Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden

Type Multilateraal
Ondertekening 4 november 1950 in Rome
Inwerkingtreding 3 september 1953
Brontaal Engels en Frans
Vertaling Nederlandse
Leden 47
Bron EHRM
Auteursrecht Publiek domein
Logo Wikipedia
Logo Wikipedia
Meer over Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden op Wikipedia

Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden[bewerken]

Rome, 4.XI.1950

De Regeringen die dit Verdrag hebben ondertekend, zijn de Leden van de Raad van Europa,

Gelet op de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens die op 10 december 1948 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties is afgekondigd;

Overwegende, dat deze Verklaring ten doel heeft de universele en daadwerkelijke erkenning en toepassing van de Rechten die daarin zijn nedergelegd te verzekeren;

Overwegende, dat het doel van de Raad van Europa is het bereiken van een grotere eenheid tussen zijn Leden en dat een van de middelen om dit doel te bereiken is de handhaving en de verdere verwezenlijking van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden;

Opnieuw haar diep geloof bevestigende in deze fundamentele vrijheden die de grondslag vormen voor gerechtigheid en vrede in de wereld en welker handhaving vooral steunt, enerzijds op een waarlijk democratische regeringsvorm, anderzijds op het gemeenschappelijk begrip en de gemeenschappelijke eerbiediging van de rechten van de mens waarvan die vrijheden afhankelijk zijn;

Vastbesloten om, als Regeringen van gelijkgestemde Europese staten, die een gemeenschappelijk erfdeel bezitten van politieke tradities, idealen, vrijheid en heerschappij van het recht, de eerste stappen te doen voor de collectieve handhaving van sommige der in de Universele Verklaring vermelde rechten;

Zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1 - Verplichting tot eerbiediging van de rechten van de mens[bewerken]

De Hoge Verdragsluitende Partijen verzekeren een ieder, die ressorteert onder hun rechtsmacht, de rechten en vrijheden welke zijn vastgesteld in de Eerste Titel van dit Verdrag.

TITEL I - RECHTEN EN VRIJHEDEN[bewerken]

Artikel 2 - Recht op leven[bewerken]

  1. Het recht van een ieder op leven wordt beschermd door de wet. Niemand mag opzettelijk van het leven worden beroofd, behoudens door de tenuitvoerlegging van een gerechtelijk vonnis wegens een misdrijf waarvoor de wet in de doodstraf voorziet.
  2. De beroving van het leven wordt niet geacht in strijd met dit artikel te zijn geschied ingeval zij het gevolg is van geweld, dat absoluut noodzakelijk is:
    1. a. ter verdediging van wie dan ook tegen onrechtmatig geweld;
    2. b. teneinde een rechtmatige arrestatie te bewerkstelligen of het ontsnappen van iemand, die op rechtmatige wijze is gedetineerd, te voorkomen;
    3. c. teneinde in overeenstemming met de wet een oproer of opstand te onderdrukken.

Artikel 3 - Verbod van foltering[bewerken]

Niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.

Artikel 4 - Verbod van slavernij en dwangarbeid[bewerken]

  1. Niemand mag in slavernij of dienstbaarheid worden gehouden.
  2. Niemand mag gedwongen worden dwangarbeid of verplichte arbeid te verrichten.
  3. Niet als "dwangarbeid of verplichte arbeid" in de zin van dit artikel worden beschouwd:
    1. a. elk werk dat gewoonlijk wordt vereist van iemand die is gedetineerd overeenkomstig de bepalingen van Artikel 5 van dit Verdrag, of gedurende zijn voorwaardelijke invrijheidstelling;
    2. b. elke dienst van militaire aard, of, in geval van gewetensbezwaarden in landen waarin hun gewetensbezwaren worden erkend, diensten die gevorderd kunnen worden in plaats van de verplichte militaire dienst;
    3. c. elke dienst die wordt gevorderd in het geval van een noodtoestand of ramp die het leven of het welzijn van de gemeenschap bedreigt;
    4. d. elk werk of elke dienst, welke deel uitmaakt van normale burgerplichten.

