Herman Bouman/Het gedenkteeken te Heiligerlee

Uit Wikisource
Het gedenkteeken te Heiligerlee
Auteur(s) H. Bouman
Datum Zaterdag 13 september 1873
Titel Het gedenkteeken te Heiligerlee
Tijdschrift De Opmerker
Jg, nr, pg 8, 37, [2]
Opmerkingen Johannes Hinderikus Egenberger vermeld als J.H. Egenberger, Piet Schenkenberg van Mierop als P. Schenkenberg van Mierop, Jozef Geefs als Jos. Geefs
Brontaal Nederlands
Bron tresor.tudelft.nl
Auteursrecht Publiek domein

HET GEDENKTEEKEN TE HEILIGERLEE.


      In no. 32 van De Opmerker komt een artikel voor, ingezonden door den heer P. Schenkenberg van Mierop, omtrent het gedenkteeken te Heiligerlee, dat eerst onlangs ter kennis kwam van de Hoofdcommissie. Het bevat een drietal beschuldigingen tegen die Commissie, waarop zij, omdat ze in ’t publiek zijn uitgesproken, niet mag zwijgen. Eene korte toelichting zal voldoende zijn, om te doen zienm hoe en op welke gronden de Hoofdcommissie heeft gedacht en nog denkt over ’t recht, dat de heer Van Mierop heeft om in de wordingsgeschiedenis van het nationaal gedenkteeken te Heiligerlee genoemd te worden.
      Daar de heer Van Mierop zich beroept op het officieel verslag betreffende de feestviering van den 23 Mei 1868, enz., door de Hoofdcommissie in 1869 toegezonden aan allen, die haar medewerking hadden geschonken, en ieder, die over zijne zaak wenscht te oordeelen, misschien niet dadelijk dat verslag bij de hand heeft, zal het goed zijn, de woorden van het verslag hier aan te halen. De geschiedenis van het gedenkteeken wordt daardoor tevens toegelicht.
      »Tengevolge van de oproeping, door de Hoofdcommissie in de nieuwsbladen geplaatst” – zoo rapporteerde zij in 1869, – »zijn 22 ontwerpen voor een nationaal gedenkteeken te Heiligerlee ingezonden. Reeds den 14 April des vorigen jaars werd, op daarbij aangevoerde en publiek gemaakte gronden, door de Hoofdcommissie besloten: 1o. geeb der ingezonden ontwerpen te bekronen; 2o. om met den inzender van het ontwerp, geteekend met het motto: De onafhankelijkheid van Nederland, te onderhandelen over den aankoop hiervan.
      »Die onderhandeling heeft tot uitkomst gehad, dat het ontwerp-monument, waarvan de groep nu algemeen bevalt, van de vervaardigers, de heeren J. H. Egenberger en P. Schenkenberg van Mierop, beiden wonende te Groningen, is aangekocht.
      »Daarop heeft de Hoofdcommissie begrepen, zich te moeten verzekeren of de groep van het ontwerp-monument, zooals die door den heer Egenberger was geteekend, voor uitvoering vatbaar is niet alleen, maar of zij in alles aan de daarvan opgevatte goede verwachting beantwoordt.
      »De groep, in gips gemodeleerd, naar het ontwerp van genoemde heeren en de bedoelde teekening stelt voor – enz.”
      De beschrijving van de groep, die nu volgt, doet thans niets ter zake.
      De aankoop van het ingezonden ontwerp had plaats in de vergadering van de Hoofdcommissie, gehouden den 9 Mei 1868. Op de uitnoodiging tot de inzenders gericht, verscheen alleen de heer Egenberger, die, zooals uit de notulen dier vergadering blijkt, verklaarde de ontwerper en teekenaar te zijn van de beeldengroep, die het belangrijkste deel van het ingezonden ontwerp uitmaakte, en dat de heer Van Mierop hem zijne medewerking had verleend in zooverre aan de bouwkundige eischen en de begrooting van kosten moest worden voldaan, door de Commissie bij het uitschrijven der prijsvraag tot voorwaarden gesteld, om voor bekroning in aanmerking te kunnen komen. Met den heer Egenberger werden nu de voorwaarden van aankoop besproken en bij contract vastgesteld.
