Gebruiker:Karel Poort

Uit Wikisource

Birobidzjan[bewerken]

Birobidzjan

Auteur Karel Poort
Genre(s) Reisverslag
Brontaal
Datering 11-12-1993/25-11-2008
Bron Gepubliceerd in dagblad De Morgen, België en verhalenbundel Het Mantelpakje, uitgeverij Aspekt
Auteursrecht


                        Birobidzjan


De reis

Bij aankomst op vliegveld Sjezemetjevo worden we meteen al geconfronteerd met een fenomeen waar de Moskoviet al jaren mee bekend is: lange rijen wachtenden. Het duurt derhalve zo’n dikke vijf kwartier alvorens we de bagagecheck en douane zijn gepasseerd. Als we naar buiten lopen, worstelen we ons door een kordon van mannetjes die er nogal gevaarlijk uitzien. Robuuste koppen waarop allemaal hetzelfde soort petjes liggen. Lange leren jassen, bontmutsen. Terwijl we ze met behulp van onze handbagage en ellebogen passeren, fluisteren ze allemaal taxi!-taxi! in onze oren. Hoog boven de petjes en mutsen uit zien we een hand met een bordje waarop VPRO TV staat geschreven. Dat moeten wij zijn, kan niet missen.

Vladimir, de man van het bordje en ons naar het volgende vliegveld buiten Moskou brengt, heeft er zin in vandaag. Hij zit nergens mee en drukt vol overgave zijn gaspedaal tot stuit. Links en rechts passeert hij medeweggebruikers op de Moskouse rondweg, die bekent schijnt te staan als de ‘Dodenweg’. Radio op speed, kilometerteller strak tegen de honderd veertig. Achter in de auto worden we een beetje melig van zoveel onnodig gevaar en roepen: ‘Sneller Vlado, gassen Vlado, planken Vlado!’ Het vehikel van het merk Zjigoeli zou bij ons vijftien jaar geleden al bij de jaarlijkse APK keuring van de weg zijn gehaald, maar Vladimir heeft wél een ingenieus systeem aan boord om onderweg de radarcontroles te onderscheppen.

Op vliegveld Domodedovo is het een drukte van belang. Ontelbare mensen scharrelen als mieren door elkaar. Ook hier weer lange rijen wachtenden en nog veel meer leren jassen, bontmutsen en petjes. De kruier die onze bagage versleept - en bestaat uit tien zilverkleurige koffers en wat handbagage - probeert ons Westerlingen een poot uit te draaien, want hij staat erop dat wij hem veertig dollar overhandigen voor tien minuten durende arbeid. Maar na wat tactisch heen en weer handelen van onze tolk Ton komen we uiteindelijk op zeven dollar uit.

Er gaan veel mensen in de Iljoesjin van Aeroflot die ons naar Siberië zal verplaatsen, maar zéker ook zoveel bagage. Enorme kartonnen dozen met westerse stereoapparatuur worden naar binnen gesjouwd en midden in het gangpad geplaatst. Met veel geduw en getrek zoekt iedere passagier een plekje, zonder op het nummer van zijn of haar instapkaart te letten. De bekleding van de zitplaatsen is aan alle kanten gescheurd en het vliegtuigbrede tapijt op verschillende plaatsen verschoven en opgerold, zodat er met geen mogelijkheid met een cateringkarretje kan worden gereden. Als je door het gangpad loopt danst de buik van het vliegtuig gezellig mee onder je voeten. Ik tref het, want naast me zitten twee vriendelijk glimlachende Chinezen die onophoudelijk zitten te snuiven en te rochelen. De stewardess, die ons deze reis zal gaan foerageren, loopt ongeïnteresseerd en kauwgom kauwend door het gangpad haar schaapjes naar hun zitplaatsen te dirigeren en serveert het eerste ongewassen plastic bekertje thee met een blik van: pak je het nou nog aan, of hoe zit dat?!

Er mag niet worden gerookt van de directie van Aeroflot, behalve op de toiletten, waar zich na de afvlucht al heel snel files beginnen te vormen. Soms met tweeën tegelijk duikt men het schijthuis in om een sigaretje op te steken. Al na een paar uur weigert het spoelsysteem dienst, staat de vloer volkomen blank, liggen er links en rechts sigarettenpeuken op de grond en is de stank niet meer te harden. Op deze manier wordt ons rookgenot toch wel behoorlijk ondermijnd, vinden we.

