot,
  De wereld is zoo wondermooi —
   Wees jij gelukkig kind!

De fiere zon houdt open feest,
Dat is nog nooit zoo mooi geweest,
Zij leit haar gulle overdaad
In alles wat maar openstaat,
En van haar parelende kroon
Druipt alles in mijn eigen woon,
Valt alles in mijn eigen schoot, —
De wereld is zoo groot, zoo groot,
  De wereld is zoo wondermooi —
   Wees jij gelukkig kind!

[ 79 ]
Wat ik het mooist en moeilijkst vond,
Is: in den lichten ochtendstond
Met gulzigheid niet heel alleen
Over gebogen ruggen heen
Den milden morgen aan te zien —
Maar ook te hopen, dat misschien
Een hart zijn luiken openstoot, —
De wereld is zoo groot, zoo groot,
  De wereld is zoo wondermooi —
   Wees jij gelukkig kind!