Het Klooster/Nummer 18/Dominicanessen van Voorschoten

Uit Wikisource
Dominicanessen van Voorschoten
Auteur(s) diverse
Datum 1928
Titel Dominicanessen van Voorschoten
Tijdschrift Het Klooster
Jg, nr, pg , 18,
Brontaal Nederlands
Bron Delpher
Auteursrecht Publiek domein
 

HET KLOOSTER

Dominicanessen van Voorschoten

 

 

Klooster-Architectuur

BIJLAGE VAN „HET KLOOSTER”

 
Moederhuis van de E.E. Zusters Dominicanessen te Voorschoten

E.E. ZUSTERS DOMINICANESSEN VAN DE CONGREGATIE VAN DE H. CATHARINA VAN SENEN, MOEDERHUIS TE VOORSCHOTEN

 

De stichting van dit hoofdhuis van de Congregatie van de H. Catharina van Senen, onder de bescherming van O.L.V. Koningin van den H. Rozenkrans, werd voorbereid door den aankoop van een oud, flink, landelijk huis in het jaar 1876.

Nadat de Zusters dit een jaar lang als klooster en pensionaat in gebruik hadden gehad, werd eene kleine uitbreiding aan de oostzijde ondernomen. In 1879 bouwde architect Kanters een nieuwen vleugel aan dezelfde zijde voor het pensionaat en acht jaar daarna een vleugel aan de westzijde voor noviciaat, waarbij de oostelijke vleugel bovendien vergroot werd.

De architecten Margry en Snickers verrijkten het hoofdhuis in 1895 met een nieuwe kapel, welke in 1914 door hen gepolychromeerd werd en in 1915 voorzien van eikenhouten koorbanken, waarin de E.E. Zusters op de Dominicaansche wijze in eenige rijen langs de twee zijwanden der kapel geschaard, met het gelaat naar elkaar gekeerd, bidden en zingen.

Vervolgens bouwde Margry in 1919 boven den refter een recreatiezaal en een tweede verdieping met een aantal cellen voor de Zusters; ook werd de kapel uitgebreid. In 1925 werd voldaan aan den inmiddels noodzakelijk geworden bouw van een waschhuis op korten afstand van het hoofdhuis, verbonden door een gang met het sousterrain daarvan.

Door al deze uitbreidingen is de indeeling van het gebouwencomplex een echt kloosterlijke geworden, die geheel voldoet aan de eischen des tijds.

In het pensionaat bieden twee groote slaapzalen ruimte voor 70 meisjes, die een speel- en tooneelzaal tot haar beschikking vinden.

Bij de laatste verbouwing der kapel in 1919 is een directe verbinding met de ziekenkamer tot stand gebracht, die gelegenheid biedt om de zieken op het zangkoor de H.H. diensten te doen volgen.

Nopens bestaande en in den loop der jaren gegroeide gebouwen past het niet, om strenge eischen van stijl aan te leggen. Onjuist is het, om voor dergelijke huizen bouwkundige en decoratieve schoonheid als eene essentiëele noodzakelijkheid te beschouwen. Wel noodig en ook steeds bereikbaar is de kloosterlijke sfeer, het propere, sobere uiterlijk der vertrekken en gangen. Bij het mengelmoes van stijlopvattingen, welke als vanzelf een huis als het hier besprokene vertoont door zijn opvolgende verbouwingen, zijn steeds aangevulde meubileering, zijn van jaar tot jaar opgeknapt en bijgeschilderd worden en wat het middengedeelte betreft zijn herkomst van gewone villa, mag het opmerkelijk heeten dat ons het gevoel van in een klooster, in een gewijd huis te zijn, nergens verlaat. Hetzij ge toeft in de lichte, stille, hooge vertrekken, waar men de gasten ontvangt, hetzij ge loopt door de lange, met zorg schoon gehouden gangen, hetzij ge boven zijt en rondom U ziet het kraakheldere wit der slaapzalen in de pensionaires-afdeeling, of ge betreedt de kapel met zijn stemmig licht, overal zegt U de geheele omgeving dat ge in een klooster zijt.

Het was lang geen gemakkelijk werk, het bijvoegen van steeds weer nieuwe stukken, als de behoeften zich veelal onvoorzien voordeden. Wel waren met het oog op de mogelijkheid van meer ruimte-behoefte op de nieuwe vleugels ruime zolders aangebracht. Deze zijn dan ook later steeds bijzonder goed van pas gekomen.

Ware het mogelijk geweest, vantevoren een groot-opgezet uitbreidingsplan van het huis te maken, dan zou dit zeker gemakkelijk zijn geweest wanneer de ruimte tekort ging blijken. Maar wie zou vantevoren bepalen of en hoe deze communiteit zou uitgroeien?

Het was steeds een moeilijk werk, te zorgen dat bij elke uitbreiding de gangen-communicatie ruim en gemakkelijk bleef, de trappen te juister plaatse uitkwamen en licht en lucht niet onderschept werden. Maar studie en waakzaamheid overwonnen al deze bezwaren. Zoo biedt het klooster thans zijn bewoonsters een paradijsje op aarde. Want zie ook eens in het rond!

Als ge voor de voormalige buitenplaats aan het hooge oude inrijhek staat, ligt het huis als verscholen in het geboomte achter de vijvers. Een 13 H.A. bosch, tuinderij met bloemen- en vruchtenkassen, moestuinen en weiland, omringt de gebouwen. Dit groote terrein, in welks lanen, waarvan sommige door vruchtboomen worden gevormd, ge heele wandelingen kunt maken, geeft plaats aan een eigen novicentuin en aan allerlei, dat eene op zichzelf staande kloostergemeenschap behoeft: een eigen boerderij, bakkerij, ja ook een laatste rustplaats. Men vindt er ook een grot van Lourdes.

In 1883 werd in den tuin een getrouwe afbeelding gemaakt van de oorspronkelijke grot van O.L.V. van Lourdes, die als H. Patrones van het pensionaat is gekozen. Bij Pauselijk decreet zijn eenige aflaten verleend aan de bewoners van Bijdorp, wanneer zij op het kerkhof bidden voor de rust der overledenen en eveneens wanneer zij genoemde Lourdesgrot bezoeken.

Met enkele bijzonderheden omtrent de oorspronkelijke villa, die nog altijd den middenbouw uitmaakt, getrokken uit oude archieven, besluiten wij dit kort historisch-bouwkundig overzicht der stichting van het hoofdhuis der Congregatie van de H. Catharina van Senen.