In de aankomsthal van het Siberische vliegveld Chabarovsk is geen enkel onderscheid te ontdekken tussen afhalers en aankomers, want alles en iedereen loopt hier in een hal door elkaar. De deuren, die toegang geven tot de band waar onze bagage vanaf zou moeten komen rollen, zijn hermetisch afgesloten. Uit de hoek van het vertrek klinkt, gepaard met veel gepiep en gekraak, een vrouwenstem uit een speaker, maar zelfs vertaler Ton heeft geen flauw idee waar ze het over heeft. Buitenlanders krijgen hier een speciale behandeling zo blijkt plotseling, dus moeten wij ons begeven naar een belendende ruimte om onze koffers te onderscheppen.

De stad Chabarovsk, die tegen de Chinese grens aan ligt, is in 1858 gesticht door een gelijknamige meneer, althans Ton leest deze wetenswaardigheid op een Leninistisch geschoeide aankondiging tegenover de aankomsthal. Vanuit het busje dat ons naar het hotel vervoert zijn onze eerste indrukken van de stad weinig verheffend. Bijna alles is lelijk en grauw. De auto’s, de pleinen met de pompeuze standbeelden, de huizen en straten, zelfs de bomen hebben hier iets treurigs.


Joods Siberië

Juist vandaag is de winter ingevallen, zo meldt gastvrouw sexy Diana van hotel Intourist die ons en passant ook de benodigde treinkaartjes naar Birobidzjan verkoopt. Dat blijkt te kloppen, want als we de volgende dag met onze complete bagage het perron van Chabarovsk op glibberen, slaat de sneeuw, voortgejakkerd door een harde gure wind, ons in het gezicht en vriest het een graad of vijf.

In de deuropening van wagon 12E staat een corpulente conductrice streng naar ons te kijken. De vrouw, met gnomische gelaatstrekken, neemt de lessen conducteur wel heel erg letterlijk en snauwt ons toe dat eerst onze kaartjes moeten worden getoond anders gaat de reis naar Birobidzjan helemaal niet door. ‘Ja maar, mevrouw,’ stamelen we in koor en een viertal talen, ‘die kaartjes hebben we echt wel, maar over twee minuten vertrekt de trein en ál onze bagage moet nog naar binnen!’ ‘Niets mee te maken!’ blaft ze ons toe, terwijl ze arrogant de andere kant op kijkt. ‘Eerst de kaartjes!’ Als we in onze coupé nog zitten na te hijgen, heeft onze strenge vriendin haar superieure van stal gehaald. De man heeft zichzelf voorgenomen die rare, met koffers slepende vreemdelingen maar eens een fiks zakcentje in keiharde dollars afhandig te maken door het dubbele van ons werkelijke bagagegewicht als overvracht alsnog in rekening te brengen. De man staat de nep vouchers al uit te schrijven, als hij vanuit zijn ooghoek constateert dat onze behulpzame Diana van hotel Intourist in Chabarovsk ons reeds het drievoudige van de werkelijke ticketprijzen heeft laten betalen.

Vanachter de beslagen coupéraampjes schiet het besneeuwde Siberische landschap, de Taika, een oneindig moerasgebied met steppegras en berkenbomen, in hoge snelheid aan ons voorbij. Zo nu en dan wordt de rit onderbroken voor een stop bij een klein stationnetje. Telkens opnieuw staat naast het stationsgebouw een vrouwelijke stationschef, die, alsof ze een geweer van een erewacht presenteert, haar groen/witte pannenkoek stijf voor zich uithoudt als eerbetoon aan het wonder dat haar passeert: de trein.