Artikel 5 - Recht op vrijheid en veiligheid[bewerken]

  1. Een ieder heeft recht op vrijheid en veiligheid van zijn persoon. Niemand mag zijn vrijheid worden ontnomen, behalve in de navolgende gevallen en overeenkomstig een wettelijk voorgeschreven procedure:
    1. a. indien hij op rechtmatige wijze is gedetineerd na veroordeling door een daartoe bevoegde rechter;
    2. b. indien hij op rechtmatige wijze is gearresteerd of gedetineerd, wegens het niet naleven van een overeenkomstig de wet door een gerecht gegeven bevel of teneinde de nakoming van een door de wet voorgeschreven verplichting te verzekeren;
    3. c. indien hij op rechtmatige wijze is gearresteerd of gedetineerd teneinde voor de bevoegde rechterlijke instantie te worden geleid, wanneer er een redelijke verdenking bestaat dat hij een strafbaar feit heeft begaan of indien het redelijkerwijs noodzakelijk is hem te beletten een strafbaar feit te begaan of te ontvluchten nadat hij dit heeft begaan;
    4. d. in het geval van rechtmatige detentie van een minderjarige met het doel toe te zien op zijn opvoeding of in het geval van zijn rechtmatige detentie, teneinde hem voor de bevoegde instantie te geleiden;
    5. e. in het geval van rechtmatige detentie van personen ter voorkoming van de verspreiding van besmettelijke ziekten, van geesteszieken, van verslaafden aan alcohol of verdovende middelen of van landlopers;
    6. f. in het geval van rechtmatige arrestatie of detentie van een persoon teneinde hem te beletten op onrechtmatige wijze het land binnen te komen, of van een persoon waartegen een uitwijzings- of uitleveringsprocedure hangende is.
  2. Een ieder die gearresteerd is moet onverwijld en in een taal die hij verstaat op de hoogte worden gebracht van de redenen van zijn arrestatie en van alle beschuldigingen welke tegen hem zijn ingebracht.
  3. Een ieder die is gearresteerd of gedetineerd, overeenkomstig lid 1.c van dit artikel, moet onverwijld voor een rechter worden geleid of voor een andere magistraat die door de wet bevoegd verklaard is rechterlijke macht uit te oefenen en heeft het recht binnen een redelijke termijn berecht te worden of hangende het proces in vrijheid te worden gesteld. De invrijheidstelling kan afhankelijk worden gesteld van een waarborg voor de verschijning van de betrokkene ter terechtzitting.
  4. Een ieder, wie door arrestatie of detentie zijn vrijheid is ontnomen, heeft het recht voorziening te vragen bij het gerecht opdat dit spoedig beslist over de rechtmatigheid van zijn detentie en zijn invrijheidstelling beveelt, indien de detentie onrechtmatig is.
  5. Een ieder die het slachtoffer is geweest van een arrestatie of een detentie in strijd met de bepalingen van dit artikel, heeft recht op schadeloosstelling.

Artikel 6 - Recht op een eerlijk proces[bewerken]

  1. Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. De uitspraak moet in het openbaar worden gewezen maar de toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd, gedurende de gehele terechtzitting of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of nationale veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privéleven van procespartijen dit eisen of, in die mate als door de rechter onder bijzondere omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer de openbaarheid de belangen van een behoorlijke rechtspleging zou schaden.
  2. Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan.
  3. Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, heeft in het bijzonder de volgende rechten:
    1. a. onverwijld, in een taal die hij verstaat en in bijzonderheden, op de hoogte te worden gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging;
    2. b. te beschikken over de tijd en faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging;
    3. c. zich zelf te verdedigen of daarbij de bijstand te hebben van een raadsman naar eigen keuze of, indien hij niet over voldoende middelen beschikt om een raadsman te bekostigen, kosteloos door een toegevoegd advocaat te kunnen worden bijgestaan, indien de belangen van een behoorlijke rechtspleging dit eisen;
    4. d. de getuigen à charge te ondervragen of doen ondervragen en het oproepen en de ondervraging van getuigen à décharge te doen geschieden onder dezelfde voorwaarden als het geval is met de getuigen à charge;
    5. e. zich kosteloos te doen bijstaan door een tolk, indien hij de taal, die ter terechtzitting wordt gebezigd niet verstaat of niet spreekt.

Artikel 7 - Geen straf zonder wet[bewerken]

  1. Niemand mag worden veroordeeld wegens een handelen of nalaten, dat geen strafbaar feit naar nationaal of internationaal recht uitmaakte ten tijde dat het handelen of nalaten geschiedde. Evenmin mag een zwaardere straf worden opgelegd dan die, die ten tijde van het begaan van het strafbare feit van toepassing was.
  2. Dit artikel staat niet in de weg aan de berechting en bestraffing van iemand, die schuldig is aan een handelen of nalaten, dat ten tijde van het handelen of nalaten, een misdrijf was overeenkomstig de algemene rechtsbeginselen die door de beschaafde volken worden erkend.

