Gezelle/Meidag
Uiterlijk
< Gezelle
← Meizang | Rijmsnoer om en om het jaar (1897) door Guido Gezelle | De meiboom → |
Uitgegeven in Rousselaere door Jules de Meester. |
[ 124 ]
MEIDAG
DE kerzelaar zijn trouwgewaad
heeft aangedaan:
vandage moet hij, meidag is 't,
ter bruiloft gaan.
heeft aangedaan:
vandage moet hij, meidag is 't,
ter bruiloft gaan.
Elk taksken is een priem nu, die,
bewonden, wit,
tot tenden, in een' witte schee
van blommen zit.
bewonden, wit,
tot tenden, in een' witte schee
van blommen zit.
Beruwrijmd, was hij schoon, wanneer
de winter woei:
veel duizendmaal is schoonder nu
zijn blomgebloei.
de winter woei:
veel duizendmaal is schoonder nu
zijn blomgebloei.
Te winter was zijn' schoonheid als
een' beeltenis
des levens; koud en ijdel, zoo
de schaduwe is.
een' beeltenis
des levens; koud en ijdel, zoo
de schaduwe is.
Geen schaduwbeeld en is hij nu,
geen schijn, maar al
dat schoon is, al dat levende, en
dat liefgetal.
[ 125 ]geen schijn, maar al
dat schoon is, al dat levende, en
dat liefgetal.
't Is bruiloft, en ' t is zonneweêr:
de zomermeid
den bruidegom verwacht, die haar
was toegezeid.
de zomermeid
den bruidegom verwacht, die haar
was toegezeid.
1/5/'95.