In 1716 verkocht zekere Pieter van der Dussen Huize Bijdorp, toenmaals genaamd: „de Hoffsteede Bijdorp in de Vrije Heerlijkheid van Voorschoten” aan den Heer François Greenwood (aldus volgens het jongste der gevonden stukken).

In 1730 werd Bijdorp verkocht door genoemden François Greenwood aan den Heer Paulus Poursoy.

In het jaar 1739 kwam „de Hoffsteede Bijdorp in de Vrije Heerlijkheid van Voorschoten” bij openbare verkoop aan den Hoog Edel Welgeboren Heer Mattheus Hoeufft van Oye, Lieutenant Generaal van de Cavallerye ten dienste der Vereenigde Nederlanden, ende zijne Gemalinne de Hoog Edel Welgebore Vrouwe Anna Isabella gebore Gravinne van Nassaure van de Lecq, (aldus woordelijk getrokken uit de in dien tijd geschreven stukken).

Bij testamentaire beschikking werd tot eenigen erfgenaam van Mattheus Hoeufft benoemd, diens eenige broeder de Hoog Welgebore Heer Leonardus Hoeufft, Heere van Oyen Generaal Mayor van de Cavallerye, te dienste dezer Landen ......

Deze laatste verkocht Bijdorp in 1771 aan Pieter Changuion, Raad in Vroedschap en Regeerend Schepen der stad Leyden......

Verder vinden wij in pampiere vermeld zekere „Vrouwe Anna Arendina van der Hoeven inleven echtgenoote van wijlen den Wel Edel Gestrenge Heer Meester Pieter Changuion”. De eenige erfgenaam van Vrouwe Anna Arendina van der Hoeven, was de Hoog Edel Gestrenge Heer Meester Johan Adriaan van der Hoeven, gehuwd met vrouwe Martha Maria van Zuylen van Nyeveld uit welk huwelijk verscheidene kinderen sproten.

Bij verdeeling der nalatenschap kwam Huize Bijdorp aan drie dier Kinderen: de Jonkvrouwen: Suzanna Arnoldine – Jacoba Margaretha Adriana — en Geertruida Adriana van der Hoeven.

De laatst overgeblevene dezer drie was Suzanna Arnoldine, die alleen op Bijdorp dat zij als eenige erfgename harer laatst overleden zuster in eigendom had bleef wonen.

Na haren dood (October 1862) werd Huize Bijdorp in Maart 1863 geveild en aangekocht door den Wel Edel Gestrengen Heer Meester Franciscus Farensbach......

In Februari 1876 werd Huize Bijdorp door Mevrouw de Weduwe Farensbach uit de hand verkocht aan de Congregatie van de Heilige Catharina van Senen.

Tot zoover de kronieken. Moge Huize Bijdorp nog langen tijd velen tot zegen strekken.

A.J.Kr.

 

 

DOMINICANESSEN VAN VOORSCHOTEN

DOOR H.C. WENDLANDT

 

Congregatie van de H. Cathanna van Senen te Voorschoten. (Congregatio Tertii Ordinis S.P. Dominici sub patrocinio S. Cathannae Senensis, afkorting O. S. D.)

Door den generaal der predikheerenorde werd in 1926 een schrijven gericht tot alle zusters der reguliere derde orde van den H. Dominicus, waarin haar werd toegestaan aan haar naam de kenmerkende letters der orde O. P. (orde der predikheeren) toe te voegen.

Kerkelijke congregatie, met moederhuis en noviciaat te Voorschoten, Bijdorp. In nummer 8 van „Het Klooster”, bij de behandeling van de dominicanessen der Tweede Orde heeft de lezer een beeld gekregen van de roemrijke orde der dominicanessen, wier oorsprong teruggaat tot den H. Dominicus zelven, den genialen stichter van de orde der predikheeren en der dominicanessen.

In dit nummer wenschen wij de historie te geven van een jonge loot der Derde Orde van den H. Dommicus, geplant en heerlijk opgebloeid op onzen eigen vaderlandschen bodem. In deze historische schets wordt tevens even aangetoetst de machtige opbloei van ons rijke roomsche leven van het begin der vorige eeuw tot op onze dagen. Hoe vreemd toch zouden wij nu staan tegenover een verbod van den rotterdamschen burgemeester, dat onze zusterkens op den openbaren weg geen habijt zouden mogen dragen - en toch liggen deze dingen nog niet zoo heel ver achter ons. Wij kunnen er ons, nu wij meetellen als echte staatsburgers en een werkelijke macht geworden zijn, niet meer indenken, dat men ons eens gaarne teruggedrongen had naar onderaardsche catacomben. De tijd der schuurkerken is voorbij; uit honderden machtig oprijzende torens beiaarden de gewijde kerkklokken over stad en land.

De voorgeschiedenis der congregatie van de H. Catharina van Senen valt tusschen de jaren 1830 en 40. Twee eenvoudige jeugdige zielen, de gezusters Lucia en Elisabeth Pinkers, uit den gegoeden burgerstand van Rotterdam, legden er den grondslag van. Daar er in dien tijd in ons land nog geen moederhuis eener vrouwencongregatie bestond, bezochten zij België om daar eenige kloosters te leeren kennen. Onbevredigd, doch niet ontmoedigd, en hier zien wij duidelijk den vinger Gods, die veelal uit een mislukking iets goed laat geboren worden, keerden zij terug en besloten, zich in de wereld aan liefdewerken te wijden. Hierin was pater Raymundus van Zeeland van de orde der predikheeren, dien zij hadden leeren kennen, haar een steun en raadgever tevens. Ongetwijfeld blikte deze vrome kloosterling reeds in de toekomst en door den Geest Gods verlicht zag hij van hoe groot nut het begonnen werk dezer eenvoudige meisjes voor het eigen vaderland zou kunnen worden. Op zijn aansporing huurden zij in 1835 in de Keizerstraat, boven een bakker, twee kamers, waar zij een naaischooltje begonnen, dat zij ter eere van de vijftien geheimen van den rozenkrans met vijftien leerlingen openden, welk getal echter spoedig aangroeide; in den overschietenden tijd bezochten en verpleegden zij zieken. Reeds in het daaropvolgende jaar, in januari 1836, ontvingen zij als seculiere tertiarissen het kleed der derde orde van den H. Dominicus onder de namen zuster Catharina en zuster Columba. Stilaan voegden zich andere vrome meisjes bij het tweetal en den 24en Mei van het jaar 1841 vereenigden zij zich, nu zes in getal, tot een communiteit in een woning op de Schie, die zooveel doenlijk tot kloostertje werd ingericht, met goedkeuring der kerkelijke overheid werd ingezegend en aan de H. Catharina van Senen werd toegewijd. Deze datum, 24 Mei 1841, is derhalve de feitelijke stichtingsdatum der congregatie.