Artikel 8 - Recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven[bewerken]

  1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
  2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

Artikel 9 - Vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst[bewerken]

  1. Een ieder heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst; dit recht omvat tevens de vrijheid om van godsdienst of overtuiging te veranderen, alsmede de vrijheid hetzij alleen, hetzij met anderen, zowel in het openbaar als privé zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uitdrukking te brengen in erediensten, in onderricht, in praktische toepassing ervan en in het onderhouden van geboden en voorschriften.
  2. De vrijheid zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uiting te brengen kan aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die die bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de openbare veiligheid, voor de bescherming van de openbare orde, gezondheid of goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

Artikel 10 - Vrijheid van meningsuiting[bewerken]

  1. Een ieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen. Dit artikel belet Staten niet radio- omroep-, en bioscoop- of televisieondernemingen te onderwerpen aan een systeem van vergunningen.
  2. Daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt, kan zij worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk (proportioneel en subsidiair) zijn in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen.

Artikel 11 - Vrijheid van vergadering en vereniging[bewerken]

  1. Een ieder heeft recht op vrijheid van vreedzame vergadering en op vrijheid van vereniging, met inbegrip van het recht met anderen vakverenigingen op te richten en zich bij vakverenigingen aan te sluiten voor de bescherming van zijn belangen.
  2. De uitoefening van deze rechten mag aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, voor de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Dit artikel verbiedt niet dat rechtmatige beperkingen worden gesteld aan de uitoefening van deze rechten door leden van de krijgsmacht, van de politie of van het ambtelijk apparaat van de Staat.

Artikel 12 - Recht te huwen[bewerken]

Mannen en vrouwen van huwbare leeftijd hebben het recht te huwen en een gezin te stichten volgens de nationale wetten die de uitoefening van dit recht beheersen.

Artikel 13 - Recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel[bewerken]

Een ieder wiens rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, zijn geschonden, heeft recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel voor een nationale instantie, ook indien deze schending is begaan door personen in de uitoefening van hun ambtelijke functie.

Artikel 14 - Verbod van discriminatie[bewerken]

Het genot van de rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, moet worden verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.

Artikel 15 - Afwijking in geval van noodtoestand[bewerken]

  1. In tijd van oorlog of in geval van enig andere algemene noodtoestand die het bestaan van het land bedreigt, kan iedere Hoge Verdragsluitende Partij maatregelen nemen die afwijken van zijn verplichtingen ingevolge dit Verdrag, voor zover de ernst van de situatie deze maatregelen strikt vereist en op voorwaarde dat deze niet in strijd zijn met andere verplichtingen die voortvloeien uit het internationale recht.
  2. De voorgaande bepaling staat geen enkele afwijking toe van Artikel 2, behalve ingeval van dood als gevolg van rechtmatige oorlogshandelingen, en van de Artikelen 3, 4 (eerste lid), en 7.
  3. Elke Hoge Verdragsluitende Partij die gebruik maakt van dit recht om af te wijken, moet de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa volledig op de hoogte houden van de genomen maatregelen en van de beweegredenen daarvoor. Zij moet de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa eveneens in kennis stellen van de datum waarop deze maatregelen hebben opgehouden van kracht te zijn en de bepalingen van het Verdrag opnieuw volledig worden toegepast.

Artikel 16 - Beperkingen op politieke activiteiten van vreemdelingen[bewerken]

Geen der bepalingen van de Artikelen 10, 11 en 14 mag beschouwd worden als een beletsel voor de Hoge Verdragsluitende Partijen beperkingen op te leggen aan politieke activiteiten van vreemdelingen.

Artikel 17 - Verbod van misbruik van recht[bewerken]

Geen der bepalingen van dit Verdrag mag worden uitgelegd als zou zij voor een Staat, een groep of een persoon het recht inhouden enige activiteit aan de dag te leggen of enige daad te verrichten met als doel de rechten of vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld teniet te doen of deze verdergaand te beperken dan bij dit Verdrag is voorzien.

Artikel 18 - Inperking van de toepassing van beperkingen op rechten[bewerken]

De beperkingen die volgens dit Verdrag op de omschreven rechten en vrijheden zijn toegestaan, mogen slechts worden toegepast ten behoeve van het doel waarvoor zij zijn gegeven.

TITEL II - EUROPEES HOF VOOR DE RECHTEN VAN DE MENS[bewerken]

Artikel 19 - Instelling van het Hof[bewerken]

Teneinde de nakoming te verzekeren van de verplichtingen die de Hoge Verdragsluitende Partijen in het Verdrag en de Protocollen daarbij op zich hebben genomen, wordt een Europees Hof voor de Rechten van de Mens ingesteld, hierna te noemen "het Hof". Het functioneert op een permanente basis.

Artikel 20 - Aantal rechters[bewerken]

Het Hof bestaat uit een aantal rechters dat gelijk is aan het aantal Hoge Verdragsluitende Partijen.

