Naar inhoud springen

Gezelle/Wat is de mensch

Uit Wikisource
Bonte kraaien Tijdkrans door Guido Gezelle

Wat is de mensch

DE ZEVEN HOOFDZONDEN
Uitgegeven in Amsterdam door L. J. Veen.

[ 53 ]

DOLLEMAAND



WAT IS DE MENSCH

Wat is de mensch: de mensch die, krank van zinnen,
het licht is uitgedoofd dat hem van binnen
     deed mensch zijn, en verstaan
dat hij en plichten heeft en rechten tevens,
die, langs den droeven weg des menschenlevens,
     als klare baken staan?

Wat is de dolle mensch? Een dier, nog wilder:
een' domme, een' blinde kracht; een' zee, onstilder
     als 't water dat, beroerd,
de schepen die het droeg, om winst te vangen,
doet schielijk tusschen dood en leven hangen,
     of in den afgrond voert!

Wat is de mensch, die, straks onmensch bedegen
gevallen ligt, van waar hem had gedregen
     de almachtigheid van God?
De dwaasheid zelve is hij, die, boos, de keten
van al dat hem belet weet los te vreten,
     en met zijn boeien spot!
[ 54 ]
 

Is iets in hem nog, dat men eerbaar zwichten
of sparen zal? Zijn daar nog menschenplichten,
     ten aanzien van 't gedrocht
dat, wreed, ondankbaar, zoekt, met scherpe tanden,
te bijten in de zoete zusterhanden
     van die hem 't leven brocht?

Ha! Mensch zijn is iets meer als 't gene ons de oogen.
en 't ondervinden van de zinnen toogen:
     een ziel, dat is hij meest
die mensch is; die de dood zal eeuwig trotsen,
oneindig vaster als de vaste rotsen,
     onsterfelijke geest.

En ligt de wankele steê waarin hij waarde,
die geest, vernederd tot in 't stof der aarde,
     't onsterfelijk bewind
der edele ziele blijft door God geveiligd,
en bij den medemensch uw naam geheiligd,
     o schepsel Gods en kind!

Dat is de reden van uw koen bedrijven,
dit deed u vijftig jaar getrouwig blijven,
     o zuster, naast dien tak
van 't menschdom, die, gescheurd bij stormend weder,
gescheurd door Adams schuld, eilaas, omneder
     en uit de kroone brak.

o Vijftig jaar getrouwe aan zulke plichten,
wie zal den weerden lof uws lijdens dichten;
     wie zal u doen verstaan
bij dezen die, gerust en roekloos, volgen
den wereldstroom, waarin zij, meegezwolgen
     ten diepen afgrond gaan?
[ 55 ]
 

o Laat ze, en blijft, om God, het menschdom helpen;
de wonden die het draagt, uit meêlijen, stelpen;
     en eeuwig is de kroon,
die vijftig jaren dienst bij zijne kranken
u geven zullen: God zal zelve u danken!
     zal zelve zijn uw loon!