Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden (2023)/II-8
Uitgegeven in 's Gravenhage door Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. |
[ 69 ]Herziening van de Grondwet
Algemeen
Dit slot hoofdstuk van de Grondwet geeft met name aan volgens welke procedure de Grondwet kan worden gewijzigd.
Procedure van grondwetsherziening
Voor het wijzigen van de Grondwet geldt een uitgebreidere procedure dan voor het wijzigen van een gewone wet. Evenals een gewone wet komt een grondwetsherziening tot stand in samenwerking tussen regering en parlement. De bijzondere elementen die artikel 137 aan de gewone wetsprocedure toevoegt zijn de volgende:
- een grondwetsherziening wordt tweemaal (in twee ‘lezingen’) door de beide kamers van de StatenGeneraal behandeld. Daartussen worden verkiezingen voor de Tweede Kamer gehouden.
- de Tweede Kamer die wordt gekozen na de afronding van de eerste lezing, behandelt de tweede lezing. Als deze Tweede Kamer geen besluit neemt over het voorstel, vervalt dit van rechtswege.
- in tweede lezing kunnen de in eerste lezing aanvaarde voorstellen slechts ongewijzigd en met ten minste
twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen worden aangenomen.
Splitsingsrecht
Een andere bijzonderheid van de procedure van grondwetsherziening is het zogenaamde splitsingsrecht. Dit houdt in dat de Tweede Kamer in de eerste of in de tweede lezing de mogelijkheid heeft om al dan niet op voorstel van de regering een ingediend wetsvoorstel tot grondwetswijziging in meer wetsvoorstellen te splitsen. Het kan voorkomen dat in één wetsvoorstel wijzigingen van verschillende grondwetsartikelen worden voorgesteld die geen direct verband met elkaar houden. Voorkomen dient dan te worden dat het gehele herzieningsvoorstel zou worden verworpen, uitsluitend omdat tegen een enkel op zichzelf staand onderdeel grote bezwaren bestaan. Daarom is splitsing mogelijk gemaakt. Zij kan in bepaalde gevallen een algemeen wenselijk geachte wijziging van de Grondwet voor stranding behoeden. Om te verzekeren dat in tweede lezing in de Tweede Kamer over de wenselijkheid van splitsing een ruime mate van overeenstemming aanwezig zal zijn, is bepaald dat een voorstel tot splitsing slechts met ten minste twee derden van de uitgebrachte stemmen aangenomen kan worden.
Aanpassingsartikel
Indien een grondwetsherziening uit een reeks afzonderlijke wetsvoorstellen bestaat, kan verwerping van een of meer voorstellen tot gevolg hebben dat de gewijzigde en de ongewijzigd gebleven bepalingen van de Grondwet niet meer goed op elkaar aansluiten. Daarom wordt in artikel 138 de wetgever bevoegd verklaard om voor de bekrachtiging van de in tweede lezing aangenomen voorstellen een wet vast te stellen waarbij de ongewijzigd gebleven grondwetsbepalingen en de aangenomen herzieningsvoorstellen voor zoveel nodig aan elkaar worden aangepast en de indeling van de Grondwet wordt gewijzigd. Voor een dergelijke wet zijn ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen nodig. Het mag hierbij alleen gaan om noodzakelijke wijzigingen van technische aard. Bij de grondwetsherziening van 1983 zijn vier van zulke aanpassingswetten tot stand gebracht. [ 70 ]
Inwerkingtreding en bekendmaking
Artikel 139 bepaalt dat door de Staten-Generaal aangenomen grondwetswijzigingen die door de Koning zijn bekrachtigd, direct na de bekendmaking in werking treden. Naast de afzonderlijke wijzigingswetten wordt bij elke grondwetsherziening de gehele tekst van de herziene Grondwet bij koninklijk besluit opnieuw bekendgemaakt (artikel 141).
Algemene overgangsbepaling
Artikel 140 bepaalt dat bestaande wetten en andere regelingen en besluiten die in strijd zijn met een verandering in de Grondwet, gehandhaafd blijven, totdat daarvoor overeenkomstig de Grondwet een voorziening is getroffen, dat wil zeggen totdat ze zijn aangepast of ingetrokken. Dit is een algemene regel van grondwettelijk overgangsrecht. Bijzondere regels van overgangsrecht die met concrete wijzigingen van de Grondwet verband houden, zijn te vinden in de additionele artikelen.
Verhouding tot het Statuut
Het laatste artikel van de Grondwet bepaalt dat de Grondwet bij de wet met het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden in overeenstemming kan worden gebracht. Aangezien de Grondwet de bepalingen van het Statuut in acht moet nemen, is voor een dergelijke aanpassing de gewone wetsprocedure voldoende geacht.
Van deze aanpassingsmogelijkheid is overigens tot dusverre nooit gebruik gemaakt.