Artikel 21 - Voorwaarden voor uitoefening van de functie[bewerken]

  1. De rechters moeten het hoogst mogelijk zedelijk aanzien genieten en in zich verenigen de voorwaarden die worden vereist voor het uitoefenen van een hoge functie bij de rechterlijke macht, ofwel rechtsgeleerden zijn van erkende bekwaamheid.
  2. De rechters hebben zitting in het Hof op persoonlijke titel.
  3. Gedurende hun ambtstermijn mogen de rechters geen activiteiten verrichten die onverenigbaar zijn met hun onafhankelijkheid, onpartijdigheid of met de eisen van een volledige dagtaak; het Hof beslist over alle vragen met betrekking tot de toepassing van dit lid.

Artikel 22 - Verkiezing van rechters[bewerken]

  1. Voor elke Hoge Verdragsluitende Partij worden de rechters gekozen door de Parlementaire Vergadering, met een meerderheid van de uitgebrachte stemmen, uit een lijst van drie kandidaten, voorgedragen door de Hoge Verdragsluitende Partij.
  2. Dezelfde procedure wordt gevolgd om het Hof aan te vullen in geval van toetreding van nieuwe Hoge Verdragsluitende Partijen en om tussentijdse vacatures te vervullen.

Artikel 23 - Ambtstermijn[bewerken]

  1. De rechters worden gekozen voor een periode van zes jaar. Zij zijn herkiesbaar. De ambtstermijn van de helft van de rechters die bij de eerste verkiezing zijn gekozen, eindigt evenwel na drie jaar.
  2. De rechters van wie de ambtstermijn zal eindigen na de eerste periode van drie jaar, worden bij loting aangewezen door de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa, onmiddellijk na hun verkiezing.
  3. Teneinde zo veel mogelijk te bewerkstelligen dat elke drie jaar de ambtstermijn van de helft van de rechters wordt verlengd, kan de Parlementaire Vergadering, alvorens tot een volgende verkiezing over te gaan, besluiten dat de ambtstermijn van één of meer te verkiezen rechters een andere duur heeft dan zes jaar, doch ten hoogste negen en ten minste drie jaar.
  4. Ingeval het meer dan één ambtstermijn betreft en de Parlementaire Vergadering het voorgaande lid toepast, geschiedt de toedeling van de ambtstermijnen door middel van loting door de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa onmiddellijk na de verkiezing.
  5. Een rechter die is verkozen ter vervanging van een rechter van wie de ambtstermijn niet is geëindigd, maakt de ambtstermijn van zijn voorganger af.
  6. De ambtstermijn van rechters eindigt wanneer zij de leeftijd van 70 jaar bereiken.
  7. De rechters blijven in functie tot hun vervanging. Zij handelen evenwel de zaken af die zij reeds in behandeling hebben.

Artikel 24 - Ontheffing uit het ambt[bewerken]

Een rechter kan slechts van zijn functie worden ontheven indien de overige rechters bij een meerderheid van tweederde besluiten dat hij niet meer aan de vereiste voorwaarden voldoet.

Artikel 25 - Griffie en referendarissen[bewerken]

Het Hof beschikt over een griffie, waarvan de taken en de organisatie worden vastgesteld in het reglement van het Hof. Het Hof wordt bijgestaan door referendarissen.

Artikel 26 - Hof in voltallige vergadering bijeen[bewerken]

Het Hof in voltallige vergadering bijeen:

  1. a. kiest zijn President en één of twee Vice-Presidenten voor een periode van drie jaar; zij zijn herkiesbaar;
  2. b. stelt Kamers in, voor bepaalde tijd;
  3. c. kiest de Voorzitters van de Kamers van het Hof; zij zijn herkiesbaar;
  4. d. neemt het reglement van het Hof aan; en
  5. e. kiest de Griffier en één of twee Plaatsvervangend Griffiers.

Artikel 27 - Comités, Kamers en Grote Kamer[bewerken]

  1. Ter behandeling van bij het Hof aanhangig gemaakte zaken, houdt het Hof zitting in comités van drie rechters, in Kamers van zeven rechters en in een Grote Kamer van zeventien rechters. De Kamers van het Hof stellen comités in voor bepaalde tijd.
  2. De rechter die is gekozen voor de betrokken Staat maakt van rechtswege deel uit van de Kamer en van de Grote Kamer; in geval van zijn ontstentenis of belet wijst die Staat een persoon aan om daarin als rechter zitting te hebben.
  3. De Grote Kamer bestaat mede uit de President van het Hof, de Vice-Presidenten, de Voorzitters van de Kamers en andere rechters, aangewezen overeenkomstig het reglement van het Hof. Wanneer een zaak op grond van Artikel 43 naar de Grote Kamer wordt verwezen, mag een rechter van de Kamer die uitspraak heeft gedaan, geen zitting nemen in de Grote Kamer, met uitzondering van de voorzitter van de Kamer en de rechter die daarin zitting had voor de betrokken Staat.