Na een paar uur treinen rijden we de autonome regio Birobidzjan binnen en zien dat de naamsaanduiding van de gelijknamige hoofdstad, waar we onze documentaire zullen filmen, tweetalig is: Russisch en Hebreeuws. Birobidzjan ligt ongeveer 7500 kilometer ten oosten van Moskou en 1200 kilometer ten noordwesten van Vladiwostok. De stad heeft z’n naam ontleend aan twee rivieren, de Biro en de Bidzjan, die samen uitmonden in de rivier de Amur en tevens de grens met China markeert. In de jaren twintig ontsproot in het brein van vadertje Stalin het plan om Joden in de Sovjet-Unie te centraliseren door een autonoom gebied te creëren, hetgeen dan ook volgens zijn wil geschiedde. In 1928 liet hij de provincie Birobidzjan, helemaal aan het eind van de Trans Siberische Spoorweg, inrichten als Joodse Autonome Oblast. Het wankele experiment lokte een paar honderdduizend Joden naar dit verschrikkelijk koude oosten. Uit alle hoeken en gaten van de Sovjet-Unie trokken idealistische kolonisten naar dit gebied en in de jaren veertig, vijftig vormde men zo’n zes procent van de totale bevolking. Joden zijn inmiddels totaal geïntegreerd, maar werden in de loop der jaren wel van bijna al hun religieuze en culturele tradities beroofd. Daar is sinds de Perestroika van Gorbatjov wel wat verandering ingekomen, zodat de krant weer tweetalig is, het Jiddische theater heropend en op kleine schaal Joodse tradities in ere worden hersteld. Joden in Birobidzjan zijn na jaren van onderdrukking weer vrij en zelfs bevoorrecht ten opzichte van andere Russen, want sinds de hervormingen mogen ze Rusland legaal verlaten. Op dit moment is het zelfs een beetje trend dat veel Russen in hun verre verleden graven of er misschien een paar druppeltje Joods bloed in hun aderen stroomt zodat ook zij dit barre land kunnen ontvluchten. De emigratie van Joden is gebaseerd op puur economische motieven en zoals iemand het hier nogal plastisch uitdrukte: ‘Wij emigreren niet uit idealisme of vanwege de religie, maar voor de worst.’ In de winkels van Birobidzjan is bitter weinig te krijgen en als de mensen uren in de kou hebben staan wachten voor wat brood en een stukje vlees, dan is dat bijna onbetaalbaar. Aan van alles is hier een tekort, maar vooral ook aan de extra dingetjes die het leven wat meer fleur zouden kunnen geven zoals omgangsvormen, vrolijkheid en kleur.


De familie Pozdnysjev

Hoofdredacteur van het tweetalige dagblad ‘Birobidzjaner Sjtern’, Volodja Belinker, is tevens onze gids en chauffeur en brengt ons naar het dorpje Waldheim, achttien kilometer ten zuiden van Birobidzjan. Onze reportage moet gaan over de massale emigratie van Joden uit dit gebied, en Volodja heeft gehoord dat in dit dorpje een familie woont die over enkele dagen naar Israël gaat verkassen. De mensen weten van niets, dus om de Nederlandse invasie maar zo klein mogelijk te houden stelt Volodja voor dat hij samen met vertaler Ton naar binnen gaat. Dirk, Paul en ik blijven achter en roken een sigaretje in de auto.

Na een minuut of twintig komen de twee met omhoog gestoken duimen weer naar buiten, we mogen dus filmen van de familie. Het gezin is druk aan het pakken voor de dag van morgen en bestaat uit zeven personen. Ouders Betja en Joera, zoons Oleg en Andrej, dochter Julia, schoondochter Ljoedmila en kleindochter Eleanora. Als we met onze apparatuur binnenkomen, zit Betja de kippen te plukken die haar man Joera vanochtend op een hakblok heeft geslacht en zullen aanstonds in de oven verdwijnen, want ze is in de stellige overtuiging dat het eten aan boord van het vliegtuig wel duur zal zijn.

Het is bewonderenswaardig dat de familie onder deze hectische omstandigheden een cameraploeg uit Holland om zich heen kunnen velen. Maar niets is hen te veel, als we straks maar even een videobandje van de uitzending op willen sturen naar Ashqelon, hun nieuwe woonplaats 45 kilometer ten zuiden van Tel Aviv. Betja staat ons tijdens het plukken van de kippen geduldig te woord en probeert haar emoties in woorden om te zetten. Haar gevoel is ambivalent, want ze laat hier alles achter; familie, vrienden, buren, kennissen, haar hele ziel en zaligheid, maar vooral ook haar verleden. Ze is in Waldheim geboren, opgegroeid en dertig jaar geleden getrouwd met Joera die hier destijds als militair uit de Oekraïne was gedetacheerd. Maar de meeste moeite heeft ze nog om straks afscheid te moeten nemen van haar hond, die de laatste dagen niet meer heeft gegeten omdat het dier voelt wat er aanstaande is. Met bange, bolle ogen kijkt hij Betja aan, instinctief voelt hij dat het straks allemaal heel anders zal zijn.

