Gebruiker:Tim vermeer/kladblok/opiumwet

Uit Wikisource

Opiumwet

Auteur Nederlandse staat
Genre(s) Nederlandse wetgeving
Brontaal Nederlands
Datering 12 mei 1928
Bron [1]
Auteursrecht Publiek domein
Logo Wikipedia
Logo Wikipedia
Meer over Opiumwet op Wikipedia

Wet van 12 mei 1928, tot vaststelling van bepalingen betreffende het opium en andere verdoovende middelen.

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien, of hooren lezen, salut! doen te weten:
Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is, de bepalingen betreffende het opium en andere verdoovende middelen in overeenstemming te brengen met de bepalingen van het op 19 Februari 1925 te Genève tusschen Nederland en andere Staten gesloten internationale opiumverdrag;
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1[bewerken]

  1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
    a. Onze Minister: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
    b. substantie: stof van menselijke, dierlijke, plantaardige of chemische oorsprong, daaronder begrepen dieren, planten, delen van dieren of planten, alsmede micro-organismen;
    c. preparaat: een vast of vloeibaar mengsel van substanties;
    d. middel: substantie of preparaat;
    e. Enkelvoudig Verdrag: het op 30 maart 1961 te New York tot stand gekomen Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen (Trb. 1963, 81), zoals gewijzigd bij het op 25 maart 1972 te Genève tot stand gekomen Protocol tot wijziging van dat verdrag (Trb. 1987, 90);
    f. Psychotrope Stoffen Verdrag: het op 21 februari 1971 te Wenen tot stand gekomen Verdrag inzake psychotrope stoffen (Trb. 1989, 129);
    g. Besluit 2005/387/JBZ: Besluit 2005/387/JBZ van de Raad van 10 mei inzake de uitwisseling van informatie, de risicobeoordeling en de controle ten aanzien van nieuwe psychoactieve stoffen (PbEU 2005, L 127);
    h. Verdrag tegen sluikhandel: het op 20 december 1988 tot stand gekomen verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen (Trb. 1989, 97);
    i. Verdrag ter uitvoering van artikel 17 van het Verdrag tegen sluikhandel: het op 31 januari 1995 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag inzake de sluikhandel over zee, ter uitvoering van het artikel 17 van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen (Trb. 2010, 165 en 239).
  2. Voor toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen worden zouten van die substanties gelijkgesteld.
  3. Voor de toepassing van deze wet wordt onder vervaardigen begrepen raffineren en omzetten.
  4. Onder het binnen grondgebied van Nederland brengen van middelen, bedoeld in de artikelen 2 en 3, is begrepen: het binnen het grondgebied van Nederland brengen van de voorwerpen of goederen, waarin die middelen verpakt of geborgen zijn en elke op het verder vervoer, de opslag, de aflevering, ontvangst of overdracht gerichte handeling, met betrekking tot die middelen, die binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht, of tot de voorwerpen of goederen, waarin die middelen verpakt of geborgen zijn.
  5. Onder buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen, bedoeld in de artikelen 2 en 3, is begrepen: het buiten het grondgebied van Nederland brengen van de voorwerpen of goederen, waarin die middelen verpakt of geborgen zijn en met bestemming naar het buiteland vervoeren, ten vervoer aannemen of ten vervoer aanbieden, het ten uitvoer dan wel ten wederuitvoer aangeven, daaronder begrepen het doen van een summiere aangifte bij uitgaan of het in kennis stellen van de wederuitvoer, in de zin van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboekv an de Unie (PbEU 2013, L269) of het in, op of aan een naar het buiteland bestemd vaar-, voer- of luchtvaartuig aanwezig hebben van die middelen, of van die voorwerpen of goederen.

Artikel 2[bewerken]

Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:

  1. A. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
    B. te telen te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
    C. aanwezig te hebben;
    D. te vervaardigen.

Artikel 3[bewerken]

Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:

  1. A. binnen of bijten het grondgebied van Nederland te brengen;
    B. te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
    C. aanwezig te hebben;
    D. te vervaardigen.

