Haagsche Courant/Nummer 6393/Atjeh

Uit Wikisource
‘Atjeh. Goud in Atjeh’ door een anonieme schrijver
Afkomstig uit de Haagsche Courant, woensdag 6 januari 1904, eerste blad, [p. 1]. Publiek domein.
[ eerste blad, 1 ]

⁂ Atjeh.

 Goud in Atjeh.
 Uit een rapport van het Mijnwezen over onderzoekingen aan de Wojla blijkt, dat ’t goudwinnen alleen in het natte jaargetijde geschiedt, tot voldoende goud is verkregen om eenigen tijd in de levensbehoeften van den ontginner te voorzien. Deze arbeid is den Atjehers echter te zwaar. Zij houden zich dan ook thans liever bezig met den aanplant van peper, die op gemakkelijker wijze goede winsten oplevert.
 Met het minder inspannende goudwasschen in de rivier houden zich hoofdzakelijk vrouwen bezig. In den regel is hierbij de opbrengst geringer. Alleen stroomopwaarts van Lantjong, zooals bij Djambo, Laboo, ladang Keumala, Arai, Ladioen en Anoë, werden goede resultaten verkregen, hetgeen de bevolking van heinde en ver deed toestroomen. Voornamelijk verwaschte men het rivierzand, dat tusschen de grootere steenen uitgegraven en zelfs uit grootere diepten opgedoken werd.
 Het goud komt er voor ter grootte van rijstkorrels; ook worden enkele „nuggets” gevonden.
 Met gehruikmaking van bij de bevolking varkregen inlichtingen werden de werkzaamheden naar gelang van omstandigheden vervolgd. In de eerste plaats diende nagegaan te worden of de afzettingen op de beide oevers met voordeel op een of andera hydraulische wijze zouden kunnen worden ontgonnen, waarbij tevens de mogelijkheid van het uitbaggeren en verwasschen van het rivierzand in het oog moest worden gehouden.
 Hiertoe werden op de verschillende plaatsen, welke bij de Atjehers in bewerking waren, proefwasschingen gedaan, en wel van Koeala Bèë stroomopwaarts. Om eenigszins grootere hoeveelheden te kunnen verwasschen, werd gebruik gemaakt van houten goten, met wollen dekens bekleed, waarin het zwaardere materiaal teruggehouden werd, dat dan later op waschbakken werd schoongewasschen om het goud te winnen.
 Bij deze proefwasschingen werd verkregen: in het oude rivierbed per M3. voor een waarde van 1½ ct à ƒ 2.33; uit een oude waschplaats werden vijf indangs, circa 75 KG, grond verwasschen en 0 0415 gram goud verkregen, d. i per ton van 1000 KG. 0.55 gram of per M3. ƒ 2.33.
 De waarde per gram goud is op ƒ 1.70 berekend em door analysen is uitgemaakt, dat het goud van 3 tot 11 pCt. zilver bevat.
 Uit de proeven blijkt: 1o. dat het goudgehalte zeer afwisselt, en 2o. dat de oudere afzettingen aan den benedenstroom goudrijker zijn dan het rivierzand.
 Van Anoë werd de tocht voortgezet naar Geumpang. In twee rivieren werd een weinig goud gevonden, doch bij de bevolking zijn zij niet als goudrijk bekend.
 Te Geumpang werd de Kr. Geupoh, een zijtak der Teunom-rivier, als goudhoudend aangewezen, ofschoon in die Wojla betere resultaten werden verkregen. Het gesteente is hier bijna uitsluitend van eruptieven aard, terwijl ook kalksteen voorkomt, bv. tusschen Geumpang en Tangsé. Te oordeelen naar de berichten, schijnt men zich ook te Tangsé niet met goud wasschen te hebben beziggehouden en werden daarvan ook geen sporen gevonden, zoodat de Kawaj XII haar naam van goudrijk te zijn blijkbaar hoofdzakelijk aan de Wojla-streek te danken heeft, ofschoon niet over het hoofd mag worden gezien dat ook aan de boven-Meureuboh nabij Beutong en in de Seunagan-rivier goud wordt gevonden.
 Voorloopig kan dus het onderzoek tot de Wojla-rivier beperkt blijven en moet worden getracht, het goud tot in zijn oorspronkelijke ligplaats op te sporen. Dit kan in deze terreinen alleen met vrucht langs de rivier geschieden; en daar deze niet te doorwaden is, werd van ladang Keumala aangevangen met het kappen van een pad langs de oevers, ten-einde het onderzoek te vergemakkelijken en zal op deze wijze getracht worden, Anoë en zelfs Pameuë te bereiken.
 Dat een onderzoek op een afstand van over de 100 KM. zijn eigenaardige bezwaren meebrengt, spreekt van zelf, vooral daar die streken geheel onbewoond zijn en de opvoer van levensmiddelen van Koeala-Bèë naar Saras-Djagoeng met prauwen en hoogerop met draagkoelies moet geschieden.
 De minder goede gezindheid der bevolking en enkele kleine kwaadwillige benden vergemakkelijken deze taak niet, daar steeds onder militaire dekking gewerkt en een tusschenbivak te ladang-Keumala vastgehouden moet worden, ten-einde die opgevoerde vivres op te stapelen en te beschermen.
 Een zestal gesteentemonsters, als rolstukken in de rivier gevonden, werden op goud onderzocht, echter met negatief resultaat.