Tot haar zesde jaar is Betja door haar grootmoeder Joods opgevoed, sprak ze alleen Jiddisch met haar en dat is nog steeds een beetje te horen aan de half rollende R achter in haar keel. Ze laat foto’s zien, als baby op schoot bij oma en wijst even later op de kaart van Israël aan waar de familie straks zal komen te wonen. De informatie die de familie over Israël heeft beperkt zich tot wat krantenknipsels, een kalender met foto’s en een paar ansichtkaarten uit de bibliotheek van de Joodse vereniging, maar Joera is niet bang om straks werkloos te worden in Israël. ‘Want,’ zegt hij, ‘wie zijn handen uit de mouwen steekt krijgt altijd werk.’ Joera is landarbeider in Siberië, hij weet dus wel wat werken is. Dochter Julia staart wat afwezig uit het raam, vanavond zal ze op een verjaardagsfeestje afscheid nemen van haar klasgenootjes.


Het hotel

De entree van ons hotel is een heel bijzondere. Als je het geluk hebt dat de deur niet door een Rus voor je neus wordt dicht gesmeten, betreed je een halletje van twee bij twee meter alvorens je een tweede deur tegenkomt. Het is van groot belang om buiten even heel diep adem te halen, want onder het granieten vloertje ligt het riool al dagenlang open. Na een tweede deur worden we vervolgens getrakteerd op de geur van een weeë mengeling van doorgekookte soep, bloemkool en broccoli dat afkomstig is van de tweede etage waar wij onze kamers hebben betrokken. Die kamers zijn curieus te noemen; er staat een koelkast die niet werkt maar een kwart van het kamertje bestrijkt en het toilet van Ton loopt over als hij doortrekt, inclusief de ingrediënten. Maar afgezien van de kakkerlakken, die in slagorde langs mijn bed omhoog trekken, is het hier best uit te houden want de douchekop is dik in orde.

De ochtenden zijn telkens weer een belevenis, het ontbijt gebruiken we in een vertrek waarin vier tafeltjes staan en de etensresten van onze voorgangers nog naar ons liggen te knipogen. Op de vloer ligt een versleten bruin zeil, voor de ramen hangen bruinbeige, wit gestreepte lappen stof die als gordijnen dienstdoen en de hele dag gesloten blijven. Achter het buffet staat een mevrouw met zwart krullend haar en een volgroeid aardappelvormig lichaam. Ze heeft een hele rij goudkleurige tanden in haar mond, haar nek is bijna niet zichtbaar door de vetrollen die vanaf haar schouderbladen omhoog zijn gegroeid, ze heeft worstige, dikke vingertjes en voor zover we kunnen zien bijna geen onderarmen. Haar voorhoofd is door haar overgewicht doorlopend bezweet, maar ze heeft vriendelijke, mooie donkere ogen.

Iedere ochtend weer is ze verbaasd over onze aanwezigheid, want samen praten en lachen we veel en dat is nou precies wat Russen in Siberië buitenshuis bijna niet lijken te doen. Men zwijgt. Uit een roze/wit loshangend speakertje, dat ooit op de muur moet zijn geschroefd en is aangesloten op de draadomroep, klinkt de stem van Jeltsin die iets te melden heeft over de Oekraïne. Onze gastvrouw kijkt bedenkelijk en schut haar hoofd, want ze heeft haar vertrouwen in haar leider allang verloren. ‘Sinds Gorbatjov en Jeltsin is het allemaal veel minder geworden in dit land.’ meldt ze met een wrang lachje. Ze geeft toe dat ze in het begin, toen Jeltsin op een tank voor het regeringsgebouw in Moskou stond, wel wat sympathie voor hem voelde, maar ze denkt dat hij het uiteindelijk alleen maar deed voor eigen gewin.

