Gezelle/Ik droome alreê

Uit Wikisource
Ik droome alreê door Guido Gezelle
Uit Laatste verzen

Ik droome alreê van u, mijn kind,
en van de blijde dagen, de dagen,
dat samen wij, en welgezind,
vliegt dagen, vliegt voorbij gezwind,
ons lief en leed gaan dragen.

Ik droome alreê van u, mijn kind,
noch late ik mij gelegen, gelegen
aan al dat aardsch en bitter smaakt,
dat ‘t lijf en ‘t lijf alleene raakt,
en daar de geest kan tegen.

Ik droome alreê van u, mijn kind,
ge hebt hem doorgestreden, gestreden
de nacht dien ‘s vijands booze hand
gespreid had om ‘t beloofde land:
gij zijt erin getreden.

Ik droome alreê van u, mijn kind,
en, ga ik langs de straten, de straten
daar heemlijk in mijn herte weunt
‘t gedacht, daar al mijn hope op steunt:
God zal u mij toch laten.


Guido Gezelle (1858 en 1897)