Artikel 3a[bewerken]

  1. Bij algemene maatregel van bestuur worden aan de bij deze wet behorende lijst I of lijst II middelen toegevoegd indien deze onder de werking van het Enkelvoudig Verdrag of het Psychotrope Stoffen Verdrag worden gebracht of uit hoofde van de uit het Besluit 20015/387/JBZ voortvloeiende verplichting onder de werking van deze wet dien te worden gebracht. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen van lijst I of II middelen worden geschrapt indien deze aan de werking van de in dee eerste volzin bedoelde verdragen worden onttrokken dan wel indien de in die volzin bedoelde verplichting uit hoofde van het Besluit 2005/387/JBZ komt te vervallen.
  2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen aan lijst I of lijst II middelen worden toegevoegd indien is gebleken dat deze het bewustzijn van de mens beïnvloeden en bij gebruik door de mens kunnen leiden tot schade aan zijn gezondheid en schade voor de samenleving.
  3. Bij algemene maatregel van bestuur worden middelen krachtens het tweede lid zijn toegevoegd, van lijst I of lijst II geschrapt indien is gebleken dat zij de in het tweede lid bedoelde eigenschappen niet of niet meer bezitten.
  4. Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, wordt niet vastgesteld dan nadat vier weken zijn verstreken nadat het ontwerp van de maatregel is overlegd aan de beide Kamers der Staten-Generaal en binnen die termijn niet door of namens een van beide Kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het in het ontwerp van de maatregel geregelde onderwerp wordt geregeld bij de wet.
  5. Indien naar het oordeel van Onze Minister handelingen als bedoeld in artikel 2 of 3 ten aanzien van een middel onverwijld moeten worden verboden en de totstandkoming van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste of tweede lid niet kan worden afgewacht, kan het middel daartoe bij ministeriële regeling worden aangewezen. Onze Minister draagt ervoor zorg dat tegelijk met de vaststelling van deze ministeriële regeling het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur met dezelfde inhoud ter beoordeling aan de ministerraad wordt aangeboden. De ministeriële regeling blijft, behoudens eerdere intrekking, van kracht totdat de algemene maatregel van bestuur waarbij het betreffende middel wordt aangewezen in werking treedt, doch uiterlijk tot een jaar na het inwerkingstreden van de regeling.

Artikel 3b[bewerken]

  1. Elke openbaarmaking, welke er kennelijk op is gericht de verkoop, aflevering of verstrekking van een middel als bedoeld in artikel 2 of artikel 3 te bevorderen, is verboden.
  2. Het in het eerste lid vervatte verbod geldt niet ter zake van openbaarmaking in het kader van medische of wetenschappelijke voorlichting.

Artikel 3c[bewerken]

  1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen middelen en toepassingen worden aangewezen waarvoor een in artikel 2 of 3 omschreven verbod geheel of ten dele niet geldt.
  2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot middelen als bedoeld lijst I of II regels worden gesteld om naleving van de bepalingen van het Enkelvoudig Verdrag of het Psychotrope Stoffen Verdrag te verzekeren of om misbruik van die middelen te voorkomen.

Artikel 4[bewerken]

  1. Het is verboden een middel als bedoeld in lijst I of II voor te schrijven op recept, tenzij het middel daartoe, in het belang van de volksgezondheid, is aangewezen bij algemene maatregel van bestuur. Bij de maatregel kunnen voorschriften worden gesteld ter zake van het recept en het doel waarvoor een middel wordt voorgeschreven.

Een krachtens de eerste volzin vastgestelde algemene maatregel van bestuur treedt niet eerder in werking dan acht weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal. In het belang van de volksgezondheid kan, in afwijking van de eerste volzin, bij ministeriële regeling een middel worden aangewezen dat mag worden voorgeschreven op recept, zolang het middel tevens is aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid.

  1. het bestellen van een middel als bedoeld in lijst I of II, door:
    a beroepsbeoefenaren als bedoeld in artikel 5, eerste lid,
    b instellingen en personen als bedoeld in artikel 5, tweede lid en derde lid, en
    c houders van een ontheffing als bedoeld in artikel 6,

geschiedt met inachtneming van ministeriële regeling vastgelegde voorschriften.

  1. Het is verboden ter verkrijging van enig middel, in lijst I en II bedoeld:
    a een vals of vervalst recept aan te bieden;
    b een recept aan te bieden, waarin een andere naam of een ander adres vermeld dan de naam of adres van degene te wiens behoeve het recept is voorgeschreven.