Artikel 28 - Verklaringen van niet-ontvankelijkheid van comités[bewerken]

Een comité kan, met eenparigheid van stemmen, een individueel verzoekschrift, ingediend op grond van Artikel 34, niet-ontvankelijk verklaren of van de rol schrappen, wanneer deze beslissing zonder nader onderzoek kan worden genomen. De beslissing is definitief.

Artikel 29 - Beslissingen van Kamers inzake ontvankelijkheid en gegrondheid[bewerken]

  1. Indien geen beslissing ingevolge Artikel 28 is genomen, beslist een Kamer over de ontvankelijkheid en de gegrondheid van individuele verzoekschriften, ingediend op grond van Artikel 34.
  2. Een Kamer beslist over de ontvankelijkheid en de gegrondheid van interstatelijke verzoekschriften, ingediend op grond van Artikel 33.
  3. De beslissing inzake ontvankelijkheid wordt afzonderlijk genomen, tenzij het Hof, in uitzonderlijke gevallen, anders beslist.

Artikel 30 - Afstand van rechtsmacht ten gunste van de Grote Kamer[bewerken]

Indien de bij een Kamer aanhangige zaak aanleiding geeft tot een ernstige vraag betreffende de interpretatie van het Verdrag of de Protocollen daarbij of wanneer de oplossing van een vraag aanhangig voor een Kamer een resultaat kan hebben dat strijdig is met een eerdere uitspraak van het Hof, kan de Kamer, te allen tijde voordat zij uitspraak doet, afstand doen van rechtsmacht ten gunste van de Grote Kamer, tenzij één van de betrokken partijen daartegen bezwaar maakt.

Artikel 31 - Bevoegdheden van de Grote Kamer[bewerken]

De Grote Kamer

  1. a. doet uitspraak over op grond van Artikel 33 of Artikel 34 ingediende verzoekschriften wanneer een Kamer ingevolge Artikel 30 afstand van rechtsmacht heeft gedaan of wanneer de zaak ingevolge Artikel 43 naar de Grote Kamer is verwezen; en
  2. b. behandelt verzoeken om advies, gedaan ingevolge Artikel 47.

Artikel 32 - Rechtsmacht van het Hof[bewerken]

  1. De rechtsmacht van het Hof strekt zich uit tot alle kwesties met betrekking tot de interpretatie en de toepassing van het Verdrag en de Protocollen daarbij die aan het Hof worden voorgelegd zoals bepaald in de Artikelen 33, 34 en 47.
  2. In geval van een meningsverschil met betrekking tot de vraag of het Hof rechtsmacht heeft, beslist het Hof.

Artikel 33 - Interstatelijke zaken[bewerken]

Elke Hoge Verdragsluitende Partij kan elke vermeende niet-nakoming van de bepalingen van het Verdrag en de Protocollen daarbij door een andere Hoge Verdragsluitende Partij bij het Hof aanhangig maken.

Artikel 34 - Individuele verzoekschriften[bewerken]

Het Hof kan verzoekschriften ontvangen van ieder natuurlijk persoon, iedere niet-gouvernementele organisatie of iedere groep personen die beweert slachtoffer te zijn van een schending door een van de Hoge Verdragsluitende Partijen van de rechten die in het Verdrag of de Protocollen daarbij zijn vervat. De Hoge Verdragsluitende Partijen verplichten zich ertoe de doeltreffende uitoefening van dit recht op generlei wijze te belemmeren.

Artikel 35 - Voorwaarden voor ontvankelijkheid[bewerken]

  1. Het Hof kan een zaak pas in behandeling nemen nadat alle nationale rechtsmiddelen zijn uitgeput, overeenkomstig de algemeen erkende regels van internationaal recht, en binnen een termijn van vier maanden na de datum van de definitieve nationale beslissing.
  2. Het Hof behandelt geen enkel individueel verzoekschrift, ingediend op grond van Artikel 34, dat
    1. a. anoniem is; of
    2. b. in wezen gelijk is aan een zaak die reeds eerder door het Hof is onderzocht of reeds aan een andere internationale instantie voor onderzoek of regeling is voorgelegd en geen nieuwe feiten bevat.
  3. Het Hof verklaart elk individueel verzoekschrift, ingediend op grond van Artikel 34, niet-ontvankelijk, wanneer het van oordeel is dat dit niet verenigbaar is met de bepalingen van het Verdrag of de Protocollen daarbij, kennelijk ongegrond is of een misbruik betekent van het recht tot het indienen van een verzoekschrift.
  4. Het Hof verwerpt elk verzoekschrift dat het ingevolge dit artikel als niet-ontvankelijk beschouwt. Dit kan het in elk stadium van de procedure doen.