De vrouw heeft iedere dag, zoals ze dat zelf noemt, een schnitzel op het menu staan. Een afgeleide van de hamburger, met een nattig ei er omheen gebakken. Ik bedank, want ik neem gretig gebruik van het heerlijke Edammertje dat Ton voor noodgevallen uit Holland heeft meegenomen, maar de Russische ontbijtgangers aan een ander tafeltje proppen het kleffe geval in een keer in hun mond. De koffie wordt zonder uitzondering slurpend geconsumeerd en ondertussen wandelen ook hier, of misschien wel júist hier, de kakkerlakken van de schnitzels naar het rundvlees met rijst, tussen de weke flensjes door naar de hardgekookte eieren.

Na een paar dagen hebben we het vertrouwen van de mevrouw achter het buffet volledig gewonnen, want als ze even naar elders moet vraagt ze vriendelijk of we even op haar winkel willen passen. Op Allerzielen ben ik jarig. Paul loopt triomfantelijk op me af en biedt me namens de ploeg een bosje paars/roodachtige bloemen aan. Hij vertelt dat dit zo ongeveer het enige bosje bloemen is dat hier in Birobidzjan te krijgen was en de heren collega’s beginnen spontaan een verjaardagslied te zingen. De buffetmevrouw vindt het allemaal maar reuze vermakelijk en informeert naar mijn nieuwe leeftijd. Ze zegt, om me een beetje te plagen, dat ze me tien jaar jonger had ingeschat, dus speel ik het spelletje mee en bied haar iets te drinken aan: ‘Neem van mij maar iets te drinken, mevrouw. Weet u wat, doe maar twee keer het duurste!’

Dirk is enorm taalgevoelig en besteld al na twee dagen zijn eigen ontbijt van de menulijst die aan de muur hangt. De hele dag bestookt hij Ton met vragen als: 'Hoe spreek je nu die kleine B uit in het Russisch?' Of 'Wat doet nu zo’n omgekeerde M als hij midden in een woord staat?' Op straat is ieder uithangbord voor Dirk deze reis, dat spreekt voor zich.


De joodse cultuur

We gaan op bezoek bij de gepensioneerde hoofdonderwijzer van de lagere school in Waldheim, de drieënzeventig jarige Isak Abramovitsj Prisjkolnik. In 1937 studeerde hij af aan de pedagogische academie van Smolensk en in hetzelfde jaar is hij, samen met een veertiental vrienden en achttien roebel op zak, hier naar Waldheim aangekomen. Tijdens de barre de winter hebben de jongens indertijd de laatste twaalf kilometer te voet afgelegd. Isak verloor zijn beide schoenen in de hoge Siberische sneeuw en moest de laatste kilometers blootsvoets afleggen. Ze werden ondergebracht in huisjes die waren opgetrokken uit hout en leem, en de school waar hij ging werken was gevestigd in een barak. Hij deed de 4e klas en gaf les in Hebreeuwse literatuur, Duits en gymnastiek. Er waren veel te weinig leraren voor de 120 leerlingen en alle vakken werden in het Jiddisch onderwezen. Isak Abramovitsj spreekt als een van de weinigen in dit dorp nog deze taal en is redelijk bekend met de joodse cultuur. Hij vindt zichzelf echter net zoveel Jood als Rus en heeft z’n leven lang hard gewerkt voor z’n land. In zijn kleine behuizing heeft hij niets dan lof voor de grote communistische leiders van weleer en de ‘organen’ die hem en zijn landgenoten hun wil oplegden. Isak heeft, net als de buffetmevrouw in het hotel, geen goed woord over voor de hervormingen en als hij tien jaar jonger zou zijn geweest zou hij zeker, net als de famlie Pozdnysjev, ook naar Israël zijn geëmigreerd. Na afloop van een interview dat we hem voor een standbeeld van Lenin afnemen, loopt hij langs het beeld naar z’n oude schooltje, stopt en neemt met veel respect zijn hoed voor het enorme standbeeld af. Abramovitsj is nog steeds communist in hart en nieren, maar heeft zijn lidmaatschap van de Partij toch opgezegd. Want waar hij grote moeite mee heeft, is dat er niet meer voor de mensen wordt gezorgd en je nergens meer je verhaal kwijt kunt, zoals vroeger wel altijd het geval was. De mensen moeten hun problemen nu zelf oplossen en Isak is van de generatie dat particulier initiatief nog strafbaar was.