Artikel 5[bewerken]

  1. Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gesteld ter zake van het afleveren van krachtens artikel 4 aangewezen middelen. Onverminderd deze algemene maatregel van bestuur, is het verbod op het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren of aanwezig hebben van een middel bedoeld in lijst I en II, niet van toepassing op:
    a apothekers en apotheekhoudende artsen indien zij krachtens artikel 4e eerste lid, aangewezen middelen voor geneeskundige doeleinden bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren of aanwezig hebben en deze werkzaamheden geschieden binnen de normale beroepsuitoefening;
    b dierenartsen, indien zij krachtens artikel 4 aangewezen middelen voor diergeneeskundige doeleinden verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren of aanwezig hebben.
  2. De verboden inzake het verstreken, vervoeren of aanwezig hebben van middelen als bedoeld in lijst I of II, zijn voorts niet van toepassing op daartoe bij algemene maatregel van bestuur aangewezen instellingen en op hen die de desbetreffende middelen in de aanwezige hoeveelheid tot uitoefening van de geneeskunst, de tandheelkunde of de diergeneeskunde, dan wel voor eigen geneeskundig gebruik behoeven of krachtens wettelijk voorschrift in voorraat moeten hebben en langs wettige weg hebben verkregen.
  3. Voorts kunnen, indien een noodtoestand als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden is afgekondigd, bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister, andere instellingen of personen dan die, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden aangewezen voor wie de verboden inzake het verstrekken, vervoeren, aanwezig hebben van middelen als bedoeld in lijst I of II, niet van toepassing zijn. Deze aanwijzing vervalt van rechtswege indien de noodtoestand wordt beëindigd, en kan voorts worden ingetrokken bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister.
  4. De verboden inzake het vervoeren of aanwezig hebben zijn bovendien niet van toepassing op hen die de middelen vervoeren of daartoe aanwezig hebben in opdracht van degene die tot zodanig vervoer bevoegd is.

Artikel 6[bewerken]

  1. Onze Minister kan, met inachtneming van artikel 8i, eerste lid, ontheffing verlenen van een verbod als bedoeld in artikel 2 of 3. Hij kan voorts een ontheffing verlengen, wijzigen, aanvullen of intrekken.
  2. Een ontheffing of verlenging daarvan wordt verleend voor ten hoogste vijf jaren, met dien verstande dat een ontheffing van een verbod als bedoeld in artikel 2, onder A, of artikel 3, onder A, wordt verleend per geval en voor ten hoogste zes maanden.
  3. Onze Minister stelt de aanvrager van een ontheffing, of van een verlenging daarvan binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag in kennis van zijn beslissing.

Artikel 6a[bewerken]

Onze Minister kan machtiging verlenen aan een bestuursorgaan tot afgifte op aanvraag van een schriftelijke verklaring inhoudende dat de aanvrager uitsluitend ten behoeve van zijn eigen geneeskundige gebruik een middel als bedoeld in lijst I of II mag vervoeren of aanwezig hebben.

Artikel 7[bewerken]

  1. Voor de behandeling van een aanvraag voor een ontheffing of een wijziging, aanvulling of verlenging daarvan, kan een vergoeding worden geheven. Voor de behandeling van een aanvraag voor een ontheffing als bedoeld in artikel 8i, tweede lid, is een vergoeding verschuldigd.
  2. Voor een ontheffing kan jaarlijks een vergoeding worden geheven. Het eerste lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de jaarlijkse vergoeding.
  3. De hoogte van de vergoeding, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt bij ministeriële regeling vastgesteld en kan per categorie van ontheffing verschillend worden vastgesteld. Indien een ontheffing voor een periode korter dan een jaar geldt, wordt de vergoeding, bedoeld in het tweede lid, maar evenredigheid op een lager bedrag vastgesteld.

Artikel 7a[bewerken]

Vervallen per 17-03-2003

Artikel 8[bewerken]

  1. Een ontheffing kan slechts worden verleend of verlengd indien de aanvrager ten genoegen van Onze Minister heeft aangetoond:
    a dat daarmee het belang van de volksgezondheid of dat van de gezondheid van dieren wordt gediend;
    b deze nodig te hebben voor het verrichten van wetenschappelijk of analytisch-chemisch onderzoek dan wel voor instructieve doeleinden, voor zover het belang van de volksgezondheid zich hier niet tegen verzet, of
    c deze nodig te hebben voor het verrichten van een handeling als bedoeld in artikel 2 of 3 krachtens een overeenkomst met:
    1 een ander aan wie krachtens artikel 6, eerste lid een ontheffing is verleend;
    2 een apotheker of apotheekhoudende arts;
    3 een dierenarts;
    4 een instelling of persoon, aangewezen krachtens artikel 5, tweede of derde lid;
    5 een houder van een in een ander land verleende vergunning of ontheffing om de desbetreffende middelen in dat land in te voeren voor zover het belang van de volksgezondheid zich hier niet tegen verzet.
  2. Een ontheffing kan voorts worden verleend of verlengd indien de aanvrager deze nodig heeft voor het telen van cannabis krachtens een overeenkomst met Onze Minister.

Artikel 8a[bewerken]