Gezelle/Ik droome alreê
Uiterlijk
< Gezelle
← Imber Abiit | Laatste verzen (1901) door Guido Gezelle | o Band → |
Uitgegeven in Antwerpen — Gent door De Nederlandsche Boekhandel. |
[ 21 ]
IK DROOME ALREÊ
Ik droome alreê van u, mijn kind,
en van de blijde dagen, de dagen
dat samen wij, en welgezind,
vliegt dagen, vliegt voorbij gezwind,
ons lief en leed gaan dragen.
en van de blijde dagen, de dagen
dat samen wij, en welgezind,
vliegt dagen, vliegt voorbij gezwind,
ons lief en leed gaan dragen.
Ik droome alreê van u, mijn kind,
noch late ik mij gelegen, gelegen
aan al dat aardsch en bitter smaakt,
dat 't lijf en 't lijf alleene raakt,
en daar de geest kan tegen.
noch late ik mij gelegen, gelegen
aan al dat aardsch en bitter smaakt,
dat 't lijf en 't lijf alleene raakt,
en daar de geest kan tegen.
Ik droome alreê van u, mijn kind,
gij hebt hem, doorgestreden, gestreden
den nacht dien 's vijands booze hand
gespreid had om 't beloofde land:
gij zijt erin getreden.
[ 22 ]
Ik droome alreê van u, mijn kind,
en ga ik langs de straten, de straten
daar heimlijk in mijn herte weunt
't gedacht daar al mijn hope op steunt
God zal u mij toch laten.
gij hebt hem, doorgestreden, gestreden
den nacht dien 's vijands booze hand
gespreid had om 't beloofde land:
gij zijt erin getreden.
[ 22 ]
Ik droome alreê van u, mijn kind,
en ga ik langs de straten, de straten
daar heimlijk in mijn herte weunt
't gedacht daar al mijn hope op steunt
God zal u mij toch laten.
Aan Eug. van Oye.
12/2 '97.