Daar de bisschoppelijke hiërarchie in die dagen in ons land nog niet hersteld was, stonden de zusters onder de onmiddellijke leiding van den provinciaal der predikheerenorde; van hem ontvingen zij de regels welke ze moesten naleven. Zuster Catharina werd door hem tot priorin der jonge communiteit aangesteld en voorloopig ook belast met de leiding der novicen. De communiteit onderhield reeds een geregeld kloosterleven. De zusters ontvingen een zwart habijt, doch ze droegen het, vanwege de reeds geschetste tijdsomstandigheden, slechts binnenshuis. Bij het uitgaan konden zij zich niet vertoonen dan in een eenvoudig zwart gewaad, waarover in den zomer een zwarte doek en in den winter een lange zwarte mantel gedragen werd; een groote zwarte hoed of kiep overhuifde de witte neepjeskap.

Het daarop volgende jaar, den 24 Mei 1842. werd zuster Catharina als overste, met nog twee andere zusters, naar het Steigersche Weeshuis op den Schiedamschen Dijk gezonden om er den weesvader en de weesmoeder te vervangen. (Dit weeshuis kwam later onder het R. K. Armbestuur en werd in 1902 overgebracht naar de West Kruiskade). Voor het eerst droegen nu de zusters, de weezen ’s morgens naar de kerk vergezellend, het religieuze kleed op straat. Deze „paepsche stoutigheid” zette aller gemoederen in beweging. Zelfs de burgemeester achtte zich verplicht zich met het geval te bemoeien; hij begaf zich naar pater Raken, pastoor der Steigersche parochie en vroeg hem, wie aan de zusters de vrijheid gaf in het openbaar een geestelijk gewaad te dragen, waarop de pastoor slechts antwoordde met de wedervraag, teekenend de typische kortaangebondenheid van vele geestelijken dier dagen: „of er in ons land ook een wet bestond, die de dames een bepaalde mode voorschreef?” Daarmede was de zaak kort en goed afgedaan.


Merkwaardig is het, dat de congregatie, wier eerste huis den 24 Mei 1841 werd opgericht, veertig jaren bestaan heeft en in dien tijd aldoor in groei en bloei toenam, zonder eigenlijke constituties. Het voornaamste wat de zusters in al die jaren in statuair opzicht bezaten, met ijver bestudeerden en trouw naleefden, waren de regels van de leekebroeders der paters dominicanen.

Veel heeft de congregatie te danken aan de opvolgende provinciaals der predikheerenorde erin de allereerste plaats wel aan provinciaal J.D. Raken, die in samenwerking met zuster Catharina Pinkers de eerste grondslagen der congregatie legde en geheel zijn priesterlijken ijver en toewijding aanwendde om de pas tot stand gekomen communiteit te vormen, in het religieuze leven in te wijden en haar te bezielen met den echt dominicaanschen geest. Zijn beide opvolgers, pater R. van Zeeland en pater A. Wientjes namen - hoewel voor slechts korten tijd, een paar jaren slechts - met even groote offervaardigheid deze taak over. Pater Thomas van der Heyden, die van 1865 tot 1872 de nederlandsche ordeprovincie bestuurde, bracht vele verbeteringen tot stand, organiseerde het bestuur der congregatie, schoeide het geheele kloosterleven op betere leest en maakte bepalingen, die den dominicaanschen geest al dieper en dieper wortel deden schieten en de eenheid in de congregatie, zoowel als den goeden gang der liefdewerken, doch vooral van het onderwijs, hielpen bevorderen.

Het was pater van der Heyden, die in 1873, hoewel toen geen provinciaal meer, maatregelen nam om de eerste constitutiën samen te stellen en daarbij de behulpzame hand bood. Intusschen had een nog gooter verandering plaats gegrepen: de congregatie, die vanaf haar ontstaan onder de leiding van den provinciaal der dominicanen had gestaan en sedert het herstel der kerkelijke hiërarchie in 1853, nog steeds door hem, als gevolmachtigde van den bisschop van Haarlem was bestuurd geworden, kwam in 1872 onder de onmiddellijke leiding van Mgr. Wilmer, den bisschop van Haarlem.

Het concept der constitutiën, door de zusters aan de hand van een constitutieboek eener buitenlandsche dominicaansche congregatie samengesteld en gebaseerd op den regel van den H. Augustinus, werd door den Hoogeerwaarden pater provinciaal Tielens, opvolger van pater van der Heyden, gereviseerd en door hem in 1873 aan den bisschop van Haarlem toegezonden. Het „Roma aeterna” deed zich ook hier gelden, want er verliepen nog eenige jaren eer de zoo vurig verlangde goedkeuring kwam. Eindelijk den 29 December 1880 werden de door den bisschop goedgekeurde constitutiën aan de algemeene overste overhandigd en traden ze den 2en Februari 1881 in werking.

In den loop der jaren namen de voornemens vasteren vorm aan om voor de constitutiën zoowel als voor de congregatie de pauselijke goedkeuring te verwerven. De veranderde tijdsomstandigheden, alsook het zich immer meer uitbreidende arbeidsveld der zusters waren echter oorzaak, dat de constitutiën, om de pauselijke goedkeuring te kunnen verkrijgen, verschillende wijzigingen moesten ondergaan. Bovendien verscheen in 1918 de nieuwe codex, die opnieuw andere wijzigingen noodzakelijk maakte. Bij dezen arbeid werden aan de congregatie onschatbare diensten bewezen door den Hoogeerwaarden pater Ludovicus Theissling († 2 Mei 1925), die van 1896 tot 1908 provinciaal der nederlandsche ordeprovincie was en in 1916 tot de waardigheid van magister-generaal der orde werd verheven.