Artikel 36 - Tussenkomst door derden[bewerken]

  1. In alle zaken die voor een Kamer of de Grote Kamer aanhangig zijn, heeft een Hoge Verdragsluitende Partij waarvan een onderdaan verzoeker is het recht schriftelijke conclusies in te dienen en aan zittingen deel te nemen.
  2. De President van het Hof kan, in het belang van een goede rechtsbedeling, elke Hoge Verdragsluitende Partij die geen partij bij de procedure is of elke belanghebbende die niet de verzoeker is, uitnodigen schriftelijke conclusies in te dienen of aan zittingen deel te nemen.

Artikel 37 - Schrapping van de rol[bewerken]

  1. Het Hof kan in elk stadium van de procedure beslissen een verzoekschrift van de rol te schrappen wanneer de omstandigheden tot de conclusie leiden dat
    1. a. de verzoeker niet voornemens is zijn verzoekschrift te handhaven; of
    2. b. het geschil is opgelost; of
    3. c. het om een andere door het Hof vastgestelde reden niet meer gerechtvaardigd is de behandeling van het verzoekschrift voort te zetten.

Het Hof zet de behandeling van het verzoekschrift evenwel voort, indien de eerbiediging van de in het Verdrag en de Protocollen daarbij omschreven rechten van de mens zulks vereist.

  1. Het Hof kan beslissen een verzoekschrift opnieuw op de rol te plaatsen wanneer het van oordeel is dat de omstandigheden zulks rechtvaardigen.

Artikel 38 - Behandeling van de zaak en procedure voor minnelijke schikking[bewerken]

  1. Indien het Hof het verzoekschrift ontvankelijk verklaart,
    1. a. zet het de behandeling van de zaak voort, tesamen met de vertegenwoordigers van de partijen en verricht, indien nodig, nader onderzoek, voor de goede voortgang waarvan de betrokken Staten alle noodzakelijke faciliteiten leveren;
    2. b. stelt het zich ter beschikking van de betrokken partijen teneinde tot een minnelijke schikking van de zaak te komen op basis van eerbiediging van de in het Verdrag en de Protocollen daarbij omschreven rechten van de mens.
  2. De in het eerste lid, letter b, omschreven procedure is vertrouwelijk.

Artikel 39 - Totstandbrenging van een minnelijke schikking[bewerken]

Indien het tot een minnelijke schikking komt, schrapt het Hof de zaak van de rol bij een beslissing, die beperkt blijft tot een korte uiteenzetting van de feiten en de bereikte oplossing.

Artikel 40 - Openbare zittingen en toegang tot de stukken[bewerken]

  1. De zittingen zijn openbaar, tenzij het Hof wegens buitengewone omstandigheden anders beslist.
  2. De ter griffie gedeponeerde stukken zijn toegankelijk voor het publiek, tenzij de President van het Hof anders beslist.

Artikel 41 - Billijke genoegdoening[bewerken]

Indien het Hof vaststelt dat er een schending van het Verdrag of van de Protocollen daarbij heeft plaatsgevonden en indien het nationale recht van de betrokken Hoge Verdragsluitende Partij slechts gedeeltelijk rechtsherstel toelaat, kent het Hof, indien nodig, een billijke genoegdoening toe aan de benadeelde.

Artikel 42 - Uitspraken van Kamers[bewerken]

Uitspraken van Kamers gelden als einduitspraak in overeenstemming met de bepalingen van Artikel 44, tweede lid.

Artikel 43 - Verwijzing naar de Grote Kamer[bewerken]

  1. Binnen een termijn van drie maanden na de datum van de uitspraak van een Kamer kan elke bij de zaak betrokken partij, in uitzonderlijke gevallen, verzoeken om verwijzing van de zaak naar de Grote Kamer.
  2. Een college van vijf rechters van de Grote Kamer aanvaardt het verzoek indien de zaak aanleiding geeft tot een ernstige vraag betreffende de interpretatie of toepassing van het Verdrag of de Protocollen daarbij, dan wel een ernstige kwestie van algemeen belang.
  3. Indien het college het verzoek aanvaardt, doet de Grote Kamer uitspraak in de zaak.

