"Wie is als God!" zoo wierd het woord,
in lang verleden tijden,
omtrent den throon van God, gehoord,
als Michaël ging strijden.
"Wie is als God!" Hij won den slag
en satans volk vernederd lag.
De vane omhooge! en immer voort,
die weerbaar is, gestreden!
"Wie is als God!" weêrgalme ‘t woord
des zegepraals, nog heden!
De vijand wierd verwonnen, maar
zijn hoogmoed niet gebroken;
met lichaamsrampe en zielgevaar
blijft satan ons bestoken;
doch, stuive en storme ‘t nog zoo fel,
"Wie is als God!" roept Michaël.
De vane omhooge! en immer voort,
die weerbaar is, gestreden!
"Wie is als God!" weêrgalme ‘t woord
des zegepraals, nog heden!
De wereld is een worstelperk,
vol vijandschap en veeten;
geen winnen, of een wapenwerk
van dapperen mag ‘t heeten:
die weerbaar is den vrede haalt,
- "Wie is als God!" - en zegepraalt!
De vane omhooge! en immer voort,
die weerbaar is, gestreden!
"Wie is als God!" weêrgalme ‘t woord
des zegepraals, nog heden!
Bewaart ons, in den wijg, en doet
ons allen, die u eeren,
tot tenden uit, met kloeken moed
de slagen slaan des Heeren;
bevrijdt ons van der kwaden dood,
o Michaël, Gods engel groot!
De vane omhooge! en immer voort,
die weerbaar is, gestreden!
"Wie is als God!" weêrgalme ‘t woord
des zegepraals, nog heden!
"Wie is als God!" zij ons geschreeuw,
zoo ‘t uwe was, voordezen;
verwinnaar zal de Vlaamsche leeuw,
door Michaël, nog wezen;
staat, engel Gods, zo bidden wij,
ons, lijdend, wijgend, stervend, bij!
De vane omhooge! en immer voort,
die weerbaar is, gestreden!
"Wie is als God!" weêrgalme ‘t woord
des zegepraals, nog heden!
Kortrijk, 10/5/1898