Einde 1922 werden de naar de eischen omgewerkte constitutiën naar Rome opgezonden en daarbij de pauselijke goedkeuring èn van congregatie èn van constitutiën aangevraagd. Reeds in de eerste helft van 1924 mocht de congregatie van Paus Pius XI de definitieve goedkeuring ontvangen, zonder dat zij de verschillende graden van probatie behoefde te doorloopen. De constitutiën werden goedgekeurd voor zeven jaren om proefondervindelijk te kunnen vaststellen of veranderingen nog wenschelijk mochten blijken.


Wij hebben den historischen wordingsgang der stichting en ontwikkeling der statuten sprongsgewijs den vrijen loop gelaten. Keeren we daarom eerst, alvorens in details te treden wederom naar de stichteres terug. Zooals reeds gezegd, werd zuster Catharina in 1841 door pater Raken tot priorin der jonge communiteit aangesteld. De congregatie bleek levensvatbaarheid te bezitten en het mosterdzaad door twee eenvoudige zusterkens uitgestrooid op den schijnbaar rotsharden bodem eener havenstad, die bestemd was wereldstad te worden, had zich na een vijf en twintigtal jaren ontplooit tot een ferm gewas met een 8-tal takken, aan den oerouden dominicaanschen stam ontsproten of wel, er met succes op geënt door agregatie, zooals wij later in de korte kroniek der afzonderlijke huizen zullen vernemen. Feitelijk was de band, die ze bond, meer van geestelijken aard dan van ordelijke ondergeschiktheid, die een zelfbestuur meebrengt. De kroon op het werk, bisschoppelijke goedkeuring der statuten, zelfbestuur onder een algemeene overste en het dragen van het blanke habijt van den heiligen vader Dominicus, mocht zuster Catharina op haar lijdensbed nog beleven. Zij legde in 1867 haar ambt als overste van het weeshuis neer en werd spoedig daarna lijdend. Zij stierf in het Rotterdamsche weeshuis in den gezegenden ouderdom van 81 jaren, den 17 Januari 1890. Tot goed begrip diene, dat zuster Catharina niet algemeene overste, doch overste van dit weeshuis is geweest.

In al dien tijd haar ziekbed duurde twintig jaren was zij een toonbeeld van geduld en versterving: als één heroïsche daad van boetvaardigheid droeg zij haar leed en pijnen. Hoe hevig de smarten ook waren, die haar overvielen, zij bleef trouw den regel onderhouden zoover haar toestand dit maar eenigszins toeliet en verrichtte alle gebeden en geestelijke oefeningen op den door de dagorde vastgestelden tijd. Zij had een inderdaad zwaren gang in de wijnpers des Heeren. Haar verstervingsijver getrouw, gebruikte zij nooit meer dan het allernoodzakelijkste voedsel; jarenlang nam zij slechts een weinig soep en een paar sneden bruinbrood per dag. De omgang met den Geliefde werd aldoor inniger: elk oogenblik van den dag en den nacht dat zij wakende doorbracht en dat niet werd in beslag genomen door het spaarzame bezoek dat zij ontving, vond men haar verzonken in gebed met haren God en Heiland.


Nemen wij thans den draad der historie weer op.

Aanvankelijk stond over de verschillende huizen der dominicanessen van Voorschoten geen eigenlijke algemeene overste; er was een onderlinge familieband, welke zijn kracht ontleende, niet alleen aan de orde-verwantschap, maar ook aan de gemeenschappelijke vorming, die allen in het Rotterdamsche noviciaat onder de leiding der Priorin genoten; meer was er echter niet. Voor zoover algemeene leiding noodig was, werd deze gegeven door den provinciaal der dominicanen. Bij de uitbreiding der congregatie en ontwikkeling der werkzaamheden werd hoe langer hoe meer de noodzakelijkheid gevoeld van een centraal bestuur in de congregatie zelve. Wel ging van het moederhuis, in 1865 te Schiedam opgericht, een zekere invloed uit op de andere stichtingen en werd aan de priorin van dit huis een bizondere voorrang toegekend, vooral ook werd de onderlinge band tusschen de verschillende huizen veel krachtiger toen in 1869 in het moederhuis de eerste algemeene vergadering plaats had van de priorinnen en sub-priorinnen der afzonderlijke kloosters, doch meer dan een bescheiden inleiding tot algemeen zelfbestuur der zusters was het niet.

Den 26en Februari 1872 werd door den provinciaal van der Heyden aangekondigd, dat weldra een algemeene overste zou worden aangesteld. Hij zelf zou deze aanstelling niet meer tot stand brengen; in April van hetzelfde jaar trad hij af als provinciaal en sedert dàt tijdstip was het, dat de rechtsmacht over de zusters niet langer door een gevolmachtigde, doch door den bisschop van Haarlem rechtstreeks werd uitgeoefend.

Op de voorloopige aanstelling van zuster Dominica Wamsteeker - vanaf 1867 priorin van het St. Jozefsklooster te Schiedam - als eerste algemeene overste door Z.D.H. in Juli 1872, volgde den 29 Juli 1874 een definitieve „voor tijd en wijle dat de voorgeschreven keuze (eener algemeene overste) kunne plaats hebben”. Deze eigenaardige tijdsbeperking aan het ambt der algemeene overste verbonden, hield verband met het groote werk der constitutiën, dat inmiddels ondernomen was. In afwachting van het verschijnen ervan werden op verschillende punten reeds meer kloosterlijke hervormingen ingevoerd.[1]

Nadat in 1881 de constitutiën in werking waren getreden, werd in 1882 het eerste algemeene kapittel gehouden, waarbij voor het eerst door de stemgerechtigden een algemeene overste werd „gekozen”. De keuze viel op haar, die reeds meerdere jaren deze bediening had waargenomen: zuster Dominica Wamsteeker bleef aan het bestuur. Zij overleed in 1886, zes en zestig jaar oud.

Haar opvolgster, zuster Catharina Walraven, bestuurde de congregatie van Juni 1886 tot Augustus 1904 en overleed den 8en Februari 1909 te Voorschoten in den leeftijd van 77 jaar. De derde algemeene overste, zuster Euphrasia Huysmans, werd met de leiding der congregatie belast van Augustus 1904 tot Juli 1916 en overleed te Tiel op het feest van Christus Geboorte 1921 inden leeftijd van bijna 74 jaren. Evenals hare voorgangsters, vond zij op het kerkhof van het moederhuis te Voorschoten haar laatste rustplaats.

In 1916 werd zuster Ambrosia Euwens als vierde algemeene overste gekozen en in 1922 als zoodanig herkozen.