We filmen tijdens het begin van de Sabbat een aantal leerlingen van de cursus ‘joodse cultuur’, en vanavond wordt de vrijdagavond in praktijk gebracht onder leiding van voorganger Boris Markovitsj en lerares Dora Oerina. Boris doet ongelooflijk en met volle overtuiging z’n best, maar ook hij is niet meer helemaal meer op de hoogte van de joodse, rituele details. Want hij steekt, in plaats van Dora, de kaarsen aan, het brood wordt niet met gewassen handen gebroken maar met een mes gesneden, naast de koosjere(?) worst liggen plakjes kaas op een schoteltje en de rode wijn en het zout ontbreken. Tijdens de les wordt door de cursisten onwennig heen en weer gegiecheld en de Hebreeuwse liedjes fonetisch meegezongen.

Volodja Belinker heeft geregeld dat we tijdens een repetitie in het theater opnamen mogen maken van een Jiddische vioolensemble en dat komt goed uit, want we kunnen best wat toepasselijke muziek gebruiken voor onze documentaire. De inspiciënt van het theater krijgt opdracht ons de weg te wijzen naar de bühne op de derde verdieping. Het gaat niet van harte, want de man met z’n vissenogen en een veel te laag voorhoofd is liederlijk beschonken en heeft een kegel van drank en knoflook van op z'n minst een meter of twee. Terwijl de man in de lift van wand naar wand heen en weer stuitert, proberen wij de stank middels onze sjaals te ontwijken, maar de klarinettist van het ensemble speelt, ondersteund door een tiental violisten, een prachtig Jiddisch nummer. Het klinkt schitterend en lekker tegen de toon aan, zoals het hoort.


Het vertrek

De familie Pozdnysjev stond al drie keer eerder op punt om te emigreren, maar telkens werd de onderneming afgeblazen omdat de twijfel toesloeg. Maar nu gaat het dan toch echt gebeuren, de recente ontwikkelingen in Moskou deed de familie besluiten niet langer meer af te wachten en een eventuele terugkeer naar het oude communistische denken voor te zijn. ‘Bovendien,’ zegt Joera, ‘dit is toch geen leven in dit land, we zijn alleen maar bezig met overleven, aan het echte leven zijn we nooit toegekomen. Jullie hebben het toch zelf gezien hoe het er hier uitziet. Alles is hier even saai en grauw, nooit eens iets leuks of extra’s want dat is voor ons niet te betalen. Nee, dit boek gaat nu definitief voor ons dicht.’

De laatste avond is het in het houten huisje een komen en gaan van buurtgenoten en vrienden die afscheid komen nemen. Sommigen nemen van de gelegenheid gebruik om nog even in het huisje rond te kijken of er nog iets van hun gading is om mee te nemen. Mensen blijven mensen. De volgende dag loopt Betja ‘s morgens vroeg nog één keer door haar huisje. Terwijl de tranen over haar wangen rollen geeft ze de sleutel aan de nieuwe eigenaar, gaat nog één keer naar de geit en aait de hond voor de laatste keer over z’n kop. Zo is het goed. Op straat hebben buurvrouwen zich in de sneeuw rond de vrachtwagen verzameld waarop alle koffers en tassen onder een dekzeil liggen opgestapeld. Met gebogen hoofden en rode ogen nemen de vrouwen afscheid van elkaar. Veel zoenen, veel tranen. De mannen kijken stuurs en niet op of om. Mannen huilen niet in Siberië.

Met een vertraging van meer dan een half uur dendert de langgerekte Trans Siberië Express al stoom afblazend het station van Birobidzjan binnen. Onder veel gedrang neemt de familie op het perron definitief afscheid van de nog enkele meegereisde familieleden, vrienden en kennissen. De vrouwen verliezen zich weer in omhelzingen, alweer die tranen en nog veel meer kussen. Maar dat zijn dingen waar Joera en zijn zonen Oleg en Andrej zich niet mee bezig kunnen houden, hun enige zorg is om alle tassen en koffers op tijd in de trein te krijgen. Julia veegt voor de laatste keer de tranen van het gezicht van haar beste vriendin en eenmaal in de trein durft ze niet meer door het raampje naar buiten te kijken.

Het enorme gevaarte zet zich langzaam in beweging en nadat we het laatste shot hebben gedraaid van het besneeuwde perron dat langzaam uit ons gezichtsveld verdwijnt, zegt Dirk: ‘Wil de laatste joodse inwoner van Birobidzjan straks zo vriendelijk zijn om even de kaarsen uit te blazen?’