      Had de Commissie reeds vooraf alle recht om van een ontwerp, dat uit een architectonisch en een artistiek gedeelte, geheel van elkander gescheiden, bestaat, en door een kunstschilder in vereeniging met een architect was ingezonden, te vooronderstellen, dat het artistiek gedeelte door den kunstschilder en het bouwkundig gedeelte door den architect was gecomponeerd, – in deze samenkomst kwam zij van die vooronderstelling tot zekerheid, te meer daar de schetsen voor de daarbijgevoegde teekening van Egenberger reeds door een paar leden van de Commissie waren gezien, geruimen tijd vóór dat het plan, om eene prijsvraag uit te schrijven, tot rijpheid was gekomen.
      Daar het de Commissie verder alleen te doen was, om van de beeldengroep, afgescheiden van het bouwkundig bijwerk, gebruik te maken – zooals trouwens ten overvloede blijkt uit de boven aangehaalden en door ons gespatieerde woorden van het verslag – tot het vormen van een ontwerp voor het monument, dat zij wenschte te stichten, werden de bepalingen van het contract zóó vastgesteld, dat de Hoofdcommissie in alles vrijheid van handelen zou behouden en naar welgevallen kon kiezen, wat zij voor haar doel noodig rekende.
      Daarom werd het ingezonden ontwerp, dat niet bekroond kon worden, door haar aangekocht, onder voorwaarde, »dat de Commissie geheel vrij blijft in hare handelwijze om het aangekocht ontwerp òf in het geheel niet, òf gedeeltelijk, òf gewijzigd te doen uitvoeren; dat, indien zij het ontwerp wijzigt of slechts ten deele uitvoert, en die wijziging of gedeeltelijke uitvoering niet de goedkeuring van de heeren E. en v. M. mochten wegdragen, zij openlijk zal bekendmaken, dat zij tot die wijziging of gedeeltelijke uitvoering heeft besloten zonder goedkeuring van genoemde heeren; dat de Commissie het door haar gekochte dadelijk aanvaardt en in haar bezit mag houden.”
      Dit contract, in duplo opgemaakt, werd staande de vergadering door de Commissie en door den heer E. onderteekend en aan dezen medegegeven, om de onderteekening van den heer v. M. te ontvangen. Dat stuk is dus in handen van de verkoopers gekomen, en daarmede de bewering van den heer v. M. weerlegd, dat het exemplaar voor de ontwerpers bestemd bij de Commissie berustende bleef, en zij niet voldeed aan zijn herhaald verzoek om dat stuk terug te willen geven.
      De heer v. M. heeft dan ook nimmer eenige aanmerking op het contract gemaakt, en ook na de openlijke bekendmaking, dat de Commissie alleen van de groep gebruik wenschte te maken, haar geene aanleiding gegeven om de verklaring af te leggen, bij het contract vastgesteld. Zij verzoek om inzage of afschrift te mogen hebben van het bij de Commissie berustende contract is dan ook eerst een jaar later, in Mei 1869, voor ’t eerst te harer kennis gekomen.
      Het thans bestaande monument is bewerkt naar een geheel nieuw ontwerp, door den heer Jos. Geefs geleverd, waarbij alleen gebruik is gemaakt van de beeldengroep, door den heer Egenberger ontworpen en geteekend. De croquis voor die teekening bestonden reeds vóór dat de prijsvraag werd uitgeschreven, en vóór dat het plan tot rijpheid was gekomen om een nieuw gedenkteeken te stichten; zij waren reeds veel vroeger bij enkele leden der Hoofdcommissie bekend. De heer v. M. heeft dus evenveel aanspraak om in de wordingsgeschiedenis van het bestaande gedenkteeken genoemd te worden, als de onbekend geblevene inzenders van de 24 overige ontwerpen, maar volgens de overtuiging van de Hoofdcommissie niet het minste recht om zijn naam te verbinden aan het thans gestichte gedenkteeken, waarvoor hij niets heeft geleverd.
      De door den heer v. M. tegen de Hoofdcommissie ingebrachte beschuldigingen missen dus allen redelijken grond en zijn hiermede voldoende weerlegd, zoodat de Commissie daarop niet zal terugkomen.
      Beerta, 8 Sept. 1873.


H. BOUMAN,


Secretaris van de Hoofdcommissie.