De eerste officieël-aangestelde novicenmeesteres, die gedurende 33 jaren de nieuwelingen der congregatie vertrouwd maakte met de interne gebruiken en ze inwijdde in den dominicaanschen geest, was zuster Catharina Nolet. Nadien bekleedde zij nog 12 jaren het ambt van priorin van het moederhuis, dat in 1888 naar Voorschoten overging, waarna ze aldaar „rustend" verbleef en er den 9en Juli 1923 overleed in den hoogen leeftijd van 88 jaar.

De dominicanessen van Voorschoten leggen de eenvoudige geloften af en wel na een noviciaat van een jaar de tijdelijke voor drie jaar, en daarna de eeuwige. Dit is vanaf het eerste begin der congregatie gebruikelijk geweest.

Aan de geloften van armoede, zuiverheid en gehoorzaamheid worden geen andere toegevoegd. De formule der gelofte luidt thans als volgt: Jezus, Maria, Jozef, Dominicus, Catharina. Ter eere van den almachtigen God, den Vader, den Zoon en den H. Geest, van de Heilige Maagd Maria en van den H. Dominicus onzen Vader, doe ik, N.N. professie in uwe handen N.N., algemeene overste dezer congregatie, (of N.N. gemachtigde van de algemeene overste dezer congregatie), dat ik voortaan wil leven volgens den Regel en de levenswijze der zusters dominicanessen van de congregatie van de H. Catharina van Senen in Nederland, en ik doe aan God belofte van armoede, zuiverheid en gehoorzaamheid volgens den regel van den H. Augustinus en de constitutiën dezer congregatie van de H. Catharina van Senen, voor den tijd van drie jaren.

Voor de eeuwige professie wordt deselfde formule gebruikt, met wijziging der laatste woorden: voor den tijd van drie jaren, in: tot aan den dood.

De hernieuwing der eeuwigdurende geloften geschiedt in alle huizen der congregatie bij wijze van devotie bij de sluiting der jaarlijksche retraite, welke steeds door paters dominicanen gegeven wordt.

Het postulaat duurt zes maanden; het noviciaat, zooals boven reeds aangegeven, één jaar.

Alle zusters zijn koorzusters, alle leggen dezelfde geloften af, dragen dezelfde kleeding en hebben dezelfde verplichtingen. Tusschen de zusters der tijdelijke en der eeuwige geloften is slechts dit verschil, dat alleen de zusters der eeuwige geloften het kapittel van het huis vormen en dus bij voorkomende gelegenheid stemgerechtigd zijn. Voor het overige zijn zij gelijk, ook met betrekking tot de geestelijke gunsten, daar ze, zoodra ze de tijdelijke geloften hebben afgelegd, deelachtig worden aan alle aflaten, voorrechten enz, welke aan de zusters, die de eeuwige geloften hebben afgelegd, zijn verleend.

Het algemeen kapittel der congregatie wordt om de zes jaar gehouden om een algemeene overste en hare vier raadzusters te kiezen. De algemeene overste, welke moeder-priorin genoemd wordt, resideert in het moederhuis. Haar gezag duurt zes jaren. Zij kan na zes jaren voor een tweede zesjarig tijdvak gekozen worden, evenwel niet voor een derde, onmiddellijk daaropvolgend.

De raadzusters der algemeene overste worden eveneens voor den tijd van zes jaren gekozen; zij zijn steeds herkiesbaar.

De plaatselijke overste, die den naam draagt van priorin, wordt door de algemeene overste met haar raad aangesteld voor den tijd van drie jaren. Wanneer deze tijd verstreken is, mag zij voor een tweede drietal jaren in hare bediening worden gehandhaafd, maar niet onmiddellijk voor een derde maal in hetzelfde huis.

De plaatselijke overste wordt bijgestaan door twee of meer raadzusters, welke steeds opnieuw door de algemeene overste benoemd kunnen worden. De sub-priorin is altijd eerste raadgeefster; een afgetreden of een „rustend” overste is steeds „rechtens” raadzuster van het huis waar zij verblijf houdt.

De ordenskleeding werd den 29 April 1883 gewijzigd. Op plechtige wijze ontvingen dien dag de zusters van het moederhuis, in plaats van het zwarte kleed, het blanke witte habijt der orde van den H. Dominicus. Voor en na namen ook de bewoonsters der andere huizen het nieuwe kleed aan.

Dit habijt is samengesteld uit een wit wollen bovenkleed en een scapulier van dezelfde stof, een zwarten mantel, een zwarten sluier voor de geprofeste zusters en een witten voor de novicen. Om het middel wordt een bruin lederen riem gedragen, waaraan een rozenkrans is bevestigd van 15 tientjes. De kleine pelerine en de hoofdband zijn van wit linnen. Het schoeisel is zwart. De zwarte sluier der geprofesten is gewijd; eveneens het scapulier, zoowel dat der novicen als dat der geprofesten. Bovendien is het scapulier door Paus Johannes XXII verrijkt met een aflaat van vijf jaren en vijf quadragenen, niet alleen te verdienen door de religieuzen der orde, maar ook door alle geloovigen, die uit godsvrucht tot Maria en de orde van den H. Dominicus het scapulier vaneen der kloosterlingen met eerbied kussen.

Het scapulier is een weinig korter dan het bovenkleed en juist breed genoeg om den naad te bedekken, die de mouwen met het habijt verbindt.

Wanneer de zusters uitgaan of op reis zijn, dragen zij een zwarten mantel. De mantel wordt in huis gedragen vanaf de eerste vespers van Allerheiligen tot aan het „Gloria in Excelsis” op Paaschzaterdag:
1e. bij het officie en de andere oefeningen, welke gezamenlijk in het koor gehouden worden, de kortere uitgezonderd;
2e. gedurende de plechtigheid der voetwassching op Witten Donderdag;
3e. bij het middagmaal en de collatie op Goeden Vrijdag;

Gedurende het geheele jaar wordt de mantel gedragen:
le. bij het communiceeren;
2e. bij de processie met het H. Sacrament;
3e. bij de plechtigheid der professie door de algemeene overste (in wier handende geloften worden afgelegd) en door de zuster die geprofest wordt;
4e. bij de uitvaart en de begrafenis eener zuster;

In de missie wordt geheel en al dezelfde kleeding gedragen.