Artikel 44 - Einduitspraken[bewerken]

  1. De uitspraak van de Grote Kamer geldt als einduitspraak.
  2. De uitspraak van een Kamer geldt als einduitspraak
    1. a. wanneer de partijen verklaren dat zij niet zullen verzoeken om verwijzing van de zaak naar de Grote Kamer; of
    2. b. drie maanden na de datum van de uitspraak, indien niet is verzocht om verwijzing van de zaak naar de Grote Kamer; of
    3. c. wanneer het college van de Grote Kamer het in Artikel 43 bedoelde verzoek verwerpt.
  3. De einduitspraak wordt openbaar gemaakt.

Artikel 45 - Redenen die aan uitspraken en beslissingen ten grondslag liggen[bewerken]

  1. Uitspraken, alsmede beslissingen waarbij verzoekschriften al dan niet ontvankelijk worden verklaard, dienen met redenen te worden omkleed.
  2. Indien een uitspraak niet, geheel of gedeeltelijk, de eenstemmige mening van de rechters weergeeft, heeft iedere rechter het recht een uiteenzetting van zijn persoonlijke mening toe te voegen.

Artikel 46 - Bindende kracht en tenuitvoerlegging van uitspraken[bewerken]

  1. De Hoge Verdragsluitende Partijen verbinden zich ertoe zich te houden aan de einduitspraak van het Hof in de zaken waarbij zij partij zijn.
  2. De einduitspraak van het Hof wordt toegezonden aan het Comité van Ministers, dat toeziet op de tenuitvoerlegging ervan.

Artikel 47 - Adviezen[bewerken]

  1. Het Hof kan, op verzoek van het Comité van Ministers, adviezen uitbrengen over rechtsvragen betreffende de interpretatie van het Verdrag en de Protocollen daarbij.
  2. Deze adviezen mogen geen betrekking hebben op vragen die verband houden met de inhoud of strekking van de in Titel I van het Verdrag en de Protocollen daarbij omschreven rechten en vrijheden, noch op andere vragen waarvan het Hof of het Comité van Ministers kennis zou moeten kunnen nemen ten gevolge van het instellen van een procedure overeenkomstig het Verdrag.
  3. Besluiten van het Comité van Ministers waarbij het Hof om advies wordt gevraagd, dienen te worden genomen met een meerderheid van de vertegenwoordigers die gerechtigd zijn in het Comité zitting te hebben.

Artikel 48 - Bevoegdheid van het Hof met betrekking tot adviezen[bewerken]

Het Hof beslist of een verzoek om advies van het Comité van Ministers behoort tot zijn bevoegdheid als omschreven in Artikel 47.

Artikel 49 - Redenen die aan adviezen ten grondslag liggen[bewerken]

  1. Adviezen van het Hof dienen met redenen te worden omkleed.
  2. Indien een advies niet, geheel of gedeeltelijk, de eenstemmige mening van de rechters weergeeft, heeft iedere rechter het recht een uiteenzetting van zijn persoonlijke mening toe te voegen.
  3. Adviezen van het Hof worden ter kennis gebracht van het Comité van Ministers.

Artikel 50 - Kosten van het Hof[bewerken]

De kosten van het Hof worden gedragen door de Raad van Europa.

Artikel 51 - Voorrechten en immuniteiten van de rechters[bewerken]

De rechters genieten, gedurende de uitoefening van hun functie, de voorrechten en immuniteiten bedoeld in Artikel 40 van het Statuut van de Raad van Europa en de op grond van dat artikel gesloten overeenkomsten.

TITEL III - DIVERSE BEPALINGEN[bewerken]

Artikel 52 - Verzoeken om inlichtingen van de Secretaris-Generaal[bewerken]

Iedere Hoge Verdragsluitende Partij verschaft op verzoek van de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa een uiteenzetting van de wijze waarop haar nationaal recht de daadwerkelijke uitvoering waarborgt van iedere bepaling van dit Verdrag.

Artikel 53 - Waarborging van bestaande rechten van de mens[bewerken]

Geen bepaling van dit Verdrag zal worden uitgelegd als beperkingen op te leggen of inbreuk te maken op de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden die verzekerd kunnen worden ingevolge de wetten van enige Hoge Verdragsluitende Partij of ingevolge enig ander Verdrag waarbij de Hoge Verdragsluitende Partij partij is.

Artikel 54 - Bevoegdheden van het Comité van Ministers[bewerken]

Geen bepaling van dit Verdrag maakt inbreuk op de bevoegdheden door het Statuut van de Raad van Europa verleend aan het Comité van Ministers.