De werkkring der congregatie naar buiten heeft zich sedert de stichting slechts in dien zin gewijzigd, dat hare leden, trouw met den tijd meegaande, zich steeds aan de veranderde tijdsomstandigheden aanpasten. In den aanvang begonnen alle huizen met naai- en bewaarscholen en de allereerste beginselen van het lager onderwijs. Doch reeds spoedig legden de zusters zich toe op de studie, en voor en na verrezen scholen, geheel voldoende aan de eischen des tijds. Thans wordt in alle scholen der congregatie deugdelijk lager onderwijs gegeven en in de meeste stadsscholen ook M.U.L.O. De gunstig bekend staande kweekschool voor onderwijzeressen te Reuver telt thans 130 leerlingen.

Voor de verpleging van zieken in de gasthuizen worden bekwame verpleegsters opgeleid, terwijl ook in vele plaatsen de wijkverpleging wordt beoefend, zooals in de alfabetische lijst der verschillende huizen nader is aangegeven. De constitutiën zijn gebaseerd op den regel van den H. Augustinus en de gebruiken, eigen aan de orde van den H. Dominicus.

De schutspatronesse der congregatie is de H. Catharma van Senen.

Alle in gebruik zijnde en gedragen rozenkransen hebben de aflaten van de aartsbroederschap van den rozenkrans; de kruisheerenaflaten mogen daaraan worden toegevoegd.

De bizondere devoties door de dominicanessen van Voorschoten beoefend, zijn die, welke aan de orde der dominicanen eigen zijn: de rozenkrans der H. Maagd, de devotie tot den Zoeten Naam Jezus, de devotie tot den H. Thomas (broederschap van den engelachtigen strijd of van het Sint Thomaskoordje).

De zusters bidden het kleine officie van de H. Maagd volgens den dominicaanschen ritus. Dit officie wordt dagelijks in het koor in het latijn gereciteerd, waarbij de rubrieken in acht worden genomen, in het Ordo der paters dominicanen aangegeven.

Het gebruik der orde getrouw, wordt elken avond na de completen ter eere der H. Maagd, de bijzondere Beschermster der Orde, in processie het Salve Regina gezongen, gevolgd door het O Lumen, ter eere van den H. Vader Dominicus. ’sZaterdags worden bovendien de Litanie der H. Maagd en het prosa Inviolata daaraan toegevoegd.

De uren waarop het officie gebeden wordt, zijn met in alle kloosters dezelfde. Deze worden geregeld naar gelang van den werkkring van het huis en zijn in de dagorde van ieder klooster aangegeven.

In de kapellen der dominicanessen wordt het H. Misoffer steeds gecelebreerd volgens den domimcaanschen Heiligenkalender, ook daar waar een seculier priester als rector fungeert. De zusters bidden dagelijks in het koor een derde gedeelte van den rozenkrans en houden ’s morgens een half uur en ’s avonds een kwartier meditatie.

De congregatie is geaffilieerd aan de orde van den H. Dominicus ter verkrijging der geestelijke gunsten.

De inkleeding en professie geschieden overeenkomstig de gebruiken, eigen aan de orde der dominicanen; de geloften worden af gelegd in handen der algemeene overste. De begrafenisplechtigheden hebben plaats volgens den romeinschen of dominicaanschen ritus, naar gelang een seculier priester of een pater dominicaan deze verricht. Zooals in de dominicanenorde gebruikelijk is, wordt gedurende de acht dagen na de begrafenis eener zuster dagelijks in processie het Libera gezongen. Is het kerkhof op het terrein der zusters gelegen, dan trekt de processie bij goed weer naar het graf der overledene. Deze processie wordt ook geregeld elke week eens gehouden voor alle overledenen der orde.

Tijdens den Fransch-Duitschen oorlog, in 1870, werden twee zusters naar het slagveld gezonden om de gewonden te verplegen.

 


 

 


 
  1. Opvolging der verschillende povinciaals tot aan het tijdstip, waarop de congregatie onder de jurisdictie van den bisschop van Haarlem kwam:
    pater J.D. Raken 1834-1842
    pater van Zeeland 1842-1845
    pater J.D. Raken 1845-1862
    pater Wientjes 1862-1864
    pater Th. van der Heyden 1865-1869
    pater Th. van der Heyden 1869-1872



 

 

Alfabetische lijst met opgave van bet aantal bewoonsters op 1 Januari 1928.

Volgnummer Stichtingsjaar
* Jaar van opheffing
Plaats, titel en adres der stichting (Aarts) Diocees Werkkring Zusters met eeuwige gelofte Zusters met tijdel. gelofte Novicen Postulanten Totaal Bijzonderheden
1 1918 Aarlanderveen, bij Alphen a. d. Rijn, „St. Johannes-klooster” Haarlem Lager onderwijs, bewaar- en naaischool, wijkverpleging 10 10
2 1849 Amsterdam-Noord „St. Rosa-klooster”, Hagedoomplein 4-6 Haarlem Lager onderwijs, M.U.L.O.- en fröbelschool 16 9 25 In 1849 Spuistraat, „St. Rosa de Lima”. 1880 naar Singel 136. Van dit hoogst primitieve en gebrekkige huis en scholen kon door verbouwing niets geschikts gemaakt worden; het werd tevens voor de zich uitbreidende communiteit te bekrompen; ook kreeg de parochie door de vestiging van kantoren en magazijnen een geheel ander karakter, zoodat de stichting in 1920 werd opgeheven. In 1925 verrees zij aan de overzijde van het IJ, waar de zusters het eerste jaar een klein huurhuis bewoonden aan den Laanweg. Einde 1926 werd het nieuwe St. Rosaklooster, Hagedoornplein 4-6 betrokken, door architect A. J. Kropholler gebouwd; zie het aan dezen bouw speciaal gewijde nr. 16 van „Het Klooster”.
3 1927 Amsterdam-Zuid, Roelof Hartplein 2 „Huize Lydia” Haarlem Meisjesbescherming 9 9 In dit jaar aanvaardden de zusters den veelomvattenden werkkring in het nieuw gebouwde Tehuis der Internationale Vereeniging tot Bescherming van Meisjes.
4 1920 Apeldoorn, Sanatorium „Berg en Bosch” Utrecht Sanatorium 47 7 1 55 Zorg voor de patiënten in het nieuw opgerichte Sanatorium van „Herwonnen Levenskracht”
5 1910 Aruba, Nederl. West-Indië, „Santa Maria” Curaçao Scholen en hospitaal 21 2 23 Scholen te Playa of Oranjestad en op de bijstaties: Noord (1910), Santa Cruz (1913) en Saboneta (1916). In 1921 werd te Playa ook het hospitaal „San Pedro di Verona” begonnen.
6 1917 Baarle-Nassau, „St. Gerardus-klooster” Breda Lager onderwijs, bewaar- en naaischool, wijkverpleging 11 11
7 1865 Doornenburg bij Arnhem „St. Maria Magdalena-klooster” Utrecht Lager onderwijs, bewaar- en naaischool, wijkverpleging 10 10
8 1920 's Gravenhage, Koningin Sophiestraat 26 „Sint Thomas-klooster” Haarlem Lager onderwijs, M.U.L.O.- en fröbelschool 15 8 23 1920 vestiging in twee kleine huurhuizen: „St. Liduina” Schenkkade 221; de zusters bedienden van daaruit de lagere school aan de Amalia van Solmsstraat waaraan in 1926 M.U.L.O. werd toegevoegd. Einde 1926 ging de communiteit over naar het nieuwe St. Thomasklooster, door architect Ir. Jos. Klijnen gebouwd in de Koningin Sophiestraat 26. September 1927 werd in Voorburg een nieuwe lagere school geopend, die van uit het St. Thomasklooster, dat op korten afstand gelegen is, bediend wordt.
9 1903 Haasdrecht bij Gouda „St. Catharina-klooster” Haarlem Lager onderwijs, bewaar- en naaischool, wijkverpleging 12 12
10 1869 Den Helder, Javastraat „St. Catharina-school” (Tijdelijk adres; zie hiernaast onder „Bijzonderheden”.) Haarlem Lager onderwijs en fröbelschool 17 17 Het huis „St. Dominicus” nam een aanvang in de Jonkerstraat met school en weeshuis. In 1923 werd de oude behuizing mede door het uitsterven der weezen verlaten en namen de zusters tijdelijk haren intrek in de Javastraat, boven de nieuwe St. Catharina-bewaarschool. In het thans in aanbouw zijnde nieuwe ziekerhuis, wordt gerekend op een nieuw verblijf der zusters, die dan behalve de scholen ook het ziekenhuis bedienen.
11 1916 Leiden, Jacobsgracht, R.K. Weeshuis Haarlem Weezen en oude lieden 12 2 1 15 In 1916 namen de dominicanessen de zorg op zich van het onder het R.K. Armbestuur staande wees- en oudeliedenhuis, waaraan voorheen een weesvader en een weesmoeder verbonden waren.
12 1890 St. Martin, West-Indië Nederl. gedeelte, „St. Joseph's Convent” Curaçao Lager onderwijs en ziekenhuis 22 22 In 1890 begonnen met een school te Philipsburg waaraan in 1908 een ziekenhuis werd toegevoegd. Als bijstaties met scholen verkregen de dominicanessen in 1897 Simpsonbay aan de andere zijde van het eiland en in 1899 en 1905 gingen de zusters naar de eilanden St. Eustatius en Saba.
13 1896 Nijmegen, Dominicanenstraat 2a, St. Vincentiusklooster 's Bosch Lager onderwijs, M.U.L.O.- en fröbelschool 39 4 1 44
14 1898 Puiflijk bij Druten (G.) „O.L. Vrouw van Smarten” 's Bosch Lagere school, bewaarschool, verzorging van ouden van dagen en wijkverpleging 19 1 20
15 1891 Reuver bij Roermond Kweekschool v.h. H. Hart van Jezus Roermond Lager onderwijs met fröbelschool, Kweekschool met M.U.L.O., wijkverpleging en verzorging van oude lieden 37 9 46 In 1891 begonnen met bewaar, leer- en naaischool. De normaalschool nam een aanvang in 1892; ze werd in 1900 omgezet in kweekschool met vierjarigen cursus en voorbereidende klassen. In 1928 wordt de werkkring uitgebreid met de verzorging van oude lieden, waarvoor een afdeeling is bijgebouwd.
16 1841 Rotterdam, Walenburgerweg 25, Huize „Oud Walenburg” St. Catherina-klooster Haarlem Lager onderwijs, M.U.L.O.- en fröbelschool 32 2 34 Dit eerste huis, de bakermat der Congregatie werd 24 Mei 1841 op de Schie begonnen met naai- en bewaarschool, terwijl ook zieken werden bezocht. In 1853 ging het over naar de Delftsche Vaart. Dit huis was tevens het gemeenschappelijk noviciaat der verschillende huizen, en werd het „Moederhuis” genoemd, hoewel het dit niet in den striktsten zin van het woord was. In onze dagen toch gaat van het Moederhuis, waar de algemeene overste verblijf houdt, het centraal bestuur uit. Daarvan was toen geen sprake, daar er nog geen algemeene overste was — het opperbestuur der congregatie berustte toen bij den Provinciaal der orde. De afdeeling Moederhuis of Noviciaat ging in 1865 over naar Schiedam, Tuinlaan, terwijl de afdeeling liefdewerken aan de Delftsche Vaart bleef bestaan.

In 1883 ging het St. Catharinaklooster van de Delftsche Vaart over naar den Oppert waar een nieuw klooster met scholen waren gebouwd. In 1919 verhuisden de zusters naar Huize Oud-Walenburg aan den Walenburgerweg, waar door architect P.G. Buskens naast de bestaande villa een vleugel als klooster werd aangebouwd. De scholen in den Oppert werden toen opgeheven en een nieuwe school gebouwd in de Versijdenstraat, één geheel vormend met de reeds langer bestaande Leo-scholen L.O. en M.U.L.O. in de van Waerschutstraat, welke gezamenlijke scholen nu van uit Oud Walenburg bediend worden.

N.B. Om duidelijk te maken hoe een en ander in elkaar zit met de verhuizingen van het „Moederhuis” dat niet in het eerste „St. Catharinaklooster” geïnstalleerd bleef het volgende:
St. Catharinaklooster (R'dam):
1841 Schie (Moederhuis en liefdewerken).
1853 Delftsche Vaart (Moederhuis tot 1865, liefdewerken gaan door).
1883 Oppert (alleen liefdewerken, n.l. scholen en verplegen van zieken in de stad.)
1919 Oud Walenburg (alleen liefdewerken, n.l. scholen).
Moederhuis:
1841 R'dam - Schie - St. Catharinaklooster.
1853 R'dam - Delftsche Vaart - idem.
1865 Schiedam - Tuinlaan - St. Jozefklooster.
1888 Voorschoten - Bijdorp.