Artikel 55 - Uitsluiting van andere wijzen van geschillenregeling[bewerken]

De Hoge Verdragsluitende Partijen komen overeen dat zij, behoudens bijzondere overeenkomsten, zich niet zullen beroepen op tussen hen van kracht zijnde verdragen, overeenkomsten of verklaringen om door middel van een verzoekschrift een geschil, hetwelk is ontstaan uit de interpretatie of toepassing van dit Verdrag, te onderwerpen aan een andere wijze van regeling dan die die bij dit Verdrag zijn voorzien.

Artikel 56 - Territoriale werkingssfeer[bewerken]

  1. Iedere Staat kan, ten tijde van de bekrachtiging of op elk later tijdstip door middel van een kennisgeving gericht aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa verklaren, dat dit Verdrag, met inachtneming van het vierde lid van dit artikel, van toepassing zal zijn op alle of op één of meer van de gebieden voor welker buitenlandse betrekkingen hij verantwoordelijk is.
  2. Het Verdrag zal van toepassing zijn op het gebied of op de gebieden die in de kennisgeving zijn vermeld, vanaf de dertigste dag die volgt op die waarop de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa deze kennisgeving heeft ontvangen.
  3. In de voornoemde gebieden zullen de bepalingen van dit Verdrag worden toegepast, evenwel met inachtneming van de plaatselijke behoeften.
  4. Iedere Staat die een verklaring heeft afgelegd overeenkomstig het eerste lid van dit artikel, kan op elk later tijdstip, met betrekking tot één of meer van de gebieden die in de verklaring worden bedoeld, verklaren dat hij de bevoegdheid van het Hof aanvaardt om kennis te nemen van verzoekschriften van natuurlijke personen, (niet-gouvernementele) organisaties of groepen van particulieren, zoals bepaald in Artikel 34 van het Verdrag.

Artikel 57 - Voorbehouden[bewerken]

  1. Iedere Staat kan, ten tijde van de ondertekening van dit Verdrag of van de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, een voorbehoud maken met betrekking tot een specifieke bepaling van dit Verdrag, voor zover een wet die op dat tijdstip op zijn grondgebied van kracht is, niet in overeenstemming is met deze bepaling. Voorbehouden van algemene aard zijn niet toegestaan krachtens dit artikel.
  2. Elk voorbehoud hetwelk overeenkomstig dit artikel wordt gemaakt, dient een korte uiteenzetting van de betrokken wet te bevatten.

Artikel 58 - Opzegging[bewerken]

  1. Een Hoge Verdragsluitende Partij kan dit Verdrag slechts opzeggen na verloop van een termijn van vijf jaar na de datum waarop het Verdrag voor haar in werking is getreden en met een opzeggingstermijn van zes maanden, vervat in een kennisgeving gericht aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa, die de andere Hoge Verdragsluitende Partijen hiervan in kennis stelt.
  2. Deze opzegging kan niet tot gevolg hebben dat zij de betrokken Hoge Verdragsluitende Partij ontslaat van de verplichtingen, nedergelegd in dit Verdrag, die betrekking hebben op daden die een schending van deze verplichtingen zouden kunnen betekenen en door haar gepleegd zouden zijn voor het tijdstip waarop de opzegging van kracht werd.
  3. Onder dezelfde voorwaarden zal iedere Hoge Verdragsluitende Partij die ophoudt Lid van de Raad van Europa te zijn, ophouden Partij bij dit Verdrag te zijn.
  4. Het Verdrag kan worden opgezegd overeenkomstig de bepalingen van de voorafgaande leden met betrekking tot ieder gebied waarop het overeenkomstig Artikel 56 van toepassing is verklaard.

Artikel 59 - Ondertekening en bekrachtiging[bewerken]

  1. Dit Verdrag is voor ondertekening door de Leden van de Raad van Europa opengesteld. Het zal worden bekrachtigd. De akten van bekrachtiging zullen worden nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa.
  2. Dit Verdrag zal in werking treden na de nederlegging van tien akten van bekrachtiging.
  3. Met betrekking tot iedere ondertekenaar die het daarna bekrachtigt, zal het Verdrag in werking treden op de dag van de nederlegging der akte van bekrachtiging.
  4. De Secretaris-Generaal van de Raad van Europa geeft aan alle Leden van de Raad van Europa kennis van de inwerkingtreding van het Verdrag, van de namen der Hoge Verdragsluitende Partijen die het bekrachtigd hebben, evenals van de nederlegging van iedere akte van bekrachtiging die later heeft plaatsgehad.
GEDAAN te Rome, de 4e november 1950, in de Engelse en de Franse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek, in een enkel exemplaar hetwelk zal worden nedergelegd in het archief van de Raad van Europa.
De Secretaris-Generaal zal gewaarmerkte afschriften doen toekomen aan alle ondertekenaars.