17 1842 Rotterdam, Westkruiskade 12, R.K. Wees- en oude liedenhuis Haarlem Verzorging van weezen en oude lieden, L.O. voor de weesmeisjes 47 2 2 51 Deze inrichting, welke in de eerste jaren van haar bestaan het „Steigersche Weeshuis” genoemd werd en onder een parochiaal bestuur stond, kwam later onder het R. K. Armbestuur te staan. In 1842 aan den Schiedamschen Dijk begonnen, ging zij in 1902 over naar het mooie groote Wees- en Oude-liedenhuis aan de West-kruiskade. In 1923 werd door het Armbestuur op een terrein aansluitend aan het weeshuis, een gebouw opgetrokken „St. Mattheushuis” genaamd, waar de zusters zich wijden aan de verzorging van gehuwde armlastigen.
18 1899 *1919 Rotterdam, v. Waerschutstraat „Klooster van het H. Kruis” Met Leo-scholen in dezelfde straat. In 1919 verhuisden de zusters, die boven de scholen woonden, naar het St. Catharina-klooster, Oud-Walenburg, aan den Walenburgerweg, waar zij zich vereenigden met de zusters, die van den Oppert naar genoemd klooster overhuisden. Zie verder hierboven onder no. 16.
19 1906 Rotterdam, 's Gravendijkwal 122 „St. Theresia-gesticht” Haarlem Opvoeding en verzorging van meisjes 8 2 10 Hier namen de zusters in 1906 de zorg op zich van het onder een damesbestuur staande St. Theresiagesticht voor halve weezen, tot dan toe door leeken bediend. Tegenwoordig worden ook voogdijkinderen opgenomen en in Mei 1928 worden voor 't eerst ook kinderen opgenomen wier moeders zich in een ziekenhuis of sanatorium bevinden.
20 1893 *1924 Sambeek bij Boxmeer „St. Ludovicus-klooster” 's Bosch In 1893 begonnen met school en gesticht voor ouden van dagen. In 1924 verlieten de zusters dit klooster en vereenigden zich met de communiteit van het St. Catharina-klooster (hieronder vermeld) van waaruit voortaan de school en het oude liedenhuis bediend worden. Het door de zusters verlaten klooster diende tot uitbreiding van school en oude-liedenafdeeling.
21 1896 Sambeek bij Boxmeer „St. Catharina-klooster” 's Bosch Rusthuis der Congregatie, lager onderwijs, bewaarschool, verpleging van oude lieden en wijkverpleging 54 1 55 Rusthuis voor de oude en herstellingsoord voor de zwakke en ziekelijke zusters der congregatie. Thans tevens, zooals boven vermeld is, verblijf der zusters, die de school en het oudeliedenhuis bedienen.
22 1865 Schiedam, Tuinlaan 82, „St. Joseph-klooster” Haarlem Lager onderwijs en fröbelscholen, wijkverpleging 30 30 Dit huis was het eerste officieel opgerichte noviciaat en moederhuis, waar de novicen geheel en al onder de leiding eener daartoe aangestelde magistra of novicen-meesteres werden gesteld, en de algemeene overste verblijf hield. Het bleef dit tot 1888. Vanuit dit St. Josephklooster worden sindsdien verschillende scholen bediend.
23 1846 Schiedam, Korte Haven 27, „St. Vincentius-klooster” Haarlem Lager onderwijs, M.U.L.O.- en fröbelscholen 27 4 31 Gesticht in 1846 aan de Lange Haven, ging het in 1888 over naar de Korte Haven 27.
24 1850 Schiedam, Nieuwe Haven 225, „St. Liduina-gesticht” Haarlem 15 15 Gesticht voor ouden van dagen in de Kerkstraat, dat in 1854 overging naar Nieuwe Haven 225.
25 1851 Schiedam, Hoogstraat 44, R.K. Weeshuis Haarlem Weeshuis 8 8
26 1866 Tiel, St. Walburgeiskerkpad F 100, „St. Hyacinthus-klooster” Utrecht Lager onderwijs, bewaarschool, ziekenhuis- en wijkverpleging 26 26 In 1857 richtten twee seculiere tertiarissen dit huis op. In 1866 sloot het zich aan bij de congregatie en ontving toen zijn tegenwoordigen naam. De werkkring was lager onderwijs en pension voor dames, dat later opgeheven werd. In 1901 werd het Sint Andreas-Gasthuis er bij gebouwd door het R.K. Armbestuur daartoe mede in staat gesteld door een gift van een weldoener.
27 1876 Voorschoten, Huize Bijdorp moederhuis en noviciaat onder bescherming van O.L. Vr. Koningin v.d. H. Rozenkrans Haarlem Noviciaat, pensionaat, dagschool L.O. met bewaarschool en wijkverpleging 67 1 30 15 113 In 1876 werd villa Bijdorp aangekocht. Aanvankelijk was dit alleen een kostschool voor meisjes uit den gegoeden stand „pensionaat O. L. V. van Lourdes”, benevens in 1879 naai- en bewaarschool in het dorp, waaraan later, in 1907 een leerschool werd toegevoegd. In 1888 werd er een belangrijk gebouw bij opgetrokken en het noviciaat en moederhuis van Schiedam (St. Jozefklooster, Tuinlaan) hierheen overgebracht.
28 1913 Ulicoten bij Baarle-Nassau „Sint Bernardus-klooster” Breda Lageronderwijs, bewaar- en naaischool 8 8
29 1891 Voldendam „St. Agnes-klooster” Haarlem Lager onderwijs, bewaar- en naaischool en wijkverpleging 12 2 1 15
30 1893 Wehl bij Zevenaar „St. Rosa-klooster” Utrecht Lager onderwijs, bewaar- en naaischool, wijkverpleging 16 16
31 1880 *1890 Edam N.H. „St. Agnes-gesticht” Haarlem In 1880 opgericht met school voor l.o. en weezenzorg; opgeheven in 1890.
32 1892 *1897 Curaçao, „St. Catharina de Ricci” Curaçao In 1892 namen de zusters de zorg op zich van het jongensweeshuis „St. Rosa”. In 1897 trok-ken zij zich uit dezen werkkring terug en verlieten Curaçao om zich te vereenigen met de zusters op St. Martin.
Totaal 647 55 37 15 754